Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De raad en het welbehagen des Vaders ten aanzien van de kinderkens. (Mattheüs 11 : 2 5 en 26.) (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De raad en het welbehagen des Vaders ten aanzien van de kinderkens. (Mattheüs 11 : 2 5 en 26.) (Slot.)

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Te dienzelven tijd antwoordde Jesus en zeide: Ik dauk IT, Vader! Heere des hemels en der aarde! dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard. Ja, Vader I want alzoo is geweest het welbehagen voor U."

De dingen van het Koninkrijk der hemelen zijn verborgen voor de w i j z e n en v e r s t a n d i g e n ; zij zijn en worden den k i n d e r k e n s geopenbaard.
Wie waren de wijzen en verstandigen in den tijd, toen de Heere Jesus Zijn dankgebed uitsprak ? Het waren diegenen, die op den stoel van Mozes zaten, maar bij al hunnen ijver voor de Wet, haar naar den geest misduidden en alzoo de gerechtigheid Gods niet eerden. Bij al hun zich beroemen op Mozes) pasten zij niet op zichzelven toe, wat de Heere tot Mozes sprak: „Ik zal genadig zijn, wien Ik zal genadig zijn, en Ik zal Mij ontfermen, over wien Ik Mij ontfermen zal" (Ex. 33). Het waren dan de eigengerechtige Schriftgeleerden en Parizeen, de oversten en leeraars des volks, die in hunne eigene wijsheid de prediking van bekeering en van het geloof in Jesus Christus miskenden en verwierpen. Zij hadden veel te hoogen dunk van zichzelven, dan dat zij zich door den Heere Jesus zouden laten leeren. Ook waanden zij bezitters van het Koninkrijk der hemelen te zijn. Zij waren toch Abrahams zaad, al vraagden zij er niet naar, of zij ook in Abrahams voetstappen wandelden. Zij meenden dus verstand te hebben van de dingen Gods, ja ver gevorderd te zijn in de kennis der zaligheid. Zoo verhieven zij zich boven de massa des volks, en lieten zich door dezen als groote en godzalige lieden begroeten; de zondaars en tollenaars, neen, dat waren geene lieden voor hen om meê om te gaan.De dingen van het Koninkrijk der hemelen zijn verborgen voor de w i j z e n en v e r s t a n d i g e n ; zij zijn en worden den k i n d e r k e n s geopenbaard. Wie waren de wijzen en verstandigen in den tijd, toen de Heere Jesus Zijn dankgebed uitsprak ? Het waren diegenen, die op den stoel van Mozes zaten, maar bij al hunnen ijver voor de Wet, haar naar den geest misduidden en alzoo de gerechtigheid Gods niet eerden. Bij al hun zich beroemen op Mozes) pasten zij niet op zichzelven toe, wat de Heere tot Mozes sprak: „Ik zal genadig zijn, wien Ik zal genadig zijn, en Ik zal Mij ontfermen, over wien Ik Mij ontfermen zal" (Ex. 33). Het waren dan de eigengerechtige Schriftgeleerden en Parizeen, de oversten en leeraars des volks, die in hunne eigene wijsheid de prediking van bekeering en van het geloof in Jesus Christus miskenden en verwierpen. Zij hadden veel te hoogen dunk van zichzelven, dan dat zij zich door den Heere Jesus zouden laten leeren. Ook waanden zij bezitters van het Koninkrijk der hemelen te zijn. Zij waren toch Abrahams zaad, al vraagden zij er niet naar, of zij ook in Abrahams voetstappen wandelden. Zij meenden dus verstand te hebben van de dingen Gods, ja ver gevorderd te zijn in de kennis der zaligheid. Zoo verhieven zij zich boven de massa des volks, en lieten zich door dezen als groote en godzalige lieden begroeten; de zondaars en tollenaars, neen, dat waren geene lieden voor hen om meê om te gaan.
Maar hadden zij dan niet veel kennis van de Heilige Schrift, vau de waarheden des heilsr O j a ! zij kenden de Wet en de Profeten, waren in den Bijbel, d. w. z. het Oude Testament, goed tehuis; veel beter zelfB dan menige godgeleerde van onzen tijd, die de Schriften van Mozes en de Profeten in zijne wijsheid eritiseert en goddelooslijk op zijde schuift. Maar, bij al hunne kennis en geleerdheid zagen zij in hunnen vromen waan dit voorbij: dat zij zondaars, goddeloos waren voor God, en hoe zij alleen uit genade door den Heere onze gerechtigheid moesten behouden zijn. Om dat in te zien, daarvoor waren zij veel te wijs en te verstandig in hunne oogen; zij meenden het goed begrepen te hebben, hoe een mensch zalig wordt, nml. door eigen verdienste met hulpe Gods, zooals dat blijkt uit de bekende gelijkenis van den Parizeer en den tollenaar. Dus raad om zalig te worden, leering en onderwijzing in den weg des eeuwigen levens, hadden zij niet noodig; integendeel, zij waren naar hunne meening de bevoegden en bekwamen om anderen te leeren; en zoo achtten zij zich de rechte leeraars der Wet, en legden den armen menschen allerlei lasten op en schreven hun allerlei regelen voor om wèl te leven en wèl te sterven. Zij hielden zich druk bezig met de bekeering van anderen, maar zichzelven te bekeeren van hunne ongerechtigheid, daaraan dachten zij niet; zij waren immers rechtvaardigen in hun oog, die de bekeering niet van noode hadden, die al lang bekeerd waren en zich nu oefenden in de heiligmaking, en het zóó ver brachten, dat zij welhaast den zondaars toeriepen: „Naakt tot mij niet, want ik ben heiliger dan gij!" Intusschen, met al hunne eigengerechtigheid en wijsheid tastten zij in de duisternis rond; of zij al waanden eene eerste plaats in het Koninkrijk der hemelen te hebben, — zij stonden er naar 's Heeren Woord met al hunne geleerdheid en verstand buiten.
Zijn er tegenwoordig ook nog zulke wjjzen en verstandigen in eigen schatting, die, door hunnen hoogmoed gedreven, de school des Heiligen Geestes, het onderwijs des Heeren JeBus Christus, öf verachten, öf het reeds lang meenen ontwassen te zijn? Wat zullen wij zeggen? De wijsheid der wereld zit nog op haren troon en ergert zich aan Christus, de wijsheid en de kracht Gods. Het Farizeïsme is nog pralend en pronkend onder ons, en blijft zich te allen tijde stooten aan het "Woord des Heeren, dat alle heerlijkheid des vleesches gelijk is aan eene afgevallen bloem. Doch het gaat om de toepassing op onszelven. Als wij ons wijs en verstandig wanen, en zeiven wel raad weten om ons den ingang in het Koninkrijk der hemelen te verschaffen, dan vernemen wij hier het woord des Heeren Jesus: „ I k dank U, Y a d e r ! H e e r e des h e m e l s en deia a r d e ! dat Gij d e z e d i n g e n voor de w i j z e n en vers t a n d i g e n v e r b o r g e n h e b t " . Wij hooren het ons alzoo luide verkondigen, dat geene wijsheid der wereld, geene kennis en geleerdheid onzerzijds ons Gods heilgeheim, de verborgenheden van Zijn Koninkrijk openbaart. Integendeel, er staat geschreven: „Ik zal de wijsheid der wijzen doen vergaan, en het verstand der verstandigen zal Ik te niet maken. Waar is de wijze? waar is de schriftgeleerde? waar is de onderzoeker dezer eeuw? Heeft God de wijsheid dezer wereld niet dwaas gemaakt?" (1 Oor. 1).
God heeft de verborgenheden van Zija Koninkrijk den „kind e r k e n s " geopenbaard. De „kinderkens", dat zijn degenen, die zich niets kunnen aanmatigen, de onmondigen, de eenvoudigen. Daarmede wordt da,n alle wijsheid en macht, die wij menschen voor God meenen te bezitten, ons op eens ontnomen; wij worden met de kinderen gelijkgesteld, die zich zelf niet raden noch redden kunnen, die naar Gods bestel geheel en al van de ouders 'afhankelijk zijn, aan der ouderen opzicht, wijsheid en tucht onderworpen zijn.
Wie waren die kinderkens, toen de Heere Jesus Zijn dankgebed uitsprak. Zij, die het ook nu zijn, nml. degenen, die van de dingen van het Koninkrijk Gods uit zichzelven geen verstand hebben, — die van het begin tot het eind daarin moeten geleerd en geleid worden door den Heiligen Geest, den Geest Gods des Yaders en des Zoons. Zij, die niet door het eigen willen en loopen den hemel binnengaan, maar uitsluitend door de ontfermingen Gods; zij, die geen raad weten om zich van de banden der zonde en van dood en duivel te verlossen ; — die, aan zichzelven overgelaten, gewisselijk moeten omkomen, die in de verzoeking op zichzelven geen oogenblik bestand zijn tegen hunne doodvijanden. En zij staan tegenover de wijzen en verstandigen der wereld evenals kinderen tegenover de volwassenen; zij worden door die grooten niet geteld, niet geacht, laat staan geraadpleegd. O, zij worden door dezen onbevoegd verklaard oin meê te spreken in datgene, waartoe verstand, kennis en geleerdheid behoort. De wijzen en verstandigen zien op de kinderkens neêr, evenals de Farizeër op den tollenaar.
Intusschen, wat aan de wijzen en verstandigen der wereld niet geopenbaard wordt, maar voor hen verborgen blijft, dat is en wordt aan de kinderkens bekend gemaakt, zoodat zij die wijsheid leeren, die gisteren en heden dezelfde is en in der eeuwigheid; die vrede geeft en rust aau de vermoeide en belaste zielen; die den verlorene behoudt en zalig maakt; die een arm zondaar uit genade op dien heilsgrond zet, die in nood en dood houdt, terwijl alle gronden der wereld-wijsheid en van vroomheid des vleesches ineenzinken. Dat is deze grond, van welken de Apostel Paulus getuigt, als hij schrijft: „Uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave; niet uit de werken, opdat niemand roeme". Deze kinderkens nml., die door de wereld voor dwaas en onnut geacht worden, zijn door God tot zondaars' gemaakt, reddeloos verlorenen in zichzelven, en wederom, zij zijn door den Ileere begenadigd, bekleed met de gerechtigheid van Jesus Christus, en dus voor eeuwig behouden. Zij zijn de armen van geest, wier deel is het Koninkrijk der hemelen, en zij verheugen zich met groote blijdschap in hunnen Heere en Koning, hunnen Heiland en Zaligmaker Jesus Christus, zonder Wien zij niet leven kunnen. En zij worden door Zijn Woord en Geest al meer en meer ingeleid in de verborgenheden des heils, waarbij zij eenerzijds al dieper doordringen tot de kennis van hunne eigene bedorvenheid, anderzijds al klaarder aanschouwen den rijkdom van Gods barmhartigheid, zooals Hij de zonden en overtredingen vergeeft, en den ledige doet ontvangen uit de volheid van Christus ook genade voor genade.
Terwijl de wijzen en verstandigen zich eenen naam zoeken te maken in de wereld, roepen de kinderkens, de eenvoudigen, in hunne nooden en ellenden den Naam des Heeren aan, in Wien alleen hunne hulpe staat. Doch de naam der eersteu vergaat en zij worden te schande, maar de naam der kleinen, der onmondigen, staat in het Boek des levens. Gods raad verkiest datgene, wat niets is, opdat Hij hetgeen iets is, te niet zou maken; opdat geen vleesch zou roemen voor Hem. Neen, de wijze der wereld zal geenen roem hebben, dat hij God kent door zijne wijsheid, hij komt in eeuwigen nacht om. Maar ook de kinderkens, aan wie de Heere Zijn heilgeheim heeft geopenbaard, hebben geenen roem; want dat zij geleerd en geleid worden op den weg des eeuwigen levens, dat is alléén door het w e l b e h a g e n Gods. Het luidt over den raad Gods ter zaligheid naar 's Heilands woord: „ J a , Y a d e r ! w a nt a l z o o is g e w e e s t het w e l b e h a g e n voor U".
Of wij dan naar de eigenliefde en naar den hoogmoed onzer eigengerechtigheid aan dezen raad tornen, — de getrouwe en waarachtige Getuige, de Mond der waarheid, spreekt: Zóó is het welgevallig geweest voor het Aangezicht der hoogste Majesteit in de hemelen. Het handhaven van der goddeloozen zoogenaamden vrijen wil voert ten verderve; alléén in het buigen onder Gods raad ligt onze zaligheid. Het heeft Gode behaagd, dat alleen de kinderkens, de eenvoudigen, de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen zullen verstaan; en zoo zullen dan de wijzen en verstandigen met al hunne geleerdheid er niets van vatten. De Heere roept het wee uit over allen, die in hunne oogen wijs, die bij zichzelven verstandig zijn (Jes. 5 : 21), en wederom, de Opperste Wijsheid Jesus Christus noodigt: „Wie is slecht? hij keere zich herwaarts".
Hoe zullen wij dan het Koninkrijk der hemelen zien en ingaan? De Heere Jesus heeft het ons gezegd: niet door onze wijsheid, niet door ons verstand, niet door onzen wil en onze kracht, maar als een kindeken, -— als een slechte, dwaze, hulpelooze en krachtelooze, die zelf zich niet zaligen kan. Eeii kind wordt gedragen, wordt bij de hand geleid. Wie wil zoo geleid, zoo gedragen worden door den Heere, door Zijne ontferming, door de genade des Heeren Jesus Christus ? ! . . . . Als wij niet zalig worden, dan ligt dat aan onzen hoogmoed, aan onze eigene wijsheid, aan onze eigene gerechtigheid. Als een kind zich zelf wil helpen, dan bederft het de zaken en stort zich iu het ongeluk; maar als een kind tot vader en moeder gaat om raad, oin hulp, om heil, dan komt alles terecht.
Welaan, Iaat ons, hoorende des Heeren Jesus getuigenis, allen waan onzer wijsheid en gerechtigheid afleggen en ons als kinderen tot Zijne school begeven, ons als kindertjes in Zijne armen werpen. Dan zal Hij ons door Zijn Woord en Geest leeren alles, wat wij moeten weten, dan zal Hij ons God, Zijnen Vader, als onzen God en Vader doen kennen; dan leert IXij ons zeggen: „Abba, Vader!" dan zullen wij al meer en meer verstaan de verborgenheden, de heilgeheimen Gods, en — Hem roemen en prijzen, Die ons door Christus Jesus Zijn heil openbaarde, verwierf en bewaarde.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

De raad en het welbehagen des Vaders ten aanzien van de kinderkens. (Mattheüs 11 : 2 5 en 26.) (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's