Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over de rechrvaardiging door het geloof

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over de rechrvaardiging door het geloof

5. Van 's menschen schuld en Gods toorn. (Overdenking van Psalm 90 : 7 en 8.)

3 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want wij vergaan door Uwen toorn; en door Uwe grimmigheid worden wij verschrikt. Gij stelt onze ongerechtigheden voor U, onze heimelijke zonden in het licht Uws Aanschijns."

In het voorgaande werd herhaaldelijk van onze zonde en onze verdorvenheid gesproken. Wij weten zeer wel, dat wij zondaren en tot in den grond verdorven zijn; en het is ons duidelijk, dat in ons niets goeds woont. Ja, hoe meer wij van de zonde spreken, des te meer schijnt zij in hare gruwelijkheid zich aan ons te openbaren. Zoo gevoelen wij dan de waarheid van hetgeen de Apostel Paulus zegt: „Geene vreeze Gods is voor hunne oogen".
Wat zal het ons intusschen baten, dat wij zoo goed onze zonde kennen, als wij in onverschilligheid daarin voortgaan, geen waarachtig berouw hebben over de zonde en onszelven niet mishagen, maar veeleer behagen? — Daarom is het noodzakelijk, dat al onze zonde en verdorvenheid ons voor God tot schuld worde. Daaruit komt voort het ware berouw over onze zonden. Zoo onze zonde ons n i e t tot schuld wordt, zullen wij wel eenig berouw kunnen hebben, maar alleen daarover, dat onze zonde zoo kwade gevolgen heeft, bijv. dat wij voor de menschen onze eer verliezen of ons vermogen, of onze gezondheid verwoesten; maar over de zonde zelve zullen wij geen berouw hebben, ja ze nogmaals bedrijven, als wij er kans toe zien. Daarom zegt de Catechismus, dat het eerste stuk der bekeering is: dat wij er een hartelijk leedwezen over gevoelen, dat wij God door onze zonden vertoornd hebben.
Wij hebben te doen met eenen heiligen God; wij staan niet op onszelven. Wij hebben Zijne gerechtigheid gekwetst, schendende en overtredende Zijn Woord. Dit gevoelden van ouds her alle heiligen Gods. Er is niemand bekeerd geworden, of hij gevoelde zich een schuldenaar voor God. Evenzoo zal niemand tot het ware geloof komen of gekomen zijn, tenzij hij verslagen zij vanwege zijne zonden. Wie God om vergeving vraagt, wie verlangt naar de genade Gods, waardoor hij, hoewel doemschuldig, rechtvaardig gesproken wordt, die moet eene groote en zware schuld hebben.
Zulk een last van zond' en plagen,
Niet te dragen,
Drukt mijn schouders naar beneên. (Ps. 38.)
Deze gedachten wenschen wij nader te ontwikkelen naar aanleiding van hetgeen Mozes van onze zonden zegt in Psalm 9 0 : 7 en 8: „ W a n t wij v e r g a a n d o o r U w e n t o o r n; en d o o r U w e g r i m m i g h e i d w o r d e n w i j v e r s c h r i k t. G i j s t e l t o n z e o n g e r e c h t i g h e d e n v o o r U, onze h e i m e l i j k e z o n d e n in het l i c h t U w s A a n B c h i j n s ".
In den 90sl<" Psalm klaagt Mozes het den Heere, dat wij menschen zoozeer aan den dood onderworpen zijn en aan zijne verschrikkingen. Want de mensch is daarin niet als een beest, welks adem eenvoudig uitgaat, maar hij sterft onder verschrikkingen. En dat komt daarvandaan, dat de dood voor hem eene bezoldiging der zonde is. In onzen dood gevoelen wij Gods toorn over onze zonde; dit drukt Mozes aldus uit: „Want wij vergaan door Uwen toorn, en door Uwe grimmigheid worden wij verschrikt". En waarom is de Heere op ons vertoornd ? Om onze zonde: „Gij stelt onze ongerechtigheden voor U, onze heimelijke zonden in het licht Uws Aanschijns".
De woorden van Vers 7 en 8 overwegende, vestigen wij dan onze aandacht op deze twee punten: 1. de Heere stelt al onze zonden voor Zich ; 2. daarom is Hij op ons vertoornd; en staan daarna stil bij de vraag, hoe wij van dezen toorn gered zullen worden.
De H e e r e s t e l t al o n z e z o n d e n voor Zich. Onze zonden noemt Mozes „ o n g e r e c h t i g h e d e n " , of eigenlijk: onze verdraaidheden ; daarmee bedoelt hij niet alleen onze daad werkelijke zonden of zondige daden, maar ook onze zondige natuur en gezindheid. Wij hebben eenen zin, die van den weg Gods afwijkt, dus verkeerd en verdraaid is; en als wij dezen zin nog goed noemen, zoo is hjj dubbol verkeerd en verdraaid.
Alles in ons is onrechtvaardig, al onze handelingen; niets kan den toets Zijner heilige Wet doorstaan. Zelfs al de handelingen van eenen bekeerde en geloovige kunnen de proef niet doorstaan. Dit weet Mozes van zichzelven. Niemand heeft den Heere, zijnen God, volkomen lief, gelooft volkomen in Hem. Onze beste werken zijn slechts een klein beginsel onzer gehoorzaamheid Allen zijn dus onrechtvaardig. En zoo de werken der wedergeborenen voor 's Heeren heilige Wet niet kunnen bestaan, hoe zult gij dan voor God verschijnen, gij, die goddeloos en onbekeerd, ongeloovig en ongehoorzaam zijt?
Al onze z o n d e n s t e l t de H e e r e v o o r Zich. Hij slaat ze gade, zegt David Ps 130: 3. Hij neemt ze waar; Hij slaat er Zijn oog op. Hij kan ze niet voorbjjgaan; dat gedoogt Zijne gerechtigheid niet. De Heere, onze God, is een ijverig en heilig God: Hij kan geen kwaad gedoogen. Wat in Zijne heilige oogen niet goed is, dat moet Hij bestraffen ; want het schendt en kwetst Zijne Majesteit. Trouwens onze zonde is afwijking van den weg, dien de Heere ons aangewezen heeft, zeggende: „Oat is de weg, dien gij zult gaan. Zoo gij hem gaat, zult gij het leven beërven Doe dat, en gij zult leven''. En de Heere heeft ons goed geschapen, ja zoo, dat dat wij dat konden doen, wat Hij bevolen heeft. Ook heeft Hij ons Zijnen wil en Wet geopenbaard. Onze consciëntiën geven er ons getuigenis van. Zijn wij nu nochtans van Hem afgeweken, zoo ligt onze schuld voor den Heere bloot. Hij roept Adam, Hij houdt hot hem voor: „Hebt gij gegeten van den boom, waarvan Ik u gezegd heb: Gij zult daarvan niet eten?" Wederom roept Hij Kaïn, zeggende: „Waar is uw broeder Abel? Daar is eene stem des bloeds uws broeders, dat tot Mij roept van den aardbodem" (Gen. 4 : 10). Wederom bezoekt Hij Sodom en Gomorra, of hunne zonde zóó groot is als het gerucht, dat daarvan tot Hem gekomen is. (Gen. 1 8 : 2 0) Nog een voorbeeld Niemand in de wereld wist, hoe David echtbreuk gepleegd en hoe hij met Uria gehandeld had. Maar de Heere wist het, en hield het hem voor door den Profeet Nathan.
Daarom zegt Mozes: „ O n z e h e i m e l i j k e z o n d e n s t e lt G i j in het l i c h t U w s A a n s c h i j n s " . De netten onzer zonden mogen nog zoo weinig in het oog vallen, de wegen nog zoo verborgen zijn, voor den Hartenkenner zijn zij alle openbaar. En wij mogen nog zoo blind zijn voor hetgeen onze zonde is, de Heere brengt het aan het licht; en als wij het in het gericht vernemen, zullen wij moeten verstommen. Saulus meende den Heere eenen dienst te doen, toen hij de Gemeente vervolgde; de Heere riep hem echter toe: „Saul, Saul, wat vervolgt gij M i j ?"
O, welk eene donkere wolk zullen al onze zonden zijn, wanneer de Heere met het licht Zijner oogen ze bestraalt! En wij meendoii toch altijd, dat het zoo erg niet was! Ja, ga uwen gang, vervolg uwen weg, gij zondaar ! spot mot hot heilige, gij Bpotter! speel en drink, gij Sabbatsschender! mogen de menschen het al niet zien, — de Heere ziet het. Verdruk uwen naaste, breng met onrecht, met geweld of schijn des rechts, uws naasten goed aan u, gij gierigaard; zeg: „De Heere ziet het niet", — Hij ziet het toch. IJver voor eigene gerechtigheid, vervolg en smaad hem, die u de waarheid zegt, en beweer daarin niet te zondigen, — de Heere zal uwo verkeerdheid en verdraaidheid toch kennen, en daar Hij den weg der genade verordend heeft, zoo zult gij voor IIem schuldig staan, gij, die dezen weg versmaadt. De Parizeer meende geene zonde te plegen, toen hij zeide: „Ik dank U, dat ik niet ben als deze tollenaar". Het was echter eene leugen en dus zonde.
Ach, al wat wij doen, hoe wij ook zijn mogen, het is zonde, wij zijn zondaren voor Hem en derven de heerlijkheid Gods. Onze mond moet gestopt worden, de geheele wereld ia voor Hem verdoemelijk.
Ik ook ? vraagt er een, die zich voor wedergeboren houdt. IIet antwoord moet luiden: Ja, gij ook, en wel juist daarom, dat gij niet op den weg des geloofs staat, wanneer gij dit zegt, maar op dien der eigene werken, en u voor beter houdt, dan uwen naaste. Op don weg des geloofs is men een arm zondaar, de voornaamste der zondaren, maar dat wilt g i j niet zijn. Daarom zij u toegeroepen: Bekeer u tot dezen weg, opdat gij niet verteerd wordt door 's Heeren toorn, maar van genade leeft.
Dat nu de Heere onze ongerechtigheden voor Zijn Aangezicht stelt, dat Hij ze ons toerekent, zie, dat is onze s c h u l d. Wij hebben al ouze zonde voor den Heere te verantwoorden; wij hebben de straf te dragen, die Hij op ons legt.
D a a r o m v e r g a a n wij door Z i j n e n toorn en d o o r Z i j n e g r i m m i g h e i d w o r d e n wij v e r s c h r i k t.
Wat is de toorn en de grimmigheid des Heeren ? Men stelt zich den Heere voor als eenen mensch, die niet anders kan dan zondigen, als hij vertoornd is; dan handhaaft en wreekt hij zichzelven en geeft het oordeel aan Hem niet over, Die rechtvaardig oordeelt. Maar de Heere, de Kenner onzer harten, is gansch rechtvaardig, als Hij oordeelt en straft. Hij staat boven ons allen. Een koning heeft zijne macht van den Heere, moet ook richten en veroordeelt en straft de boosdoeners ; en dit is alleszins rechtvaardig. Zoo oefent nu de Heere ook het rechtvaardig gericht uit, als Hij ons straft, en onrecht is niet bij Hem. De straf geeft ons echter, zooals de Heilige Schrift zegt, het gevoel dat Hij vertoornd is.
Wat is nu onze straf? Mozes ziet, hoe de een voar, de ander na, sterft, dat hij wederkeert tot verbrijzeling. Het Woord houdt zijne kracht: „Ton dage als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven". Mozes sprak nog andere woorden: „Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven staat in het Boek der Wet, dat hij dat doe", d. i die één van 's Heeren woorden licht acht en overtreedt, die wordt van Hem ook licht geacht; hij heeft als het ware het gewicht niet, dat de goede tarwe heeft, hij is kaf en wordt weggeworpen en met vuur verbrand. ') De Heere God kan Zich met hem niet ophouden. Als de overtreder tot Hem nadert, zegt Hij: „Ga weg van Mij, gij hebt Mij verlaten; daarom kan Ik met u geene gemeenschap hebben. Uwe zonde maakt scheiding tusschen Mij en tusschen uliedon". Dit is 's Heeren toorn. O, wie kan bestaan voor Zijnen toorn? David zegt: „Straf mij niet in Uwen grooten toorn, en kastijd mij niet in Uwe grimmigheid" (Ps. 38 : 2). Hij gevoelde dit in een zwaar lijden zijner ziel en zijns lichaams. Wij kennen Zijnen toorn niet.
„Wie kent de sterkte Uws toorns en Uwe verbolgenheid, naar dat Gij te vreezen zijt?"
Ach! elke zondaar is schuldig dezen toorn te dragen, en wie kan het daaronder uithouden?
Heeft dan, o Heer, Uw gramschap nimmer end?
Zal z'eind'lijk niet eens worden afgewend?
heet het in Rijmpsalm 85 : 2 Wij moeten sterven, zoo de Heere Zijnen toorn over ons uitstort, en een inwendig ontzaglijk wee vervult ons; wij bezwijken van benauwdheid. En deze benauwdheid zal eeuwig duren, óók nadat wij gestorven zijn.
Hoe k u n n e n w i j v a n d e z e n t o o r n g e r e d w o r d e n? Dat er eene redding mogelijk, en bij den Heere te vinden is, belijdt reeds Mozes in onzen Psalm; anders had hij zijnen nood niet voor den Heere gebracht en gezegd: „O Heere! Gij zijt onze Toevlucht geweest van geslacht tot geslacht" (Ys. 1), en bad hij niet gebeden: „Keer weder, o Heere, tot hoe lange? en het berouwe U over Uwe knechten!" (Ys 13). De redding van den toorn des Heeren geschiedt alleen door Zjjnen geliefden Zoon, en wel door D i e n s dood. (Rom. 5 : 9.) Indezen dood heeft de Vader Hem overgegeven uit louter liefde, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar liet eeuwige leven hebbe. Hij heeft onze zonden en den toorn Gods gedragen, en eene eeuwige gerechtigheid aangebracht, welke de Heere uit louter genade schenkt aan dengene, die als een doemschuldige in Hem gelooft; zoodat hij van al zijne schuld vrijgesproken wordt, en den Heere God niet meer als den vertoornden en gestrengen Rechter tegenover zich heeft, maar als eenen genadigen Vader, God en den Vader van Jesus Christus.
Hoe hebben wij deel aan deze verlossing ? Door het geloof. Hoe komen wij tot het geloof? Juist daardoor, dat wij onze schuld gevoelen, ze voor God belijden en Hem gelijk geven, als Hij ons straft, en voorts pleiten op grond van den dood van Christus. Opdat wij echter in de schuld vallen, moeet juist de ernst van 's Heeren gerechtigheid en Wet in het licht gesteld worden. Daardoor wil de Heilige Geest 's Heeren volk overtuigen van hunne zonde en schuld.
Intusschen, er zijn velen, die met hun geheele hart hangen aan hunne zonden en geen schuldgevoel hebben. Moge dit Psalmwoord hun een woord zijn van den Heere, om dit schuldgevoel te wekken, opdat zij op hunne borst slaan, zeggende: Wij hebben misdaan, afwijkende van den Heere. Voorwaar, het is hoog tijd, omdat wij niet weten den dag van onzen dood. En het kan spoedig te laat zijn. — Wie nu zijne zonde en schuld gevoelt, die is zeer terneergeslagen. Hij late echter God niet varen Die hem geslagen heeft. Want Hij zal ook genezen, en al zijt gij een doode zonder hoop, Hij zal u van den dood opwekken en u verzekeren, dat bij Hem gewisselijk vergeving der zonden is door het bloed van Jesus Christus. Verkondig dat uwen naaste, gij, die het ondervonden hebt, opdat hij getroost worde. Vergeet echter niet, dat gij nog een zondaar zijt en gedurig schuld op u laadt, en dat gij dus altijd weer door Christus' bloed moet gereinigd worden.
Daarom zij Mozes' bede ook de onze: „Laat Uw werk aan Uwe knechten gezien worden en Uwe heerlijkheid over hunne kinderen!"

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 februari 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 12 Pagina's

Over de rechrvaardiging door het geloof

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 februari 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 12 Pagina's