Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Correspondentie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Correspondentie

(Uit Galicië.)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Reeds meer dan eens deelde ik aan de Lezers van het Zondagsblad een en ander meê, dat voor Ilollandsche ooren zeker ongelooflijk klinkt. Wie in een Gereformeerd of Protestantech land opgegroeid is, kan zich in de toestanden van een ultra-Roomsch land in het geheel niet indenken. De Lezers denken zich zeker in de 16'lB eeuw terug, wanneer ik hun mededeel, dat de Roomsche pastoor van het naburige dorp met den dorpsschoolmeester van huis tot huis gaat, om gaven voor zich in te zamelen en te gelijk zijn uiterste best doet, om de Poolsche Bijbels te ontdekken, die ik den Poulschen boeren op hun verzoek bezorgd heb — Dezelfde pastoor is ook vreeselijk bang voor de Gereformeerde vroedvrouw, die door de Regeering voor eenige dorpen hier aangesteld is. Hij zegt ronduit van den kansel, dat de Poolsche vrouwen de vroedvrouw niet mogen laten halen, alleen omdat zij, zooals hij zegt, eene Lutherane is Dewijl de Roomsche vroedvrouwen zwakke kinderen zelf doopen, vreest hij, dat de Duitsche vroedvrouw de Poolsche kinderen mogelijk ook doopen zal, en ze daardoor misschien zou betooveren, zoodat zij geene goede Roomschen zouden worden. Hij beweert stoutweg, dat de doop der Protestanten volstrekt geene waarde heeft, dewijl zij ook met melk of soep doopen! — Wat zal inon daarvan zeggen ? Men weet niet, of boosheid dan wel grove onwetendheid hier aan het woord is —
De schoolopziener, door het Galicisch schooltoezicht over ons district aangesteld, is een jonge Roomsche kapelaan, die wat aandurft. Wat dat bij de plaatselijke toestanden voor onze scholen beteekent, laat zich denken. Hij bekommert er zich natuurlijk weinig om, of de leermethode goed is en of de kinderen vorderingen maken, maar alleen of de kinderen der Duitsche school ook de Poolsche taal leeren. Hij wilde ons dan ook Roomsch-Poolsche leesboeken opdringen, maar dat liet ik niet toe. Heeft men vroeger om onze scholen opzettelijk zich in 't geheel niet bekommerd, nu bemoeit men er zich te veel meê. Als wij echter weigerden ons aan eenig voorschrift te onderwerpen, dan zouden onze scholen spoedig gesloten zijn, want dewjjl ook Poolsche ouders hunne kinderen naar onze confessioneele school zenden, is de haat, dien de Poolsche heeren haar toedragen, groot. Men vreest namelijk, dat de kinderen op onze scholen mogelijk den Bijbel in de handen zullen krijgen. De Roomsche pastoor van het naburige , Poolsche dorp moet door het schooltoezicht aangesteld zijn, om van tijd tot tijd onze school — eene confessioneele bijzondere school van onze kleine Duitsche Gemeente — te bezoeken, ten einde zich te overtuigen, of misschien ook Poolsche kinderen ze bezoeken en er aan het godsdienstonderwijs deelnemen. Dat is eene tegen alle billijkheid indruischende onbeschaamdheid, maar hier is zij mogelijk!
Zooals de Lezers uit vroegere berichten weten, heeft ook onze Gereformeerde Filiaal-Gemeente eene confessioneele school. Poolsche ouders, die hunne kinderen naar het gymnasium willen zenden, verzoeken zeer dikwijls onzen onderwijzers hunne kinderen voor oen of twee jaren op te nemen. Zij zijn dan zeker, dat hunne kinderen het toelatingsexamen met goed gevolg zullen doorstaan en Duitsch leeren. Daar de Filiaal-Gemeente dichtbij de stad ligt, wordt er steeds voor meer kinderen plaatsing'gezocht, dan de onderwijzer in de kleine school kan opnemen Natuurlijk is het den schoolopziener een doorn in het oog, dat Poolsche ouders aan onze éénklassige Duitsche bijzondere school de voorkeur geven boven do vijfklassige openbare stadsschool. Den ouders, die de kinderen tot hun twaalfde jaar naar de openbare school gezonden hebben, kan men het echter niet verbieden. De Poolsche schoolwet legt de verplichting op, de kinderen tot hun twaalfde jaar naar school te zenden; onze Duitsche kinderen gaan tot hun veertionde j a a r ter school. Maar de kapelaan wilde het niet langer toelaten. In den herfst zond hij aan ons schoolbestuur het strenge bevel, terstond alle Poolsche kinderen van onze Gereformeerde scholen weg te zenden. Als wij het niet deden, zouden de scholen eenvoudig gesloten worden Waarom ? op grond van welke wet ? Dat weet niemand.
Wij hebben daartegen bij den keizerlijk-koninklijken schoolraad een protest ingediend, maar tot heden is nog geen antwoord ingekomen. Ik ried den onderwijzers, dewjjl ik met de plaatselijke toestanden goed op de hoogte ben, voorshands te zwichten en de Poolsche kiuderen weg te zenden, opdat men geene reden zou hebben, 0111 nog meer geweld aan onze scholen te plegen, wat de Itoomsche Polen o zoo gaarne zouden zien. -
Voorts iets zeer verblijdends. Acht jaren lang hebben wij hier veel verdriet van den brandewijn gehad, dien de Duitschers in navolging van hunne Poolsche buren al spoedig hadden leeren drinken. God heeft onze pogingen met eenen goeden uitslag bekroond. Sedert 1895 is ons dorpje zonder kroeg. De kroeghouder, een Poolsche Jood, had steeds minder voor brandewijn ontvangen, totdat hij het vorige j a a r zich genoodzaakt zag met den verkoop op te houden. Wij danken er onzen God voor, dewijl wij bij ondervinding weten, welk eene ellende het m i s b r u i k van sterken drank in eene Gemeente aanricht.
Ten slotte een en ander omtrent mijn wedervaren op Zondag den 2'1'" Februari j.1.
Om den anderen Zondag moet ik naar een van onze beide Filiaal-Gemeenten, om er te preêken. üij het krieken van den dag Iaat een broeder in de Filiaal-Gemeente mij afhalen, en een ander brengt mij 's avonds terug. Zoo heb ik om den anderen Zondag 4 a 5, j a bij slecht weêr 5 uur aaneen op eenen hortenden wagen te zitten.
Zondag den 2'1"1 Februari moest ik reeds 's middags terugkeeren, omdat 's namiddags in mijne woonplaats nog eene begrafenis moest plaats hebben, waarbij niemand mij kon vervangen. 's Vrijdags was de dooi ingevallen, waarom ik vreesde, dat de Filiaal-Gemeente niet of zeer moeielijk zou te bereiken zijn. Ik wist, dat op de hoogste plaatsen de sneeuw overal weggedooid was, zoodat men van eene slede geen gebruik kon maken; terwijl op de holle wegen eene massa sneeuw lag, waarin de wielen van den wagen diep zouden wegzinken. Hoe gaarne ware ik tehuisgebleven, doch men had mij dringend verzocht over te komen, omdat 's Zondags een paar zou getrouwd worden en de gasten reeds uitgenoodigd waren.
Ik liet de paarden dus inspannen en begaf mij op weg op eenen boerenwagen, een wagen, waarin twee zitplaatsen hangen, eene voor den voerman, de andere voor mij. Teen het dag werd, reed ik af Nauwelijks waren wij achter het dorpskerkhof gekomen, of de wielen zakten nu eens aan de eene dan weêr aan de andere zijde in de dikke, door den regen doorweekte sneeuwlaag, zoodat ik door te gaan staan en mij heen en weêr te buigen den wagen in evenwicht moest houden. Natuurlijk kon ik daarbij niet in mijnen pels gewikkeld blijven en werden mij de voeten koud. Bij het Poolsche dorp woont een smid, die ons half gekleed te gemoet rende en herhaaldelijk riep: „Dominee, vandaag kunt U niet rijden! Dominee, vandaag is het onmogelijk!" De goede man wilde mij waarschuwen. Ik antwoordde, dat men mij in de Filiaal-Gemeente verwachtto, dat ik dus wel moest, en liet verder rijden.
Wij reden nu door het Poolsche dorp. Nu eens viel het eene dan weêr het andere paard op den met ijzel bedekten weg. Vervolgens moesten wij langs eene beek, die buiten hare oevers was getiedcn en den slechten smallen weg onder water had gezet Hier konden wij naar links noch rechts uitwijken. „Voort muur, vlak bij de heining l a n g s ! " riep ik den voerman toe. Met Gods hulp ging het. Daarna reden wij over het veld, waarop geene sneeuw lag. Nu ging het op een horten en stooten, dat het mij was, of mijne ingewanden door elkander rommelden. Zoo bereikten wij een Poolsch dorp en kwamen daarna op eenen eenigszins breederen weg, die echter lager ligt dan de aangrenzende velden en met eene dikke l a a g weeke sneeuw was bedekt: dat was het ergste! Zoo vaak de paarden hunne pooten oplichtten, lieten zij in de sneeuw een gat t e r d i e p t e van e e n e el achter. Zoo hadden zij den ganschen weg als eene zeef te doorboren. Dat was mij een tocht! Nu eens zonk het eene dan weêr het andere paard in de weeke modderige massa, en daarbij werd de wagen zoo heen en weêr geworpen, dat voor mij aan zitten niet te denken viel. Daar zinkt er een paard zoo diep in de sneeuw, dat het de pooten er niet weêr uittrekken kan. De voerman legt de zweep op het arine dier en — g e l u k k i g ! •—met eenen forschen sprong komt het er nog weêr uit. — Ginds staat de weg blank van water. De paarden vreezen te zullen verzinken en willen er niet in, maar do voerman spreekt ze vriendelijk toe en na een paar zijsprongen gaat het er toch door! — Ik kon het nu echter op den wagen niet meer uithouden, liet stilhouden en ging er af. Na een eind weegs naast den wagen over het droge veld te hebben geloopen, klom ik echter weêr op den wagen, want de zware pels, dien ik toch moest dragen, deed mij het zweet uitbreken, zoodat ik straks voor te groote afkoeling moest vreezen Hobbelend en schokkend ging het dan weêr verder. Dat ging zoo een uur lang, totdat wij in het groote bosch kwamen, waar de weg altijd goed is. Eindelijk kon ik weêr gaan zitten en mij in den pels wikkelen. Achter het bosch ligt de stad, en achter de stad onze Filiaal-Gemeente. — Eerst om half elf kwamen wij daar aan.
Ik kon niet meer uitrusten, ik moest terstond naar de kerk om te preêken. Na de godsdienstoefening werd het jonge paar getrouwd. Nauwelijks had ik iets genuttigd, of ik moest de terugreis aanvaarden, opdat ik, vóór de duisternis inviel, te huis mocht zijn en aan de begrafenis kon deelnemen. Den Heere in stilte biddende, dat Hij mij op den weg mocht behoeden en mij in gezondheid bij de mijnen terugbrengen, zette ik mij weêr op den wagen. Hoe verhoorde de trouwe God mijn gebed! In het bosch vielen de paarden in een gat en toen zij er weêr uitspringen wilden, trokken zij den wageu met zulk eeneu forschen ruk voort, dat mijne zitplaats omsloeg en ik achterop den wagen terechtkwam. Hoe gelukkig, dat wij eenen langen wagen hadden; hadden wij eenen korten gehad, dan was ik bij het omslaan terstond met mijn hoofd op den nu hard bevroren grond terechtgekomen Ja, ook als de paarden nog eens aangetrokken hadden, zou dit toch gebeurd zijn. Maar God heeft het verhoed: zoodra ik begon te schreeuwen, ging de wagen langzamer en kon ik mij oprichten.
Om vier uur, toen het reeds donker begon te worden, kwam ik tehuis. Ik werd reeds met ongeduld gewacht. De menschen meenden al, dat de begrafenis niet kon doorgaan, en naar hun gevoelen moet de teraardebestelling op den derden dag na het overlijden plaats hebben. Fluks moest ik weêr het ambtskleed aantrekken en grafwaarts gaan. Hoe vermoeid ik was na zulk eenen dag, kan men zich voorstellen. En des avonds kwam ik tot de ontdekking, dat door het vreeseljjk horten en stooten \an den wagen mjjn (eenig) Zondagspak verscheurd was. K. H.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Correspondentie

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's