Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Betrachting over Psalm 69 : 5C.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Betrachting over Psalm 69 : 5C.

„Wat Ik niet geroofd heb, moet Ik wedergeven."

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Na het Achtste Gebod naar zijne ware beteekenis te hebben behandeld, ten einde de overtuiging te wokken, dat wij allen -voor God schuldig staan ook aan de overtreding van dit gebod, wensch ik thans uiteen te zetten, hoe de Heerc Jesus Christus als Borg ook het Achtste Gebod vervuld heeft en de straf gedragen, die ons treffen moest, wijl wij het gebod niet vervuld hebben ; hoe Hjj de schuld heeft betaald, en hoe Hij door Zijn lijden en sterven den Heiligen Geest heeft verworven, opdat -wij in waarheid komen tot hetgeen God met het Achtste Gebod bedoelt: dat wij namelijk onzes naasten nut, waar wij kunnen en mogen, bevorderen en met hem handelen, gelijk wij willen, dit men met ons handele.
In' den 69sle" Psalm vind ik een merkwaardig gezegde van den Heere; in Vers 5 lees ik: „Wat I k n i e t geroofd lieb, moet I k w e d e r g e v e n ! " Nu vraag ik: wat heeft de Heere Jesus wedergegeven of betaald ? Geheel de schuld van ons rooven, stelen en afgunstig zijn; dat wij onzes naasten goed door allerlei „booze stukken en aanslagen" aan ons brengen of gebracht hebben, zooals de menschen dat doen in handel en wandel, met el, maat, waar, munt, woeker en dergelijke dingen Daarvan zegt de Heere Jesus: „Dat moet Ik wedergeven!" Dat had H i j niet geroofd. Want ten eerste heeft I l i j niet geroofd G o d s eer, gelijk geschreven staat: „Die, in de gestaltenis Gods zijnde, geenen roof geacht heeft, Gode evengelijk te zijn, maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestalte eens dienstknechts aangenomen hebbende en is den menschen gelijk geworden; en in gedaante gevonden als een mensch, heeft Hij Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, j a deu dood des kruises". Als de Apostel dit schrijft, dan wil hij in dit stuk den Heere Jesus ons voor oogen stellen als voorbeeld in den omgang met anderen Hoewel Hij in de gestaltenis Gods was, heeft Ilij het geenen roof geacht Gode evengelijk te zijn; en heeft Hjj Gode niets geroofd, dan heeft Ilij ook den m e n s c h e n niets ontnomen. Wel zou Hij, hier op aarde zijnde, het recht hebben gehad, om als Koning op te treden en van het volk koninklijke schatting te heffen ; Hij zou het recht hebben gehad de millioenen, welke de lioogepriester ontving, voor Zich te eischen. Maar Hij doet niets van dit alles; niet alleen rooft Hij niets, maar Hij neemt ook niets van de menschen aan. Al wat de Yader Hem heeft bevolen te doen, dat doet Hij om niet; Hij neemt niet eens de eere aan van eenen mensch, die niet te gelijk God den Yader de eere geeft. Om onzentwille werd Hij zóó arm, dat Ilij, geboren zgnde, niet in eene wieg of bedje lag, zooals toch anders alle kinderen hebben, maar op stroo, in eene kribbe, gewikkeld in schamele doeken. Zijn pleegvader was een eenvoudig 'immerman. Nergens lezen wij, dat Zijne ouders groote eischen gesteld hebben in de maatschappij. Als Hij in het openbaar optreedt, kiest Ilij naar het bevel van God den Vader twaalf Apostelen ; Hij Zelf bezit niets en maakt ook op niets aanspraak. God zendt eenige voorname vrouwen tot Hem, die voor Zijn onderhoud zorgen. Stelt u voor: de Koning des hemels en der aarde laat het Zich welgevallen, door deze vrouwen onderhouden te worden. Hij neemt niets van de menschen Hij komt op eene bruiloft en verandert daar water in wijn Bjj de roeping Zijner Apostelen zorgt Hij eerst voor eene rijke vischvangst, zoodat een oude vader met het huishouden daarvan leven kan. De vijf duizend om Zich ziende, die het Woord van Hem gehoord hebben, wil Hij niet, daar het reeds avond wordt, dat zij van honger en vermoeienis zullen bezwijken, en neemt daarom vijf gerstebrooden en twee vischjes, dankt God den Vader voor het weinige, spreekt Zijnen zegen over de brooden en de vischjes uit, deelt ze den discipelen en verzadigt allen. Hij heeft niets, en toch zorgt Hij voor alles. Zijne discipelen moeten het getuigenis afleggen: „Nooit heeft ons iets ontbroken!" (Luk. 22 : 35). Zoo heeft de Heere Jesus den menschen nooit iets ontroofd, nooit iets ontnomen, en tot op dezen dag neemt de Heere Jesus nooit iets van ons. Eischt het Jerusalem, dat boven is, waar Christus zit ter Rechterhand Gods, ooit al was het ook inaar éénen penning van ons? Wel zegt I i i j : „De armen hebt gij altijd met u, hun kunt gij goed doen, wanneer gij wilt"; maai- voor Zichzelven eischt Hij niets van ons. Aan Zijne arme broeders en zusters slechts denkt Hjj, aan hen, die honger en dorst lijden, die naakt zjjn en in de gevangenis zitten; daarom zegt Hij: „Spijzigt de hongerigen, kleedt de naakten, vertroost de bedroefden"; maar van het bouwen van kloosters en kathedralen staat in de Heilige Schrift niets.
Toen David voor Saul vlood en niet meer wist waar te blijven, kwam hij in de spelonk van Adullam Daar kwamen ook zijne broeders tot hem. David had geen brood, hij had niets, toen hij tot den hoogepriester kwam, van wien hij de toonbrooden kreeg. Toen kwamen dan tot hem ook allerlei lieden, die in verlegenheid waren, die schulden hadden en bedroefd van harte waren, arme menschen dus, die, de een meer, de ander minder, in schulden zaten, dus het Achtste Gebod overtreden hadden, en nu door God op Zijne wijze waren verootmoedigd geworden. Er waren er omtrent vierhonderd, en David was hun overste Als God David niet in bescherming had genomen, dan zou zijne eer en zijn naam als overste en aanvoerder van zulke menschen zeer in verachting zijn gekomen. Die vierhonderd heeft hij langen tijd bjj zich gehad en hun goed gedaau, en wel zoo, dat dag aan dag een ieder van hen door hem gezegend werd; vrouw en kinderen en allerlei goederen hadden zij ontvangen, en hij had hen zóó geleid en beschermd, dat na jaar en dag van die vierhonderd nog geen enkele gemist werd. Deze vierhonderd nu waren, om mij zoo uit te drukken, dieven en roovers en bedroefden van harte; alleu zulke menschen, die zich niet wisten te helpen. Daarbij hebben wij wel op te merken, dat er onder die menschen Belialsmannen waren, die David vaak slechten raad gaven, bijv. dat hij Saul, toen deze in de spelonk gekomen was, zou dooden, zeggende, dat de Heere dezen vijand in zijne hand gegeven had, en dat h i j , David, dan koning zou zijn. Nog erger : David, wederkeerende uit het leger der Filistijnen, daar Achis' krijgsoversten David wantrouwden en hem niet in hun midden wilden houden, vond Ziklag verbrand, en al de have, alsmede de vrouwen en kinderen weggevoerd. Terstond jaagde David de Amalekieten na, dio dezen rooftocht hadden ondernomen De helft zijner bende, vermoeid van het vervolgen der vijanden, bleef aan eene beek achter. Toen nu de andere tweehonderd terugkwamen met den buit, zeiden zij: „Gijlieden zult geen deel hebben aan den buit, de vrouwen en kinderen kunt gij terugkrijgen, maar anders krijgt gij niets; waarom zijt gij niet mede uitgetrokken?'' Zoo was de eene partij gekeerd tegen de andere; die vermoeid waren geweest, zouden niets krijgen tot levensonderhoud en kleeding. — David echter is een beeld van Christus, van onzen dierbaren Heere en Heilaud. Onze Heere Jesus Christus werd veroordeeld als do grootste dief, de grootste roover. Hij moest wedergeven, wat Hij niet had geroofd. Hij sterft den kruisdood. Dat laat Zijn Vader geschieden, Zijn Vader laat Hem door Pilatus overgeven; God, de Vader-, laat Zijnen eigen lieven Zoon hangen aan het hout des kruises als de aanvoerder van roovers, moodenaars en dieven. Dwepen wij niet met het kruis, maar bedenken wij wat al schandelijke zonde en schuld wij hebben, en welk eenen smaad wij voor de engelen Gods verdioud hebben vanwege onze overtreding van het Achtste Gebod. Ik zeg: als aanvoerder van roovers werd Hij gekruisigd, want met Hem werden twee kwaaddoeners aan het kruis geslagen, de eene aan Zijne rechter-, de andere aan Zijne linkerzijde! Hoe verschrikkelijk! De Koning der eere hangt tusschen twee moordenaars en straatroovers als hun aanvoerder! — Zoo waren de vijanden ook in Gelhsémané tot IIem uitgegaan met z w a a r d e n en s t o k - k e n , om Hem Ie vangen: het was de wil Z ijns Vaders, dat de Heere Jesus onder de kwaaddoeners zou worden gerekend. Aldus vervulde de Heere Jesus het Achtste Gebod, en zocht Zijns naasten nut naar Zijn vermogen te bevorderen, doordat Hij den toorn Gods van ons, dieven en roovers, afkeerde, ons tevens gevende een nieuw, eerlijk hart. Indien wij onszelven voor eerlijke lieden houden, dan smaden wij daarmede onzen Heere Jesus Christus, Die tusschen twee roovers hing; verdoemen wij daarentegen onszelven vanwege de overtreding van het Achtste Gebod, dan zullen wij Hem aanbidden aan het kruis, dat Hij v o o r o n s en o m o n z e n t w i 11 o daar hangt, en wedergeeft, hetgeen Hij toch niet heeft geroofd. Dat is een vervullen van Gods Wet en gebod, dat, terwijl wij Zijne geboden overtreden, H i j n i e t s l e c h t s n i e t s n e e m t , m a a r ook Z i c h z e l v e n o v e r g e e f t , Zijn leven geeft; dat Hij Zich laat smaden en honen, geeselen en in het aangezicht slaan en bespuwen, dat Hij Zich laat ontblooten, Zich de kleederen laat ontnemen, zelfs den koninklijken rok. Dat is een vervullen van Gods gebod. Niemand kan zichzelven vrijspreken, en al hebt gij als kind slechts eenen spijker of eene speld gestolen, eenen stuiver of eenen cent, die u niet toebehoorde, weggenomen, al hebt gij slechts gesnoept, of zijt afgunstig geweest,— z o o z i j t g i j e e n o v e r t r e d e r v a n het A c h t s te G e b o d , en g i j b l i j f t o v e r t r e d e r , uwe s c h u l d b l i j ft s t a a n in h e t s c h u l d b o e k voor G o d s A a n g e z i c h t. Zoo hebt gij dan met uwe zonde en schuld voor God te komen en te belijden : „Ik heb den eeuwigen dood verdiend". Slechts het bloed van Jesus Christus kan hier gelden; Hij heeft betaald en wedergegeven, wat niet Hij heeft geroofd, maar dat g i j hebt geroofd. — Eene gansch bijzondere zonde is de zonde tegen het Achtste Gebod. Als God het geweten doet ontwaken met betrekking tot de overtreding van dit gebod, dan is de hel in het binnenste, en men wordt telkens en telkens weêr aan die zonde herinnerd. Helaas! bij zoo menigeen ligt de gedachte, het weder goed te maken, het pand terug te geven, weêr eerlijk man te worden; het is een goed voornemen en bij dat goede voornemen blijft het jaar in, jaar uit, en eindelijk komt de dood tusschenbeide en men kan het niet meer herstellen; vader en moeder zijn overleden, en men kan hen niet meer om vergeving vragen; deze of gene, die in verdenking is gebracht, is ook reeds dood of wel onbekend, — en er is geene mogelijkheid de misdaad te herstellen. O, hoe kan dan het onrechtvaardig verkregen goed op het geweten branden! — Ik heb een zeer vroom man gekend, dat wil zeggen: eenen hoogmoedigen Farizeër, die millioenen door diefstal had vergaderd; en als hij gekruisigd was geworden, — en die dood is toch de smartelijkste, — hij zou niet die pijnen en verschrikkingen hebben geleden, die hij nu heeft ondervonden, liggende op zijne zachte, vorstelijke legerstede. Daarom is het ons noodig, dat wij den Heere Jesus ons recht voor oogen stellen, hoe Hij voor ons betaling heeft aangebracht, hoe Hij heeft wedergegeven, hetgeen Hij niet had geroofd; dat wij steeds bedenken, dat de Heere Jesus Zich met de roovers heeft laten rektnen, dat llij als hun aanvoerder is gekruisigd en een gruwel is geworden in de oogen van engelen, menschen en duivelen.
Maar nu de keerzijde. Onder de vierhonderd mannen, die met David waren, bevonden zich tweehonderd Belialskinderen. Zij toch wilden de anderen naakt, arm en ellendig, laten heengaan, -— als z i j z e i v e n maar wat hadden. David echter stiet zulk eene handelwijze tegen de borst; hij beval, dat ook de achtergeblevene tweehonderd, de vermoeiden en ellendigen, deel zouden hebben aan den buit. — Als nu de Heere Jesus tusschen twee moordenaars aan het kruishout hangt, dan wil ik ook wel als een roover en dief naast Hem hangen. Heeft Hij Zich niet geschaamd, zoo wil ik mij ook mijner zonden niet schamen, maar het openhartig belijden: „Ik heb dit gebod overtreden, maar mijn Heere Jèsus Christus is voor mij een dief gerekend!" Wat werkt dat uit? Wat baat de erkenning en belijdenis, dat Hij onze Borg is, in onze zwakheid, terwijl wij geen oogenblik zeker zijn voor de verleiding van gierigheid en diefstal. Wat werkt dat uit? vraag ik. Ten e e r s t e , dat wij den Heiligen Geest ontvangen, om recht te verstaan wat het zeggen wil: „Alle dingen, die gij wilt, dat u de menschen zouden doen, doet gij hun ook alzoo!" Ten a n d e r e , dat men waarachtig arm wordt naar den geest, met God en met eere er zieh doorheen slaat en in zijnen nood tot God alleen schreeuwt; Hij kan helpen! Niet alles, wat horens heeft, komt van den duivel. Een kind Gods kan in groote moeielijkhoid en ellende komen, als het Gods wil is, hem te verootmoedigen; evenwel Hij, Die het eerlijk harte schept, geeft het ook in het hart, aan te houden, totdat men geholpen is, en daar gaat het als bij die weduwe onder de zonen der profeten. De man was gestorven ; hij had den Heere gevreesd, maar toch schulden achtergelaten. De schuldeischer komt, en daar er niets is om hem te betalen, wil hij hnre zonen als knechten verkoopen. De arme weduwe, die nok den Heere vreesde, komt tot den man Gods, want zij weet geen raad; zij wil wel betalen, maar kan niet. Ook de Profeet schijnt niets te bezitten, of hij wil der weduwe een wonder doen aanschouwen. — hoe het ook zij, hij zegt tot haar: „Ga, eisch voor u vaten van buiten, van al uwe naburen ledige vaten; maak er niet weinige te hebben; ga dan in uwe kamer en giet uit uwe kruik in die vaten". Do vrouw gehoorzaamt, sluit voor zich en voor hare zonen de deur toe en giet in al die vaten, totdat, als er geen vat meer over is, de olie in de kruik stilstaat. Toen kon zij den schuldeischer betalen. — Zoo helpt God, zoo helpt de Heere Jesus Christus, Die voor ons als dief en roover aan het schandhout heeft gehangen, als gij Hem hebt gezocht als Borg voor u en geheel uw huis, gansch wonderlijk tot op den huidigen dag; en Hij verandert den mensch, dat het hem gaat, gelijk het Zacheiis ging. Deze was rijk geworden van onrechtvaardig verkregen goed, maar gevoelde zich daardoor bezwaard en bekommerd. Toen hij nu vernomen had, dat Jesus door dien weg voorbij zou gaan, klom hij, daar hij klein van persoon was, op eenen vijgeboom, om te zien, of er voor hem nog genade ware. Toen nu de Heere Jesus tot hem in zijn huis kwam, was hij ten zeerste verblijd en werd in één oogenblik een eerlijk man, want hij zeide: „Zie, de helft van mijne goederen, geef ik den armen, Heere! en indien ik iemand iets door bedrog ontvreemd heb, dat geef ik vierdubbel weder". In deze zijne woorden vernemen wij de belijdenis zijner zonde en de getuigenis, dat het oneerlijk hart veranderd en herschapen is door des Heeren Jesus' genade. Als wij nu ook van ons bekennen, dat wij overtreders zijn van alle geboden, ook van dit gebod, en den Heere Jesus Christus aanzien als onzen eenigen Borg, dan blijft Zijn kruis bij ons in gedachtenis, dan wordt dagelijks tot Hem de toevlucht genomen, en Hij i9 een trouwe Herder, Die achter ons henen roept: „Dit is de weg, wyk niet af ter rechter-, noch ter linkerzijde!" 10 Maart 1872.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 maart 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 12 Pagina's

Betrachting over Psalm 69 : 5C.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 maart 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 12 Pagina's