Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Betrachting over Psalm 89, (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Betrachting over Psalm 89, (Slot.)

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Neen, deze Psalm ziet er niet zoo schoon uit, als hij begint. Enkel smart wordt er in uitgesproken. Doch dit staat vast: de droefheid der wereld werkt den dood, maar de droef heid naar God werkt eene onberouwelijke bekeering tot zaligheid. Het is geene droefheid om wereldsehe dingen op zichzelf, maar tevens om het hoogste goed ; en Christus lijdt hier voor Zichzelven eigenlijk niets, Hij kan niet lijden, maar Christus lijdt hier in de Zijnen. En hoe staat het met de Zijnen in dezen Psalm ? Zijn zij met bruidskleederen getooid ? wandelen zij met kronen op hunne hoofden ? loopen zij trotschelijk met opgeheven hoofd? of klagen zij niet veeleer: Alles is verloren! alles is verwoest! Gods Woord schijnt niet waar te zijn, Zijne waarheid schijnt leugen, Hij breekt alles af; met het Woord, het scherpe zwaard, kan ik mij niet meer helpen! Maar één ding blijft er nog over! Laat ons niet in de tweede oorzaak blijven hangen en zeggen : Dat doet Napoleon, dat doet de keizer van Oostenrijk, dat doet de prins van Pruisen, dat doet Engeland, enz.. (Zie de noot op bladz. 264) Die hangen allen af van Hem, Wiens hand de wereld draagt. Hij doet met alles, wat Hij wil. Blijf niet in de tweede oorzaken hangen, ga tot de eerste. — Ethan zegt bij alles: God heeft het gedaan! God, dat hebt G i j gedaan! G i j hebt de scherpte Zijns zwaards omgekeerd, G i j hebt al Zijne muren doorgebroken. G i j hebt Zijne vestingen nedergeworpen! G i j hebt Zijne schoonheid doen ophouden, en G i j hebt Zijnen troon ter aarde nedergestooten! G i j hebt de dagen Zijner jeugd verkort, G i j hebt Hem met schaamte overdekt! — God doet het!
Dan wordt het toch anders in het hart, j a waarlijk, het wordt anders. God doet het. Dan kent men zijnen nood en zijne ellende recht grondig en aanvaardt ze, niet uit de tweede oorzaak, maar uit de eerste, uit de hand van Hem, van Wien alles komt. Ethan vreest niet, Hem alles te zeggen en zijn gansche hart voor Hem uit te storten. Hem was bange, zeer bange, hij wilde het God zeggen en klagen : Ik kan niet meer, ik moet bezwijken onder mijnen last! Daar denkt hij aan God, hij denkt aan Zijn Verbond, aan het Verbond van eeuwige genade. Genade is genade! Daarom moet men niet komen met: Dat heb ik verdiend! dat is Gods tuchtiging! dat komt vanwege de zonde! Blijft men daaraan hangen, dan is het Godslastering. God wil midden in Zijnen toorn oprichten Zijne genade, verheerlijken de genade van Christus. — Welaan, ik zal voor God mijn hart uitstorten, ik zal Hem klagen den nood mijner ziel. Hij is toch machtig; en al is de zonde over ons als een stroom, Zijne genade is nog veel grooter over ons. Laat ons niet wanhopen, laat ons tot God gaan. Zoo denkt men dan aan God en aan Zijn Verbond; men heeft gesmaakt, dat de Heere goed is, en zonde vergeeft, overtredingen uitdelgt, — eer gij dan begint te klagen, zult gij moeten beginnen te loven, en eer gij tot Hem zegt: „Alles ligt in stukken geslagen en verbrijzeld", zult gij Hem voorhouden: „Heere God, Gij kunt alles!"
Daarom begint Ethan met God te loven: Welaan, het mag gaan, zooals het wil, — dit weet ik: God is den armen goed, Hij is een Helper der ellendigen, den genadeloozen is Hij genadig ! dit weet ik: Hij is een God der veriatenen, een machtig Helper, een God en Vader der weezen, een Man der weduwen, een God der heirscharen, want als Hij Zijnen engel zendt, dan is de gansche macht des vijands verbroken in éénen nacht. „ D i e s l o v e n de h e m e l e n Uwe w o n d e r e n , o H e e r e ! ook is U w e g e t r o u w h e i d in d e G e m e e n t e d e r heil i g e n . Want wie mag in den h e m e l t e g e n den H e e r e g e s c h a t w o r d e n ? wie is den H e e r e g e l i jk o n d e r de k i n d e r e n der s t e r k e n ? " — d. i. onder de vorsten en koningen. — Niemand kan Hem gelijk zijn. „God i s g r o o t e l i j k s g e d u c h t " — waar? — „ i n d e n r a a d der h e i l i g e n , en v r e e s e l i j k b o v e n a l l e n , d i e r o n d om H e m z i j n . O H e e r e , God d e r h e i r s c h a r e n ! w i e is a l s G i j , g r o o t m a c h t i g , o H e e r e ! en U w e g e t r o u w - h e i d is r o n d o m U"; zoodat, waar ik tast, om den zoom Uws kleeds te vatten, alles getrouwheid is. „Gij h e e r s c ht o v e r de o p g e b l a z e n h e i d der z e e " , der menschen- en wereldzee; „ w a n n e e r h a r e b a r e n z i c h v e r h e f f e n " , — al stijgen zij ook nog zoo hoog, al gaan zij ook al hooger en hooger, ja, al komen zij tot aan de lippen, — „wanneer hare baren zich verheffen, z o o s t i l t G i j ze. Gij h e b t R a h ab v e r b r i j z e l d a l s e e n e n v e r s l a g e n e " . Rahab, — d. i. Egypte, maar ook elke hoogmoedige, die zich groot maken en zich verheffen wil, die opgeblazen is, en zijnen troon wil verhoogen tot aan de sterren des hemels. „Gij hebt Rahab verbrijzeld",— en hij is reeds verwond; „ G i j h e b t U w e v i j a n d e n vers t r o o i d m e t d e n a r m U w e r s t e r k t e " . Hemel en aarde is niet het eigendom des vijands, is niet het eigendom des duivels, niet dat der vorsten of des pausen, — „de h e m e l is U w e , ook is de a a r d e U w e ; de w e r e l d en h a re v o l h e i d , die h e b t G i j g e g r o n d . Het n o o r d e n " — hoe koud en ijzig ook, — „en h e t z u i d e n", — dat den arme en verkleumde weêr verwarmt, — „ d i e h e b t Gij g e s c h a p e n; T h a b o r " , de wonderschoone berg met zijn heerlijk groen, en de huiveringwekkende „ H e r m o n " met zijne sneeuw en zijne gletschers „ j u i c h e n i n U w e n N a a m " . De gansche natuur in hare heerlijkheid, schoonheid en vruchtbaarheid verkondigt luide: De Heere is God ! de Heere is God ! Zijn Naam alleen is groot; Hij kan doen, kan scheppen, wat Hij wil. „ G i j h e b t e e n e n a r m met m a c h t ; Uwe h a n d is s t e r k , U w e r e c h t e r h a n d is h o o g ! G e r e c h t i g h e i d " , die Gij uit genade den armen zondaar toerekent, „en g e r i c h t", om zichzelven te veroordeelen en te verdoemeu en U gelijk te geven,— „ z i j n d e v a s t i g - h e i d Uws t r o o n s " . En waar om genade wordt geroepen, waar om waarheid, om verlossing en vervulling der belofte wordt geroepen, daar ondervindt men de waarheid der woorden : „ g o e d e r t i e r e n h e i d en w a a r h e i d g a a n Y o o r ü w Aang e z i c h t h e n e n " . En terwijl Ethan als het ware zichzelven uitsluit, alsof hij niet tot Gods volk behoorde, zegt hij: „ W e l g e - l u k z a l i g " — j a alléén gelukzalig — „is h e t v o l k , h e t w e lk h e t g e k l a n k k e n t " , het geklank der bazuin, (ook den gebroken klank), dat het geroep kent: „o I I e e r e!" ontferm U! Welgelukzalig is zulk een volk! hoe donker het ook zij en hoe duister de nacht moge zijn, het zal ervaren: ofschoon ik in duisternis zit, de Heere is toch mijn licht! „ z i j z u l l e n in h e t l i c h t Uws Aans c h i j n s w a n d e l e n " . En al zijn zij dan ook nog zoo bedroefd en terneergeslagen, „zij z u l l e n z i c h d e n g a n s c h e n d ag v e r h e u g e n in U w e n N a a m " , den Naam Jesus! en al worden zij nog zoozeer gesmaad, zij zullen toch „ d o o r U w e g e r e c h t i g - h e i d v e r h o o g d w o r d e n", — door de gerechtigheid Christi. — Neen, bij ons is geene kracht noch macht, maar, Heere God, „ G i j z i j t de h e e r l i j k h e i d h u n n e r s t e r k t e " , zoodat wij zeggen: Ik kan niets en ik vermag niets, maar in den Naam des Heeren versla ik toch alle vijanden! „ D o o r Uwe genade z a l o n z e h o o r n v e r h o o g d w o r d e n . W a n t o n s s c h i ld i s van den H e e r e , en o n z e K o n i n g is v a n den H e i l i g e I s r a ë l s " . Zoo sluit hij zich dan naar het schijnt van Gods volk uit, en looft nochtans God en prijst gelukzalig het volk, dat in het licht Zijns Aanschijns wandelt. Het volk, dat hij laat klagen : „Gij verstoot en verwerpt ons en toornt tegen Uwen Gezalfde; Gij hebt het Verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt Zijne kroon ontheiligd tegen de aarde; Gij hebt al Zjjne muren doorgebroken; Gij hebt Zijne vestingen nederge- worpen; allen, die den weg voorbijgingen, hebben Hem beroofd; Zijnen naburen is Hij tot eenen smaad geweest; Gjj hebt de rechterhand Zijner wederpartijders verhoogd; Gij'hebt al Zijne vijanden verblijd; Gij hebt ook de scherpte Zijus zwaards omgekeerd, en hebt Hem niet staande gehouden in den strijd; Gij hebt Zijne schoonheid doen ophouden; en Gij hebt Zijnen troon ter aarde nedergestooten; Gij hebt de dagen Zijnerjeugd verkort; Gij hebt Hem met schaamte overdekt", — het volk, dat zoo klaagt, is hetzelfde volk, waarvan hij ook zegt: „Welge- lukzalig is hot volk, hetwelk het geklank kent!" Hij houdt God al de ellende voor en zegt: Heerlijk is het volk nochtans! Hij houdt God al Zijne beloften voor en zegt: Heere God, hebt Gij niet gezegd? Heere God, hebt Gij niet gezegd ? — d a t hebt Gij gesproken, dat hebt Gij beloofd, en nu komt het niet! O God, wat is nu waar? Alles, alles is immers verstoord! „Hoe l a n g , o H e e r e ! z u l t G i j U steeds v e r b e r g e n ? zal Uwe g r i m m i g h e i d b r a n d e n als een v u u r ? Ge- d e n k , van h o e d a n i g e eeuw i k b e n ! " Hoe kort is mijn leven, en ik moet U in dit leven nog loven! De vijanden zullen toch niet zeggen, dat zij mij overwonnen hebben! Ik ben tevergeefs geschapen, indien ik U niet kan loven in dit leven Kan ik U niet prijzen, dan weet ik niet, waartoe mij waarhet leven dient „Waarom z o u d t G i j a l l e r m e n s c h e n k i n d e r e n t e v e r g e e f s g e s c h a p e n h e b b e n ? W a t man l e e f t er, d i e den dood n i e t z i e n zal? die z i j n e z i e l zal b e v r i j d e n van het g e w e l d des g r a f s ? " Niemand onzer kan het! En nu, Gij hebt ons genade gegeven toen en toen, Gij hebt ons verlost, Gij bebt ons al onze zonden ver- geven, genadig vergeven, — het is in geenen hoek geschied! „Heere! wa ar z i j n U w e v or i ge g oed er t i e r enh ed e n?" Gij zijt toch geen menschenkind, zoodat Gij veranderlijk zoudt zijn! Gij hebt immers gezegd: Bergen mogen wijken en heu- velen wankelen, maar Mijne genade zal van u niet wijken, en het Yerbond Mijns vredes zal niet wankelen! „Waar zijn Uwe vorige goedertierenheden, d i e G i j D a v i d " , ons Hoofd, onzen Koning Christus, „ g e z w o r e n h e b t b i j Uwe t r o u w " . Gij zult ons toch niet zoo gansch en al vergeten! De men- schen denken allen slechts aan zichzelven, en of deze en gene ook al aan ons denkt, wat baat hot ons? hij kan ons toch niet helpen! — Heere God, vergeet mij niet! vergeet niet mijne smaadheid, dat alle duivelen en Filistijnen op mij aan- stormen en met mij den spot drijven. — „ G e d e n k , Heere! aan de s m a a d h e i d Uwer k n e c h t e n , w a a r m e d e U w e v i j a n d e n s m a d e n ! " En wat smaden zij? De „voetstappen" van Christus. Wat is dat? Ga uit op de voetstappen der schapen (Hoogl. 1 : 8), op den weg, dien zij van ouds her zijn gegaan en hebben moeten gaan achter den Herder. „De voetstappen U w s G e z a l f d e n", o God ! zij gaan door diepe zeeën, het gaat door het water en door het vuur heen, het gaat door het belachelijke heen, het gaat door zwakheid heen, het gaat door allerlei nood en aanvechting heen, door allerlei tegenstrijdig- heden! En nu koint de duivel en de gansche wereld en zien u liggen in uwe ellende en roepen: „Ha, ha, zoo mogen wij het zien! ei, dat is nu eene bezoeking Gods, dat het zoo gaat! ha, dat is naar onzen zin !" Zoo smaden zij Christus' voetstappen. Als Christus wil heiligen, maakt hij tot zondaar; als Hij vroolijk wil maken, maakt Hij eerst recht treurig; als Hij veel wil schenken, onthoudt Hij het eerst eenen tijd lang —: dat zijn de voetstappen van Christus. En nu heb ik den Heere al mijnen nood voorgehouden, en ik weet, dat Hij door al het lijden voorbereidt voor de eeuwige heerlijkheid. Weldra komt het einde van alle lijden, maar God blijft. „ G e l o o f d zij de H e e r e in e e u w i g h e i d , a m e n !" Gij duivelen, roept daartegen, wat gij wilt! — tegen al het tegenstrijdige in zeg ik: „amen!"

19 Juni 1859.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 september 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Betrachting over Psalm 89, (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 september 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's