Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Betrachting over Mattheüs 2 : 13—23,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Betrachting over Mattheüs 2 : 13—23,

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

In dit gedeelte van Mattheüs 2 hebben wij allereerst dit: God leidt Zijn volk door duisternis en nacht, en de Leidsman hunner zaligheid gaat voorop. Hij wil niet in eens de macht des duivels en der wereld breken, integendeel Hij geeft en laat hun macht, en gaat met Zijnen Zoon en in dien Zoon met Zijne Gemeente den ondersten, moeilijksten weg. Als echter duivel en wereld ineenen, dat zij Christus en de Gemeente hebben uitgeroeid, dan hebben zij tooh niets. De vijanden moeten te schande worden in hunnen opstand tegen God en Zijnen Gezalfde, en God de Heere zal steeds de overwinning wegdragen en Zijnen Naam verheerlijken; Hij zal den vijanden wel is waar een groot zwaard in de hand geven, terwijl Hij daarentegen Zich, zoo te zeggen, van een klein en nietig ding bedient. God ontwijkt met Zijnen Zoon den vijand en vliedt, zoodat de vijand Hem achtervolgt: — en dat waartoe? De vijand zal met al zijne listigheid en boosheid openbaar worden, opdat de oude waarheid steeds opnieuw aan het licht kome en bekend blijve, dat de mensch van nature slechts geneigd is, God en zijnen naaste te haten, — dat wij menschen, wie wij ook zijn mogen, tenzij wij door den Geest Gods wedergeboren zijn, onbekwaam 7i]n tot eenig goed en geneigd tot alle kwaad. Intusschen heeft God de Heere den weg, dien Hij met Cnristus en in en met Christus met Zijne Gemeente gaat, door alle tijden heen in allerlei beelden en menigerlei profetische uitspraken aan de wereld en de Gemeente bekend gemaakt, zoodat de mensch, de wereld, met hulpe des duivels, niets anders doen kan, dan hetgeen te voren geschreven is, dat zij doen zullen, opdat ook de Gemeente het versta, dat zulk een weg, welken God met haar gaat, geen vreemde weg is, maar dezelfde weg, dien Hij met Zijn volk altijd is gegaan; een weg, waarbij het volk des Heeren altoos meent: „Nu is het te veel, nu is het te erg, nu is het met ons gedaan!" — waarbij het evenwel op eens weêr openbaar wordt, dat toch nog niet alles verloren was. Zulks vinden wij overal in de Heilige Schrift, gelijk hier in het Evangelie van Mattheüs, want wij moeten het goed weten, hoedanig Gods weg met Zijnen Christus en met ons is.
Ilerodes dan wil het Kindeke dooden. God laat dezen zeventigjarigen tiran, die zulk een voornemen koestert, niet sterven, integendeel, Hij houdt hem tot zulk eenen hoogen ouderdom in 't leven, opdat zijne dwingelandjj en haat tegen God en Christus aan het einde van zijn leven volkomen openbaar worde. God zal eenmaal door Zijnen Zoon alle menschen oordeelen, en terwijl Hij de menschen hierbeneden hunnen gang laat gaan en laat regeeren, brengt Hij het aan het licht, dat zij schuldenaars zijn voor Hem, zoodat zij zich op Zijnen dag niet kunnen verontschuldigen. Zoo laat God de Heere ook Herodes Zijne heerschappij behouden; tot Jozef heet het niet: „Herodes staat het Kind wel naar het leven, maar vrees niet, blijf rustig te Bethlehem, Ik zal het Kind wel bewaren", — neen, midden in den nacht wordt Jozef uit den slaap opgewekt, moet hij de moeder wakker maken en het Kind opnemen, en nu volgt in de nachtelijke koude de vreeselijke en gevaarlijke reis door de woestijn. In alle stilte en alleen, heimelijk en verborgen, alsof hij een dief of misdadiger ware, moet Jozef zjjnen ezel zadelen en zich uit de voeten maken. God geeft hem dit bevel door Zijnen engel in den droom, omdat het in eenen wakenden toestand voor Jozef te veel zou geweest zijn; wanneer het lichaam slaapt, kan de geest de onderwijzing vau Boven des te beter opnemen. (Ps 127 : 2.)
Deze vlucht nu, hoe vernederend is zij! Waarom zond God niet eenen engel, om met een vurig zwaard de krijgsknechten van Herodes te gemoet te trekken? God gaat den meest eenvoudigen weg, die tot het doel leidt: Hij neemt de vlucht. Dien weg gaat Hij met Zijnen Christus, omdat Hij dien met Zijn geheele volk steeds gegaan is. Letten wij maar op de woorden der Schrift, Gen 35 : 16 vv. De heilige Rachel, — ik noem haar heilig, omdat zij in Gods oogen heilig was, — werd dojr Jakob bemind, maar zie, zij wordt bedrogen en krjjgt naast zich eene mededingster; twintig jaren lang moet zij de gierigheid en de bedriegerij van haren vader ondervinden, onder veel misverstand in het huwelijksleven zuchten, veel angst en zorg doormaken om haren man, die trouw in zijnen dienst dag en nacht bij de kudde was; eindelijk ontvlucht zij haren vader en zijnen mannen; en nu . . . . : daar komt de gevreesde Ezau met zijne vierhonderd, en opnieuw is er levensgevaar! Maar toch, God heeft wonderbaarlijk geholpen! Nu zal zij zeker eindelijk de rust mogen genieten; zij is op weg naar liet huis van haren schoonvader Izak. Maar op den weg, in de nabijheid van Bethlehem, overvalt haar de barensnood, en wel op eene wijze, dat het heet: één van beiden, — öf de moeder, öf het kind sterft! De vroedvrouw tracht haar wel is waar te troosten met de woorden: „Vrees niet, dezen zoon zult gij ook hebben!" doch Rachel wil zich niet laten troosten, maar jammert: „Heb ik dezen zoon niet, dan is alles uit, dan is al wat ik ervaren heb dwaling! zoo veel heb ik ondervonden, zoo vele gebeden tot God opgezonden, maar nu is alles vergeefsch ! de dood is er, en ik had zoo vuiig begeerd, mijnen ouden dierbaren schoonvader nog te zien!" en zij b a a r t . . . „Kind der smarte", zoo roept zij, .. . en hare ziel ging uit. — Menige moeder denkt, dat zij met haar lijden, met haren strijd om God, alléén staat in dit leven ; edoch, gij staat niet alleen, hier hebt gij een voorbeeld, ja, het beste, oorspronkelijke, daarin vindt gij een beeld van uwen ganschen weg, en niet alleen gij, maar zoovelen er met u denzelfden strijd strijden. De geheele Kerke Gods heeft haar beeld en hare geschiedenis in Rachel; en zoo draagt zij eenmaal bij den Profeet Jeremia (Hoofdst. 31) den naam „Rachel". De Profeet spreekt daar van de laatste heerlijke dagen der heerlijkheid van Christus en Zijne Gemeente, en als hij die op het hoogst heeft verheven, breekt hij plotseling af: „Er is eene stem gehoord in Rama", zegt hij, „eene klage, een zeer bitter geween; Rachel weent over hare kinderen; zij weigert zich te laten troosten over hare kinderen, omdat zij niet zijn!" omdat het met hen gedaan is. Dat heeft de Profeet aan de geschiedenis van Rachel ontleend; daar heefc hij het oorspronkelijke beeld gezien, en hij weet, dat het der Kerke ook verder zoo gaan zal; dat is haar deel en lot hierbeneden Maar wie zijn nu die kinderen der Kerk? Dat is Christus, dat is het Kindeke, boven allen te prijzen! Alle kinderen te zamen beteekenen, op zichzelven beschouwd, voor God niets; als God een welbehagen in hen heeft, dan heeft Hij dat enkel en alleen om den wille van Zijnen Eerstgeborene, van Christus Is dit Kindeke er niet, dan zijn ook ai de kinderen der Gemeente er niet; is dit Kindeke dood, dan zijn alle kinderen der Gemeente dood. Leeft liet, dan leven alle kinderen der Gemeente met Hem! Komt dit Kindeke terug, dan komen alle kinderen der Gemeente ook uit 's vijands land terug; het rijk der duisternis zal hen niet kunnen houden. I)it alles zou nu in Christus vervuld worden; het zou niet alleen een geestelijk geween zijn, maar ook een uitwendig weeklagen en schreien, zoodat het heette: Christus is weg, Christus is vermoord geworden, — DU is 't gedaan, nu zijn ook alle kinderen verloren! — Laten wij het dus wèl verstaan : alle menschen te zamen zijn niets zonder Christus!
De wijzen hebben tegenover Herodes geen bedrog gepleegd ; maar deze had moordplannen, die hij wel is waar onder het mom van gehuichelde liefde had verborgen. Toen nu de wijzen niet terugkeerden, ontstak de toorn van Herodes. „Wat! mij, den grooten koning, hebben deze vreemden bedrogen en misleid! dat duld ik niet; neen, mijne koninklijke eere eischt, dat ik mjj met het zwaard wreke!" Zoo grijpt hij dan naar het zwaard, zendt zijne soldaten naar Bethlehem met het bevel, aldaar alle knaapjes van twee jaar oud en daaronder te dooden, — zekerlijk zal daar dan ook de geboren Koning der Joden onder zijn! -— Maar — zouden wij willen vragen, — waarom heeft God het niet anders gemaakt? waarom heeft Hij dat toegelaten? waarom heeft Hij niet liever Zijne engelen als eene wacht rondom dat huis gezet, om het Kind tegen de krijgsknechten te beschutten? Volgens berichten uit de eerste Christelijke eeuwen zouden er meer dan veertien duizend kinderen het slachtoffer van Herodes geworden zijn. God geeft geene rekenschap van Zijne daden! Waarom heeft God in den tijd der Reformatie, waarom in den eersten tijd van het Christendom die vreeselijke martelingen over oud en jong, zelfs over zwakke vrouwen en kinderen, laten komen ? Waarom liet Hij zoovele brandstapels oprichten? waarom liet Hij toe, dat den Gereformeerden in Frankrijk zulk een ontzettend lijden bereid werd door de herroeping van het Edict van Nantes, terwijl de koning van Frankrijk zich in wellust en heerlijkheid baadde ? Waarom gedoogde Hij het bloedblad van den Bartholomeiisnacht, waarin 70 000 menschen omkomen? — Bedenken wij, dat het met dit leven niet uit is. Wanneer het Gode heeft behaagd, die lieve kinderkens, welke om Jesus' wil geslacht worden, door Zijne engelen in den hemel te laten dragen, wat dan? Dan is er toch eeuwige vreugde en heerlijkheid! Als men echter bij al zulke ontzettende gebeurtenissen naar het waarom vraagt, dan zeg ik: Het Woord des Heeren moet over de Gemeente gaan en vervuld worden, opdat, als de Gemeente denkt: „Het is nu eene afgesnedene zaak", — zij dan ervaart, hoe God opstaat, en het dan waarheid is: De strik is gebroken, en wij zijn ontkomen, en: Onze hulpe is in den Naam des Heeren, Die den hemel en de aarde gemaakt heeft! Zoo werd dus de profetie vervuld.
Maar er werd ook nog eene andere profetie vervuld Het Kindeke, de Christus, moest naar Egypte Dat hangt alles op de wonderlijkste wijze te zamen Herodes wilde dooden, terwijl God het Leven van ons leven behouden wil. Christus moest uit Egypte komen, Gods Zoon moest in Egypte zijn; want zóó staat er geschreven: „Toen Israël een kind was, heb Ik hem liefgehad en Ik heb Mijnen Zoon uit Egypte geroepen" (Hos. 11 : 1). Wanneer de geleerden dit lezen, dan kan wel is waar geen hunner het verstaan en zij maken er ik weet niet welk eene zonderlinge geschiedenis van. Ja, het was ook onzen Hervormers een verborgen stuk. De zaak is evenwel zeer eenvoudig: God belooft aan Abraham en daarna ook aan Izak en Jakob het land Kanaan; doch er komt een groote hongersnood en Jakob moet met de zijnen naar Egvpte aftrekken. Was dit nu Gods weg voor hem, nadat hij zulke beloften had ontvangen? Ja zeker, maar God de Heere troost hem aan de gtenzen van dit land: „Vrees niet", zegt Hij, „naar Egypte af te trekken"; al schijnt dit niet met Mijne belofte overeen te komen, houd u alleenlijk aan Mij, aan Mijn Woord; Ik weet wel raad en zal het alles wél maken." Zoo trekt Jakob met zijne zeventig zielen naar Egypte. God de Heere heeft echter gezegd: „In uw Zaad zullen alle volken der aarde gezegend worden". Dit Zaad is Christus. Christus, de Zoon van God, trekt mede naar Egypte Hij was naar het vleesch in de lendenen van Abraham, Izak en Jakob en van de op hen volgende vaderen, zooals Christus zeker en gewis op geestelijke wijze in alle Zijne geloovigen is. Daarom woedt de duivel zoo vreeselijk tegen hen, want hij kan den levenden Heiland niet dulden; anders zou hij hen wel met rust en vrede laten! Maar ook uit den vreeselijksten nood in Egypte zal hij uitgered worden, — en dit moest ook aan Christus geheel letterlijk vervuld worden, zoo dat het met handen te tasten was! Daarom moest Hij naar Egypte, en als nu de Profeet zegt: „Ik heb Mijnen Zoon uit Egypte geroepen", zoo verstaat hij daaronder niet het volk, maar Christus met het volk. Christus als den Leidsman, zooals men ook zegt van eenen keizer of koning: Hij heeft dezen of dien slag geleverd, deze of die overwinning behaald. Goed; doch dan was hij niet alleen, maar zijne gansche legermacht was met of achter hem. Het moest dus letterlijk vervuld worden: Gods Zoon is in Egypte, en omdat Hij in Egypte is. zal Egypte Gods Zoon niet houden; omdat Hij Gods Zoon is, wordt Hij zekerlijk uit de tirannie van Faraö verlost, en wijl Hij in Zijn volk is, zoo wordt gewisselijk ook Zijn volk mede uit de tiranuie van alle Farao's verlost, — wij hebben het profetische woord voor ons, dat ons zegt, dat het altijd zoo geweest is. — Naar het vreemde land trekt Christus; dat heeft God Hem echter niet gegeven en beloofd; uit het vreemde land komt Hij weder te voorschijn.
In Egypte was in dien tijd, toen Jozef met het Kindeke en Zijne moeder daarheen reisde, een zeer schoone tempel. De overpriesters hadden eenmaal met elkander getwist. Er was toen in Egypte een bijzonder schoone tempel gebouwd naar het model van dien te Jerusalem. De Joden aldaar waren ingedeeld naar hunnen stand en beroep, en zoo was dan het Kindeke Jesus onder de timmerlieden. Er was geene gemeenschap tusschen Jerusalem en Egypte; veeleer heerschte er de bitterste vijandschap. Daarom kon Jozef daar met het Kindeke verborgen zijn. Waarvan zij geleefd hebben, nu, dat weet gij. Om onzentwille werd de Heere arm, doodarm, — en toch was Hij rijk. Arm, och zoo arm, zijn Zijne martelaars en getuigen, en toch zijn zij rijk God helpt Zijnen Zoon koninklijk er door heen en ook Zijne kinderen; zij hebben overvloed gehad: zij hadden immers het kistje met goud, en dan de wierook en mirre, die tegen goud opwoog. Zij hebben in Egypte geen gebrek gehad. En toch, wie zal zeggen, dat Jozef in het vreemde land zich tehuis gevoelde! Maar als hij het bevel ontvangt, naar het land Israël te trekken, aeht hij zich ook daar niet veilig. Waar ia men hierbeneden veilig? God leidt door duisternis en nacht. Jozef heeft, weder in eenen droom, het bevel ontvangen, met het Kindeke en de moeder terug te keeren, en zoo trekt hij dan zoo spoedig mogelijk weder heen, zonder tegenspraak, zonder te vragen: Waarom en waartoe? of: Wat zal daarvan worden ? Intusschen wordt het hem in het Joodsche land toch benauwd. — „Maar Jozef, gij hebt wonderlijke dingen beleefd; gij hebt wel is waar de kribbe gezien, maar gij hebt ook de wonderlijke woorden van den engel vernomen: „Vrees niet, Maria, uwe vrouw, tot u te nemen, want hetgeen uit haar geboren is, dat is van den Heiligen Geest". Gij hebt ook het bevel van den engel ontvangen, het Kindeke Jesus tot u te nemen, hebt de woorden gehoord, welke Simeon van Hem heeft gesproken; ook zijn de wijzen uit het Oosten tot u gekomen; gij zijt op wondere wijze door de schrikkelijke woestijn met het Kindeke en de moeder geleid geworden; gij hebt in Egypte geen gebrek gehad, en God de Heere heeft tot u gezegd: „Zij zijn allen dood, die de ziel van hot Kindeke zochten", geen vijand is meer overig! Zoudt gij nog bevreesd zijn?" — „Ja, ik weet niet", zal Jozef wel bij zichzelven gezegd hebben, „het is wel alles waar, maar nu ik weder in het Joodsche land kom, wordt het mij bange, ja zeer bange. Herodes is dood, maar ook Archelaüs is een tiran, ook hij zal zekerlijk het Kindeke willen dooden?" — „Maar Jozef, is dan de Heere niet God? Wie zal het Kindeke iets kunnen doen?" — „Ja, ik weet het niet." — „Maar Jozef, hebt gij dan zoo weinig geloof?" — „Ach ja, ik schaam er mij over, maar het is mij zoo bang, mijne ziel is vol angst en vreeze."— Komt er nu een bliksemstraal uit den hemel, die Jozef ter aarde werpt ? Neen, er komt eene zachte stem tot hem in den nacht en fluistert: „Trek in de deelen van Galilea". W a t? In dit goddelooze, half-heidensche land ? — Ja, en dit Kind zal eenmaal zeggen: „Zie, Ik ga u voor naar Galilea, daar zult gij Mij zien". — Zoo trekt dan Jozef naar een der plaatsen van Galilea, — maar nu, waarheen? waar vind ik voor ons een huis, eene woning ? Hij komt, zoekt, ziet rond en blijft ten laatste in de stad, waar hij en zijne bruid te voren gewoond hebben. „Geheel toevallig", zoudeu wij zeggen. Hij blijft te Nazareth. Hoewel nu te Nazareth eene kleine Christelijke Gemeente is, zou ik er toch niet willen wonen, want het volk daar is van oude tijden af het verachtelijkste volk, dat men zich denken kan. — Waarom heeft dit alles echter zoo moeten geschieden ? Het stond reeds voorlang in de Schrift en de Profeten hadden het voorspeld, dat H i j N a z a r e n e r zal g e h e e t e n w o r d e n . Zoo is dan de Heere Jesus Nazarener of Nazoreër genaamd geworden, en deze naam stond ook op het kruis. Nu zoekt men echter in de Schrift, waar dat toch eigenlijk staat. „Nazar" beduidt een takje of rijsje, bijv. een takje of rijsje uit den wortel van Isaï. In Jesaia, Hoofdstuk 2, staat het woord, maar dan is nog de vraag, of deze afleiding wel de juiste is. Mattheiis wil echter met deze woorden, dat door do Profeten gezegd is, dat Hij Nazarener zou geheeten worden, niet zeggen, dat zulks letterlijk in de profetie staat, maar dat al de Profeten gezegd hebben: Hij zal den naam en het voorkomen hebben van een veracht tnensch. Yan den Hervormer Calvijn, den grootsten man van zijnen tijd, moesten allo Roomsclie priesters, zelfs koningen en keizers bekennen, dat niemand hem overtrof. Maar nu was hij een man in Picardië geboren. „Een Picardiër" was destijds een scheldnaam, waarmee men een dwaas mensch aanduidde, ook een verachtelijk en zedeloos persoon, van wien niets goed te verwachten was Uit Picardië kwam niets goeds. Wanneer de vijanden nu niet wisten, hoe Calvijn iets ten laste te leggen en hem zoo eenen edelsteen uit zijne kroon te breken, dan haalden zij verachtelijk de schouders op en zeiden: „Het is maar een Picardiër". — Zoo was ook de bedoeling van Mattheiis met deze uitspraak van den Profeet, dat de Christus Nazarener zal geheeten worden.

14 Januari 1872.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 januari 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Betrachting over Mattheüs 2 : 13—23,

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 januari 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's