Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over de rechtvaardiging door het geloof

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over de rechtvaardiging door het geloof

10, Het rantsoen, (Overdenking van Mattheüs 20 : 28b.)

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En Zijne ziel lc geven tot een rantsoen voor velen."

In het voorgaande Artikel werd door ons uiteengezet, dat het tot onze verlossing noodig was, dat God Zijnen Zoon in het vleesch deed komen en Hem onder de wet stelde. Lichten wij nu nader toe, h o e onze Heere Jesus Christus, onder de wet gesteld zijnde, ons van den vloek der wet verloste Letten wij daartoe op hetgeen de Heere in de dagen Zijns vleesehes, en wel toen de ure, waarin Hij voor ons der wet hare verdoemende macht zou ontnemen, nabij was, Zelf dienaangaande tot Zijne discipelen zeide. Wij vinden dat opgeteekend Matth. 2 0 : 28: „De Zoon des mensehen is gekomen, om te dienen, en Z i j n e z i e l te g e v e n tot e e n r a n t s o e n v o o r v e l e n ."
Naar aanleiding van het tweede gedeelte van dit Vers overwegen wij bier achtereenvolgens: dat wij een r a n t s o e n noodig hebben; waarom de Heere Christus Z i j n e z i e l tot een rantsoen geeft; welke beteekenis het heeft, dat H i j Z e l f Zijne ziel tot een rantsoen geeft; wat in het woord „ v o o r v e l e n " ligt. W i j h e b b e n e e n r a n t s o e n n o o d i g.
W i j h e b b e n e e n r a n t s o e n n o o d i g. Wat is een rantsoen ? Het is een losgeld of prijs, waarmede men eenen gevangene of slaaf vrijkoopt. Nu, wij allen zijn zulke gevangenen of slaven. De wet des Heeren, die wij geschonden hebben, heeft den ban over ons uitgesproken; zij heeft onzen mond gestopt en ons verdoemelijk verklaard. Zij heeft alles onder zonde besloten. Wij zijn onder den ban des doods en der verdoemenis, gelijk geschreven is: „Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven staat in het Boek der wet, dat hij dat doe".
Wij hebben reeds vele malen in voorgaande Artikelen van dien ban der zonde en des doods gesproken: hoe wij als kinderen Adams slaven der zonde zijn, hoe wij van God afgevallen zijn, hoe alle mogelijke zonden uit ons voortkomen, en hoe wij nu eene zware schuld hebben voor God. De wet eischt van ons volkomene gehoorzaamheid, en wij kunnen ze niet brengen ; zij eischt, dat wij zullen gestraft worden, en wij zullen door haar niet ontslagen worde», tenzij wij de straf geheel gedragen hebben. Wij weten, dat wij niet leven kunnen voor God, zoo Hij onze ongerechtigheden gadeslaat en telt, en wij vergaan onder Zijnen toorn Ons leven is verbeurd, en zoo wij het niet gelooven, .of in onze Godvergetenheid er niet aan denken, zoo brengt Hij het ons in herinnering. Ach, welk een ellendig leven leiden wij toch. Er is nergens uitkomst Onze schuld wordt op ons verhaald, wij moeten sterven, en dat zal een eeuwig sterven zijn, een eeuwig verbannen-zijn van den eenigen God, den God des levens.
Wij hebben reeds vele malen in voorgaande Artikelen van dien ban der zonde en des doods gesproken: hoe wij als kinderen Adams slaven der zonde zijn, hoe wij van God afgevallen zijn, hoe alle mogelijke zonden uit ons voortkomen, en hoe wij nu eene zware schuld hebben voor God. De wet eischt van ons volkomene gehoorzaamheid, en wij kunnen ze niet brengen ; zij eischt, dat wij zullen gestraft worden, en wij zullen door haar niet ontslagen worde», tenzij wij de straf geheel gedragen hebben. Wij weten, dat wij niet leven kunnen voor God, zoo Hij onze ongerechtigheden gadeslaat en telt, en wij vergaan onder Zijnen toorn Ons leven is verbeurd, en zoo wij het niet gelooven, .of in onze Godvergetenheid er niet aan denken, zoo brengt Hij het ons in herinnering. Ach, welk een ellendig leven leiden wij toch. Er is nergens uitkomst Onze schuld wordt op ons verhaald, wij moeten sterven, en dat zal een eeuwig sterven zijn, een eeuwig verbannen-zijn van den eenigen God, den God des levens.
Israëlieten toch wnron zondaren, evenals de Egyptenaren, en de Heere sloeg de Egyptenaren. Dit geld dan was de losprijs voor de eerstgeborenen. — Zoo moet er ook voor ons een losprijs gevonden worden, die aan de wet voldoet, en op grond waarvan de Heere God het oordeel van ons wegneemt.
Hier moeten wij een oogenblik bij onszelven stilstaan. Want wij hebben bij de geheele Heilige Schrift de toepassing op onszelven te maken. Zoo wij een rantsoen noodig hebben, om ons vrij te maken, in welk licht staat dan de mensch, die in zijn zondig, overspelig en goddeloos leven maar voortgaat! Is er geene reden, om elkander toe te roepen: „Wij maken onze schuld dagelijks meerder"? — wij bekommeren ons niet over onze zonden, dat ieder derzelve ons doemschuldig maakt, en dat onze schuld niet uitgedelgd wordt, tenzij er een rantsoen voor gevonden worde. O. wij denken er niet aan; de Heilige Geest moet het ons indachtig maken. Maar omdat wij er niet aan denken, gaan wij voort in ons onheilig doen en bestaan, vragen niet naar God, maar alleen daarnaar, wat ons „ i k" streelt, wat ons voordeel aanbrengt; en wij zjjn er niet over bezorgd, of ook onze naaste groote schade lijdt.
Maar degenen, die hunne zonde en schuld gevoelen, kunnen er niet meer zoo onverschillig over heen stappen; zij kennen de Majesteit en gerechtigheid des Heeren en weten, dat Hij Zich niet laat bespotten ^ Daarom krijgen zij honger en dorst om van het oordeel Gods bevrijd, met Hem verzoend, in de gemeenschap met Hem opgenomen te worden; maar zij willen niet anders bevrijd worden, dan doordat een rantsoen voor hen gegeven zij. Naar gerechtigheid verlangen zij, en in geenen anderen weg willen zij zalig worden.
De Heere Christus nu geeft Zijne z i e l tot een r a n t s o en voor velen.
Waarom doet Hij dit? Dat heeft zijne goede oorzaak. De mensch heeft immers zijne ziel, zijn leven verbeurd. „Ten dage, als gij daarvan eet, zult gjj den dood sterven." De dood is eene betaling voor onze zonden Adam keerde tot de aarde weder, waaruit hij genomen was. De Heere God trekt Zijn6 hand terug, Hij neemt het leven terug, en de mensehen sterven. Dit juist ligt in het woord: „vervloekt zijt gij". Zoo de Heere Zijne zegenende hand terugtrekt van het land, dan groeit er geen graan, geene spijs, de boomen verdorren. AIzoo is het met den mensch ook. En dit gevoelen wij dubbel en drievoudig. Want de mensch is beter, edeler geschapen dan alle andere schepselen, hij heeft een hart, eene onsterfelijke ziel, hij is voor de eeuwigheid geschapen, en daarom moet hij het in- en uitwendig gevoelen, dat de Heere hem niet zegent, maar vervloekt om zijne zonde en zijnen afval van zijnen Schepper. Hij gevoelt het hier op aarde, zijne consciëntie bestraft hem, overal ontwaart hij de straffende hand Gods, hij gevoelt het ook na zijnen dood, in der eeuwigheid.
Evenwel, en dit is nu de hoofdzaak in het heilig Evangelie, de lleere God heeft Zijnen Christus verordend, om voor hem het rantsoen te brengen, en wol Zijne eigen ziel en leven. Dat is de raad Zijner eeuwige liefde en barmhartigheid, dat Hij Zich nog een volk wil verlossen, en dat Hij voor hetzelve verordend heeft den Heere Christus; zoo moet de Christus dan Zijne eigene ziel in den dood geven tot eenen losprijs; en in de ziel is het leven, en het leven is in het bloed des mensehen.
Dit heeft de Heere God reeds lang te voren laten voorbeelden door de offeranden, bij welke het leven der lammeren en runderen gedood werd. Voor den mensch werd het onschuldig dier geslacht en door de vlammen verteerd, terwijl het bloed uitgestort en gesprengd werd rondom het altaar. Door het slachten en offeren van het dier werd afgeschaduwd het rantsoen van den Heere Christus, waardoor de Israëliet werd bevrijd van zijne schuld en zonde. Zijn leven werd gespaard, in zijne plaats werd het leven van het offerdier verbeurdverklaard.
Alzoo gaf de Heere Christus ook Zijn eigen leven voor het leven des zondaars. Zijne ziel voor die van den zondigen mensch; en dat naar den raad des Vaders, want door Zijne hand zal des Heeren welbehagen gelukkiglijk voortgaan (Jes. 53 : 10). En Hij zegt het hier Zelf: „De Zoon des Mensehen is gekomen, om Zijne ziel te geven tot een rantsoen voor velen" Hij gaat voor mij, in mijne plaats in den dood, Hij betaalt mijne schuld, Hij draagt mijne zonde. Hij is de gevangene voor mij, de slaaf in mijne plaats. Hij roept: „Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?" opdat ik nimmermeer zou verlaten worden. Hij is in mijne plaats de zondaar voor God, en ik ben Zijne gerechtigheid. Ik heb geene schuld, geene zonde meer; alles is uitgedelgd Hij is de Borg mijner ziel, Die met Zijn hart borg is, en met Zijne ziel, voor alle mijne zonden.
Deze waarheid wordt onder ons wel geloofd, en toch niet zooals het behoort, want wij willen eigenlijk dat rantsoen niet. Wij zoeken onze zonde te bedekken, dikwijls met geld, maar wij kunnen noch onszelven noch anderen van den dood verlossen (Ps. 49 : 8—10) God neemt ook geene andere offerande aan dan het rantsoen van Christus, Zijne ziel, Zijn bloed, Zijn leven. Maar dat is juist de troost dergenen, die bekommerd zijn over hunne zonden, en die hunne zonden niet meer kunnen bedekken, met geene offerande noch eenig werk, en die zich ten eenenmale gevangen gevoelen in de banden der zonde en des doods: dat Christus Jesus hen met Zijn rantsoen vrijgekocht heeft.
Welke beteekenis heeft het, dat de H e e r e C h r i s t us Z e l f Zijne ziel geeft tot een rantsoen voor velen?
Het heeft deze beteekenis, dat dit rantsoen waarachtig en eeuwig geldende is, dat het is het w a a r a c h t i g o f f e r, w a a r o p o n z e z a l i g h e i d g e g r o n d is, en dat het is h e t e e n i g e f u n d a m e n t , w a a r o p het N i e u w e en e e u w i g e T e s t a m e n t of V e r b o n d der g e n a d e rust.
De Heere Jesus noemt Zich hier „des mensehen Zoon"; Hij zou zich niet zóó noemen, ware Hij niet des mensehen Zoon geworden. Hij is Gods Zoon, waarachtig God; en als waarachtig God kan Hij den last des toorns Gods aan Zijne menschheid dragen en gerechtigheid en leven voor anderen verwerven en wedergeven. „Het bloed van Jesus Christus, den Zoon Gods, reinigt ons van alle zonden "
Zoo is dat rantsoen dan van God Zeiven gegeven, en wat van God Zeiven gegeven is, dat staat voor Hem vast, dat blijft in eeuwigheid.
Voorts, daar de Zoon Gods waarachtig mensch geworden is, een uit de broederen, daar Hij deelachtig geworden is ons vleesch en bloed, zoo heeft Hij alles geleden, is in alles als wij verzocht geworden, en heeft zoo den wil Gods gedaan. Daarom is Hij ook heilig, onbevlékt en onberispelijk, een Lam, dat geheel onbcBtraffelijk is. Hij moest niet voor Zichzelven een rantsoen brengen, maar kon alleen voor anderen lijden en sterven. Daarom zegt Paulus Hebr. 7 : 26 vv.: „Zoodanig een Hoogepriester betaamde ons, heilig, onnoozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren, en hooger dan de hemelen geworden; Wien het niet allen dag noodig was, gelijk den hoogepriester, eerst voor Zijne eigene zonden slachtofferen op te offeren, daarna voor de zonden des volks: want dat heeft Hij eenmaal gedaan, als Hij Zichzelven opgeofferd heefc."
Door Hem is dus de hemel geopend, en wij hebben in Hem eene toeleiding tot Gods genade. Alles is vast en zeker. De fundamenten van de stad Gods zijn op saffieren gegrondvest en op aangename steenen. En den Vader is Hij dierbaar, zoodat Zijne offerande wel aangenomen wordt. Daarom is er genade, er is verzoening, er is vergeving der zonden in Jesus' Naam, er is vergeving van alle schuld. God is rechtvaardig. Hij heeft Zijne wet gehandhaafd, en rechtvaardigt ook allen, die in Christus Jesus zijn en in Hem gelooven. Het Verbond is bevestigd door het bloed van den Zoon Gods, dat ons reinigt van alle zonden.
De Heere zegt eindelijk, dat Hij gekomen is, „om Zijne ziel te geven tot een rantsoen v o o r v e l e n ".
Wat wil dit zeggen? Waarom zegt Hij niet: „voor Zijn v o l k " ? De reden daarvoor is te zoeken in den samenhang De moeder der zonen van Zebedeüs bad den Heere, of Hij haar niet wilde geven, dat hare zonen aan Zijne rechter- en linkerhand mochten aanzitten in het Koninkrijk der hemelen. Toen de andere discipelen dit hoorden, namen zij dat zeer kwalijk, en zij twistten over de vraag, wie de eerste van hen zou zijn De Heere Jesus nu, hen tot Zich geroepen hebbende, zeide: „Gij weet, dat de oversten der volken heerschappij voeren over hen, en de grooten gebruiken macht over hen. Doch alzoo zal het onder u niet zijn; maar zoo wie onder u zal willen groot worden, die zij uw dienaar; en zoo wie onder u zal willen de eerste zijn, die zij uw dienstknecht". Hij was immers hun Meester, en toch diende Hij hen, en gaf Zijn leven, zoowel voor hen, als voor vele anderen, tot een rantsoen. Mochten de discipelen dan op hunnen naaste of op die „velen" uit de hoogte neerzien, alsof dezen geen deel hadden aan het Koninkrijk Gods? Neen, de Heere Zelf verachtte hen immers niet. Zij waren Zijne schepselen,
evenals de discipelen. Maar d i t leeren wij daaruit, dat men een discipel des Ileeren kan zjjn, en begeeren de eerste plaats in het Koninkrijk der hemelen in te nemen, en toch vergeten der vorige zonden en onwaardigheid, vergeten, dat men voor en na zijne bekeering zonde doet, en het rantsoen des Heeren noodig heeft. En als Hij ons nu niet diende met dezen zwaren en voor het vleesch zeer verachtelijken dienst, gevende Zijn leven voor het onze, dan zou niemand zalig worden. Zegt de Heere niet: „Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijnen eem'ggeboren Zoon gegeven heeft, o|,dat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe ' ?
Daarom, o mensch, die in uwe zonden leeft, weet, dat gij als een gevangene tot den dood bewaard wordt, 's Heeren oog slaat u gade, gij kunt Hem niet ontvlieden 1 Uwe zonde is voor Hem openbaar; en hoewel gij meent op aarde alle vrijheid te hebben, uw oordeel is toch reeds geveld. Geene re Iding voor u is mogelijk dan door het rantsoen van Christus. Helaas! dit versmaadt gij, hoewel het u verkondigd is. Gij lacht er meë • Moet de Heere dan ook over uwen val lachen, als uwe vreeze komt? Hoe verschrikkelijk is uwe toekomst!
Verheugen mogen zich daarentegen, die in den kerker der zonde en des doods zich onder het oordeel Gods gevoelen, want — : hun rantsoen is gevonden. Hunne zonden zijn uitgewischt, en zij mogen vernemen het in vrijheid stellende woord: „Gaat uit"! Dat dezulken dan den Heere danken, Die hun de zonden vergeeft, en Hem ter eere juichen ; want er is geen God dan Hij, en Hij alleen vergeeft. — Dat zij nederig en ootmoedig zijn, indachtig blijvende, dat de Ileere niet voor hen alleen, maar voor v e l e n het rantsoen gegeven heeft. Dat zij elkander met hunne liefde dienen en wandelen in vreeze voor IIem, Die hen gewasschen en geheiligd heeft tot Zijn volk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 maart 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 12 Pagina's

Over de rechtvaardiging door het geloof

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 maart 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 12 Pagina's