Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over de rechrvaardiging door het geloof

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over de rechrvaardiging door het geloof

12, God is rechtvaardig, als Hij den geloovige rechtvaardig spreekt in Christus, (Overdenking van Romeinen 3 : 25 en 26.)

29 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Welken God voorgesteld heeft tot eene verzoening, door het geloof in Zijn bloed, tot eene betooning vun Zijne rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden, die tc voren geschied zijn, ouder de verdraagzaamheid Gods; tot eene betooning van Zijne rechtvaardigheid in dezen tegenwoordigen tijd; opdat Hij rechtvaardig zij, en rechtvaardigende dengene, die uit het geloof van , Jf9US i s . "

wegen. „Wie heeft den zin des Heeren gekend? of wie is Zijn raadsman geweest? (Rom. II : 34.) Wie kan het raadsel oplossen, dat de Heere eenen goddeloozen mensch rechtvaardigt en hem vrijspreekt van al zijne zonden? Volgens de wet moet Hij hem immers veroordeelen, en Zijn vonnis is gansch rechtvaardig.
Hoe dan is God rechtvaardig, ook wanneer Hij hem alles vergeeft? Toch niet omdat Hij vooruitziet, dat zulk een mensch gelooft, en in het geloof zich bekeert en betert, want dit alles kan voor God geeiie enkele zonde bedekken. Zijne rechtvaardiging bestaat ook niet daarin, dat Hij hem eene nieuwe kracht of vermogen instort, om rechtvaardig te zijn. Want al is hij bekeerd, hij brengt het niet verder dan tot een klein beginsel der gehoorzaamheid aan Gods geboden. Hoe is de Heere dan rechtvaardig ? — Terwijl geen mensch op deze vraag kan antwoorden, openbaart de Heere de oplossing aan degenen, die ia Hem gelooven.
De vraag is van groot belang voor allen, die in waarheid naar gerechtigheid dorsten; want zij willen niet behouden zijn dan zóó, dat Gods gerechtigheid ongeschonden blijve. Zij hebben deze door hun overtreden van de wet geschonden. Daarom moeten zij weten, hoe aan Gods gerechtigheid volkomene genoegdoening gegeven wordt, zoodat God hun hunne ongerechtigheid kan vergeven.
liet antwoord op deze vraag vinden wij in Gods heilig Woord, waar de Apostel Paulus het in Rom. 3 : 25 en 26 volgenderwijze uitspreekt: „ W e l k e n God v o o r g e s t e l d h e e f t t o t e e ne v e r z o e n i n g , door het g e l o o f in Z i j n b l o e d , tot e e n e b e t o o n i n g v a n Z i j n e r e c h t v a a r d i g h e i d , door de v e r g e v i n g der z o n d e n , die te v o r e n g e s c h i ed z i j n , o n d e r de v e r d r a a g z a a m h e i d Gods; t o t e e ne b e t o o n i n g van Z i j n e r e c h t v a a r d i g h e i d in d e z en t e g e n w o o r d i g e n t i j d ; o p d a t H i j r e c h t v a a r d i g z i j, en r e c h t v a a r d i g e n d e d e n g e n e , die u i t h e t g e l o of v a n J e s u s is".
Deze woorden overdenkende, staan wij stil bij de volgende punten: dat God Christus Jesus voorgesteld heeft tot eene v e r z o e n i n g door het geloof in Z i j n e n b l o e d e ; dat Hij dit gedaan heeft, opdat Hij Zijne r e c h t v a a r d i g h e i d betoonen zou door de v e r g e v i n g der z o n d e n , die te v o r e n g e s c h i e d z i j n ; dat Hij die rechtvaardigheid betoont in d e z e n t e g e n w o o r d i g e n t i j d ; dat het doel van dit alles is: dat Hij r e c h t v a a r d i g zij in de r e c h t v a a r - d i g i n g d e s z o n d a a r s , die uit het geloof van Jesus is.
Eerst willen wij nagaan, d a t God C h r i s t u s JeBUS v o o r - g e s t e l d h e e f t t o t e e n e v e r z o e n i n g d o o r h e t g e l o of in Z i j n e n b l o e d e.
De woorden van Vers 25 en 26 sluiten zich nauw aan bij Vers 24, alwaar de Apostel gezegd heeft, dat alle zondaars, die in Christus gelooven, om niet gerechtvaardigd worden uit Zijne genade door de verlossing of vrijkooping, die in Christus Jesus is. Wij hebben gezegd, dat deze verlossing de rechtsgrond is, waarom de Heere God hen rechtvaardig spreekt.
In Vers 25 gaat de Apostel nu aldus voort: „ W e l k en God v o o r g e s t e l d h e e f t tot e e n e v e r z o e n i n g , door h e t g e l o o f in Z i j n bloed''. Onder het woord „ v e r -z o e n i n g " verstaan alle goede uilleggers, wat alle Joden ten tijde der Apostelen er onder verstonden: het v e r z o e n d e k s e 1, dat de a r k des V e r b o n d s bedekte; waarvan wij ook lezen in Ex. 25 : 17—-22. God wilde onder Zijn volk wonen, maar dat volk was zondig; ja, zelfs kort nadat zij de tien woorden der Wet gehoord hadden, overtraden zij het Tweede Gebod en maakten zich een gouden kalf, hetwelk den Heere moest voorstellen. Mozes kwam van den berg Sinaï, dragende de twee tafelen der Wet, en hij verbrak ze, want hij zeide: Israël heeft het Verbond des Heereri gebroken. Hij voerde het oordeel des Ileeren uit en doodde 3000 Israëlieten. Maar ook bad hij den Heere voor het volk, en de Heere gaf hem twee nieuwe tafelen, die hij in de ark moest leggen. Hier werden zij bedekt door het verzoendeksel, o p d a t het V e r b o n d G o d s zou b l i j v e n niettegenstaande de overtredingen des volks; dat verzoendeksel moest dan ook op den Grooten Verzoendag door den hoogepriester wegens zijne eigene zonden en wegens die des volks zevenmaal (d. i. zoovele malen als er dagen in eene week zijn) met bloed besprengd worden.
De ark nu beteekent Christus, zooals alleen Hij de Wet in Zijn ingewand, in Zijn hart draagt en ze doet; en Ilij is het verzoendeksel, doordat Hij door Zijn lijden en sterven de schuld van Zijn volk verzoent en de aanklacht der wet, die tegen ons gericht is, op Zich laat aankomen; gelijk Jes. 5 3 : 6 zegt: „ W i j dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijnen weg; doch de Heere heeft onzer aller ongerechtigheid op Hem doen aanloopen". Door Zijn lijden en sterven is Hij de Verzoener geworden, de Troon der genade. Dit drukt de Apostel uit met het woord: „in Zijn b l o e d ' , want het bloed van het Lam Gods is geofferd en gestort aan het kruis voor onze zonden. En het waren zeven wouden of striemen, waaruit Zijn bloed vloeide, gelijk de hoeksteen des Heeren zeven oogen of kuiltjes had, die er in gebijteld waren. Alzoo zou het Verbond Gods blijven, en zou de ongerechtigheid van 's Heeren volk verzoend en uitgedolgd zijn voor Gods Wet. Dat juist was de weg, waarin de Heere Jesus onze verzoening werd: dat Hij in ons vleesch kwam, en dat Hij, hoewel onder de wet en haren vloek gesteld, nochtans haar gehoorzaam was en haar gezag herstelde, Gode de eer gaf door Zijn geloof, en doordat Hij al onze schuld en zonde, vloek en dood Zelf droeg. In Zijn bloed is verzoening of bedekking onzer zonde en schuld, voor het Aangezicht Gods des Vaders. Daarom woont God in heerlijkheid op dezen genadetroon, woont Hij met Zijnen Geest onder Zijn volk, is Hij hun God en Vader en zijn zij Zijn volk; alleen op dit fundament der genoegdoening door Christus aan het kruis rusten alle zegeningen Gods, gerechtigheid, vrede, heiligmaking, verlossing uit allen nood, aanneming tot kinderen, in 't bijzonder ook dat 's Heeren volk ondervindt, dat zij Zijn eigendom zijn en Hij met hen is in hun leven en sterven. De Heere is nu hunne verzoening d o o r h e t g e l o o f , nml. naar de toezegging Gods, die door den zondaar door het geloof aangenomen wordt. De Heere verlangt hier geen werk; wat zou de mensch ook kunnen geven P Hij is verloren, hij kan voor God niet bestaan; — hij kan geene enkele zijner zonden bedekken; neen, voor het verzoendeksel, dat Christus is, moet de mensch zwijgen van zijne goede werken en zeggen met Jesaia (Hoofdst. 6 : 5 ) : „ W e e mij, ik verga! dewijl ik een man van onreine lippen ben, eu woon in het midden van een volk, dat onrein van lippen is''. Hier heeft alleen Christus te spreken, en de mensch, •zoo hij aan Hein deel zul hebben, heeft de toezegging Gods t e g e l o o v e n ; en G o d g e e f t hem ook te gelooven, — hij zou het uit zichzelven niet eens kunnen.
Zoo heeft God Zijnen Christus v o o r g e s t e l d , d. w. z. reeds v ó ó r de g r o n d l e g g i n g der wereld heeft Hij Hem tot eenen Verzoener voor Zijne uitverkorenen gemaakt, voor Zijn Aangezicht gesteld, dewijl Hij wist, dat de mensch vallen zou. Eer de bergen geboren waren, heeft God alreeds den eeuwigen vrederaad vastgesteld. Alles, wat dus de Zoon doet, is naar den wil des Vaders. God is wel vertoornd over onze zonden, maar Hij is ook genadig en barmhartig, om de zonden van Zijn volk uit te delgen en te bedekken.
Voorts heeft Hij Hem ook Zijnen volke in Z i j n e b e l o f t e n, die Hij aan de Aartsvaderen gaf, voorgesteld, en Hem eindelijk a a n het k r u i s op G o l g o t h a o p e n b a a r g e m a a k t , en door de Apostelen van Hem doen verkondigen, dat Hij de Verzoener en Bedekker onzer zonden is door Zijn bloed. De wereld zag toen in Hem den misdadiger, die in opstand was gekomen tegen God en menschen, maar wie het Evangelie van Christus Jesus hoorde en de ware uitlegging der Schriften vernam, dat Hij om onzer zonden wil aan het kruis hing, erkende in Hem den waarachtigen Verzoener en Bedekker onzer zonden.
Hoe kan de Heere Jesus echter onze zonden bedekken? Daardoor, dat Hij voor den Vader onze straf draagt en aldus voor ons pleit: „Neem hen aan. want Ik neem hunne zonden voor Mijne rekening". Hij is Borg voor ons. Hij verbergt ons achter Zich en draagt den ganschen last van Gods toorn, die anders o n s zou treffen. Zoo bedekt Hij ons; gelijk als men eene schuld door borgtocht dekt, alzoo bedekt Hij onze schuld voor God.
Ziehier nu, o mensch! wat de Heere Jesus en wat God de Vader door Hem gedaan heeft. Gij hebt Hem met uwe zonden getergd, gij zijt derhalve gansch verloren, — verloren, al zingt en juicht gij nog en doet naar de booze begeerten uws harten. Maar hier stelt u de Heere Zijnen Zoon Jesus Christus voor, als uwen Verzoener en Zaligmaker, en Hij roept u toe: „Verlaat uwe wegen en gedenk aan uwe zonden, want uw tijd is kort". Zoo gij niet tot het geloof in den Heere Jesus komt, zijt gij voor eeuwig verloren! — En gij, die uwe zonde gevoelt en uwe ellende gewaar wordt, blijf niet op den droesem uwer zonden zitten, of in wanhoop ternedorliggen; God heeft Zelf voor u verzoening gevonden. Tot het kruis henen op Golgotha, aldaar is Christus voorgesteld als Degene, Die al uwe zonden met Zijn dierbaar bloed bedekt.
God heeft nu Zijnen Christus tot eenen Verzoener en Genadetroon gemaakt, „ o p d a t H i j Z i j n e r e c h t v a a r d i g - h e i d b e t o o n e n z o u d o o r de v e r g e v i n g d e r z o u d e n, d i e te v o r e n g e s c h i e d z i j n , o n d e r de v e r d r a a g - z a a m h e i d G o d s ' '.
Hier toont de Apostel alreeds, dat God, daar Hij Zijnen eigenen Zoon tot eene verzoening gemaakt heeft voor de zonden van Zijn volk, bewijst, dat Hij rechtvaardig is, wanneer Hij de zonden vergeeft of voorbijgaat, die dat volk te voren gedaan heeft, toen Christus nog niet gestorven was. De Heere was verdraagzaam. Hij heeft, niettegenstaande onze zonden en die der geheele wereld, ons gedragen, de wereld niet in vlammen doen opgaan. Yeel meer nog dan de wereld heeft Hij de Z i j n e n verdragen en met hen geduld gehad, hun de zonden vergeven.
Nu zou men kunnen zeggen: Indien Christus alleen de verzoening voor onze zonden is, hoe is het dan met hen. die vóór Hem gestorven zijn? De offeranden op zichzelf hebben hun toch niet geholpen? De Apostel antwoordt: God s p r e e kt o o k h e n om C h r i s t u s ' wil r e c h t v a a r d i g ; en hoewel hunne offeranden op zichzelf hun niet hebben geholpen, zoo is Christus hun onder de schaduwen en beelden der offeranden nochtans bekend geweest; en zoo gewis zij niet gesteund hebben op hunne offeranden als hun eigen werk, maar verbroken van hart waren, heeft God hun alles vergeven. Hij was jegens hen verdraagzaam, omdat de offerande van Christus van den beginne af van kracht is. Zoo heeft Hij hun Zijne rechtvaardigheid bewezen in de offerande van Christus, en hen rechtvaardig gesproken, vrijgesproken van zonden.
Indien dit nu zoo is, welke kracht moet dan de offerande van Christus lij ons hebben, die thans leven ? Zal God niet meer rechtvaardig zijn, als Hij ons vergeeft? Is Christus niet meer het Verzoendeksel, de Genadetroon? Of moeten wij eenen anderen middelaar en verlosser zoeken, dan de Aartsvaders hadden? Zij, die meenen, dat God rechtvaardig kan zijn, als Hij zonden vergeeft, ook wanneer aan Zjjne gerechtigheid niet genoeggedaan is, dwalen zeer. Want waar blijven wij dan met onze zonde en schuld ? Hoe is het gesteld met 's Heeren W e t ? is het onverschillig, of zij vervuld wordt, al dan niet? Hoe is God rechtvaardig tegenover hen, die Zijne Wet bewaren, om die te doen, wanneer de straf niet gedragen wordt voor al de zonden en gruwelen, die de wereld pleegt uit haat tegen den Ileere? Neen, God is alleen rechtvaardig, als de straf gedragen wordt, die Zjjne Wet ons oplegt; en danken wij Hem, dat Hij Zijnen eengeboren Zoon verordend heeft, om haar voor ons arme zondaren te dragen. Het is voor allen, die zonden hebben en naar gerechtigheid verlangen, eene oorzaak van groote blijdschap, dat de Heere den vaderen de zonden om Christus' wil vergeven heeft, want zij zien daarin eenen waarborg, dat de Heere ook hun vergeeft om Christus' wil.
Dit nu doet Hij werkelijk. De Apostel zegt: „tot e e ne b e t o o n i n g van Z i j n e r e c h t v a a r d i g h e i d in d e z en t e g e n w o o r d i g e n t i j d ".
De vaderen en Profeten hebben verlangd en gevraagd naar den tijd, wanneer de Christus komen zou. Toen nu de tijd daar was, zond God Zijnen eeniggeboren Zoon in ons vleesch, en Deze vervulde den raad des Vaders, Hem gehoorzaam zijnde tot in den dood, dien Hij aan het kruis leed. Hij Zelf heeft als onze hoogste Profeet en Leeraar den verborgen raad des Vaders geopenbaard, en aan vele zondaren de zonden vergeven. Het heeft Hem wel veel smart, angst en tranen gekost, maar Hij volbracht alles wat Hem de Vader opgedragen had, en zóó is Hij onze gerechtigheid geworden. In Hem heeft God getoond rechtvaardig te zjjn, IIem voor de zondaren overgevende in den kruisdood. Want Zijn toorn over onze zonden ia zóó groot, dat Hij ze liever aan Zijnen geliefden Zoon gestraft heeft, dan dat Hij ze ongestraft liet blijven.
En nu neemt Hij al onze zonden weg; „in d e z e n t e g e n - w o o r d i g e n t i j d " is Gods genade openbaar geworden. Gelukkig wij, dat ook wij tot dezen tijd behooren. Wij hebben daarin een groot voorrecht boven degenen, die nog op Hem moesten wachten. O, dat wij het waardeeren. Maar wie doet het? Onder al de menschen, die het Evangelie hooren, denken de meesten: „Wat houd ik mij daarmee op? Ik heb nu geenen tijd om over mijne zonden te denken". En zoo laten zij den tijd voorbijgaan. Zóó snood en ondankbaar zijn wij Wij konden het hoogste goed hebben, maar het is voor de meesten onzer het hoogste goed niet. Hoe zullen dezulken zich teleurgesteld vinden! De Heere zal zeggen: Gij hebt Mijne waarschuwing en vermaning gehoord : „Laat u met Mij verzoenen en uwe zonden uitdelgen", maar gij hebt Mijn Woord veracht. Voor het arme en ellendige volk echter is deze tegenwoordige tijd een dag der zaligheid, waarover zij zich eeuwig zullen verheugen. En zij bidden Hem : „Wasch ons wel van ongerechtigheid, en reinig ons van onze vuile zonden".
Ten slotte vat de Apostel alles, wat hij bewezen heeft, nog eens in deze woorden samen en spreekt het doel uit, waarom God om Christus' wil eenen zondaar rechtvaardigt: „ O p d at H i j r e c h t v a a r d i g zij en r e c h t v a a r d i g e n d e deng e n e , d i e u i t g e l o o f v a n J e s u s is", d. w. z.: in de r e c h t v a a r d i g i n g d e s z o n d a a r s is H i j r e c h t v a a r d i g .
De Heere straft den zondaar, die Zijne Wet schendt en overtreedt. Hij verdoemt hem; en vreeselijk is het, in de handen des levenden Gods te vallen. Hij verdoemt ook dengene, die met eigene werken omgaat, en van zichzelven zegt: „Ik ben vroom on braaf en niet gelijk de openbare zondaren en kinderen der wereld". Want ook in den zoodanige vindt de Heere zonde. Alzoo is Hij een rechtvaardig Rechter; en wee dengene, die voor Zijne vierschaar gedaagd wordt, — hij zal niet kunnen bestaan. Doch wie nu wel een zondaar, maar u i t het gel o o f v a n J e s u s is, dien spreekt Hij vrij van alle schuld en straf, omdat Zijn Zoon voor diens zonde volkomen betaald heeft. Daarin is Hjj ook rechtvaardig, want zoo Hij anders deed, zou Hij onrechtvaardig zijn jegens Zijn eigen Kind Jesus, Die zooveel voor dezen zondaar moest lijden. Zoo blijft Zijne gerechtigheid dan ongeschonden.
Maar w i e is uit het geloof van Jesus? Hjj, die dat geloof van den Heere ontvangen heeft. Christus Zelf heeft het geloof bewaard, de toezeggingen en beloften Gods vastgehouden tegen alle bestrijding des duivels en der wereld en de aanvechting onzer zonde in, en Hij heeft het ook verworven, dat Hjj het geloof kon mededeelen. En wien Hij het geeft, die is verslagen van geest, gelooft niet meer aan zichzelven, maar omhelst zijnen Heiland en zegt: „Gij zijt mijne gerechtigheid". En hiervan kan hem niemand afbrengen.
Zóó is God rechtvaardig, als Hij den zondaar, die uit het geloof van Jesus is, rechtvaardigt Geen onrecht is in Hem. Veeleer loven en danken Hem alle gezaligden voor Zijne wegen, die wonderbaar zijn De Heere is genadig en rechtvaardig, en onze God ontfermt Zich op 't gebed. .Drupt, gij hemelen, van boven af, en dat de wolken vloeien van gerechtigheid; en de aarde opene zich, en dat allerlei heil uitwasse, en gerechtigheid te zamen uitspruite: Ik, de Heere, heb ze geschapen" (Jes 34 : 8) Daarom is Zijn volk verzekerd, dat hunne rechtvaardiging wel gegrondvest is in de eenige en waarachtige gerechtigheid van Christus, en zoo in die des Vaders, want Hij heeft door Zijnen Zoon volkomene genoegdoening ontvangen, en de Zoon heeft alles naar den wil 110 AMSTERDAMSCH ZONDAGSBLAD TOT GE TUIGENI S DEK WA A R H E I D . fles Vaders gedaan. Vervuld is liet woord : „Ziet, de dagen komen, spreekt de Ileero, dat ik aan David eene rechtvaardige Spruit zal verwekken; Die zal, Koning zijnde, regeeren en voorspoedig zijn, en recht en gerechtigheid doen op aarde. In Zijne dagen zal Juda verlost worden, en Israël zeker wonen, en dit zal Zijn Naam zjjn, waarmede men Hem noemen zal: de HEERE onze G e r e c h t i g h e i d ". UIT DEN SCHAT DER KERK. De laatste vier kruiswoorden, Wij besluiten de betrachtingen over het lijden eu sterven onzes Heeren Jesus Christus met eene overdenking van de laatste vier woorden, die de Heere aan het kruis sprak. Het eerste van deze vier woorden vinden wij Matth. 27 : 45—47: „En van de zesde ure aan werd er duisternis over de geheele aarde, tot de negende ure toe. En omtrent de negende ure riep Jesus met eene groote stem: E l i , E l i , l a m a s a b a c h - t h a n i ! dat is: M i j n G o d , M i j n G o d ! w a a r o m h e bt G i j Mij v e r l a t e n ! " — Het tweede en derde woord vinden wij Joh. 19: 28—30: „Hierna Jesus, wetende, dat nu alles volbracht was, opdat de Schrift zou vervuld worden, zeide: M i j d o r s t ! Daar stond dan eeir vat vol ediks, en zij vulden eene spons met edik, en omleiden ze met hyzop, en brachten ze aan Zijnen mond. Toen Jesus dan den edik genomen had, zeide Hij: H e t is v o l b r a c h t ! " — Het laatste dezer woorden eindelijk vinden wij in Luk. 2 3 : 4 6 : „En Jesus, roepende met groote stemme, zeide: V a d e r ! i n U w e h a n d e n b e v e el I k M i j n e n g e e s t . En als Hij dat gezegd had, gaf Hij den geest". Het eerste dezer kruiswoorden was dus: „ M i j n G o d , M i jn G o d , w a a r o m h e b t G i j M i j v e r l a t e n ? " Even te voren had onze dierbare Heiland tot den moordenaar gezegd: „Voorwaar zeg Ik u, heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn". Nauwelijks is dit woord van Zijne lippen, of daar valt op Hem de gansche last van den toorn Gods over ons aller zonde, dien Hij op Zich nam, om ons van dezen toorn te verlossen, opdat wij niet onder den eeuwigen toorn Gods zouden vergaan. Toen Hij dezen last van den toorn Gods op het diepst gevoelde, overviel Hem tevens al wat er in dezen toorn ligt opgesloten, dat is: als Middelaar gevoelt Hij, Die één was met den Vader, het gescheiden zijn ; alle gevoel van eenen Vader te hebben is weg voor Hem, en Hij bevindt Zich in eenen toestand, waarin alle duivelen op Hem aanvallen. Hij is aan het kruis de zonde bij uitnemendheid, aller zondaren zonde. God heeft hier niet te doen met ons, maar met Hem, Die op Zich heeft genomen, om voor onze zonde te betalen, voor ons genoegdoening te brengen aan Gods gerechtigheid, — Die op Zich heeft genomen de betaling van eene eeuwige schuld bjj den eeuwigen God. Wat de Heere zegt: „Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het Boek der Wet, om dat te doen", komt hier alles op Hem aan, zoodat Hij om o'nzentwil voor de Wet Gods niet maar vervloekt, maar een vloek is. Zoo heeft Hij dan met God te doen als met Zijnen Rechter. Hoewel Hij voor Zichzelven onschuldig is, kan de Rechter Zich daaraan niet storen, daar Jesus de zonde van het gansche menschelijk geslacht op Zich neemt en Zich vrijwillig in de vlammen van den eeuwigen toorn Gods werpt — Geen licht is er meer; God is weg met Zijnen steun, met Zjjnen troost, alle beloften zijn den Heere ontvallen; alle naar den wil doen opgaan. Yeel meer nog dan de wereld heeft Hij de Z i j n e n verdragen en met hen geduld gehad, hun de zonden vergeven.
Nu zou men kunnen zeggen: Indien Christus alleen de verzoening voor onze zonden is, hoe is het dan met hen. die vóór Hem gestorven zijn? De offeranden op zichzelf hebben hun toch niet geholpen? De Apostel antwoordt: God s p r e e kt o o k h e n om C h r i s t u s ' wil r e c h t v a a r d i g ; en hoewel hunne offeranden op zichzelf hun niet hebben geholpen, zoo is Christus hun onder de schaduwen en beelden der offeranden nochtans bekend geweest; en zoo gewis zij niet gesteund hebben op hunne offeranden als hun eigen werk, maar verbroken van hart waren, heeft God hun alles vergeven. Hij was jegens hen verdraagzaam, omdat de offerande van Christus van den beginne af van kracht is. Zoo heeft Hij hun Zijne rechtvaardigheid bewezen in de offerande van Christus, en hen rechtvaardig gesproken, vrijgesproken van zonden.
Indien dit nu zoo is, welke kracht moet dan de offerande van Christus lij ons hebben, die thans leven ? Zal God niet meer rechtvaardig zijn, als Hij ons vergeeft? Is Christus niet meer het Verzoendeksel, de Genadetroon? Of moeten wij eenen anderen middelaar en verlosser zoeken, dan de Aartsvaders hadden? Zij, die meenen, dat God rechtvaardig kan zijn, als Hij zonden vergeeft, ook wanneer aan Zjjne gerechtigheid niet genoeggedaan is, dwalen zeer. Want waar blijven wij dan met onze zonde en schuld ? Hoe is het gesteld met 's Heeren W e t ? is het onverschillig, of zij vervuld wordt, al dan niet? Hoe is God rechtvaardig tegenover hen, die Zijne Wet bewaren, om die te doen, wanneer de straf niet gedragen wordt voor al de zonden en gruwelen, die de wereld pleegt uit haat tegen den Ileere? Neen, God is alleen rechtvaardig, als de straf gedragen wordt, die Zjjne Wet ons oplegt; en danken wij Hem, dat Hij Zijnen eengeboren Zoon verordend heeft, om haar voor ons arme zondaren te dragen. Het is voor allen, die zonden hebben en naar gerechtigheid verlangen, eene oorzaak van groote blijdschap, dat de Heere den vaderen de zonden om Christus' wil vergeven heeft, want zij zien daarin eenen waarborg, dat de Heere ook hun vergeeft om Christus' wil.
Dit nu doet Hij werkelijk. De Apostel zegt: „tot e e ne b e t o o n i n g van Z i j n e r e c h t v a a r d i g h e i d in d e z en t e g e n w o o r d i g e n t i j d ".
De vaderen en Profeten hebben verlangd en gevraagd naar den tijd, wanneer de Christus komen zou. Toen nu de tijd daar was, zond God Zijnen eeniggeboren Zoon in ons vleesch, en Deze vervulde den raad des Vaders, Hem gehoorzaam zijnde tot in den dood, dien Hij aan het kruis leed. Hij Zelf heeft als onze hoogste Profeet en Leeraar den verborgen raad des Vaders geopenbaard, en aan vele zondaren de zonden vergeven. Het heeft Hem wel veel smart, angst en tranen gekost, maar Hij volbracht alles wat Hem de Vader opgedragen had, en zóó is Hij onze gerechtigheid geworden. In Hem heeft God getoond rechtvaardig te zjjn, IIem voor de zondaren overgevende in den kruisdood. Want Zijn toorn over onze zonden ia zóó groot, dat Hij ze liever aan Zijnen geliefden Zoon gestraft heeft, dan dat Hij ze ongestraft liet blijven.
En nu neemt Hij al onze zonden weg; „in d e z e n t e g e n - w o o r d i g e n t i j d " is Gods genade openbaar geworden. Gelukkig wij, dat ook wij tot dezen tijd behooren. Wij hebben daarin een groot voorrecht boven degenen, die nog op Hem moesten wachten. O, dat wij het waardeeren. Maar wie doet het? Onder al de menschen, die het Evangelie hooren, denken de meesten: „Wat houd ik mij daarmee op? Ik heb nu geenen tijd om over mijne zonden te denken". En zoo laten zij den tijd voorbijgaan. Zóó snood en ondankbaar zijn wij Wij konden het hoogste goed hebben, maar het is voor de meesten onzer het hoogste goed niet. Hoe zullen dezulken zich teleurgesteld vinden! De Heere zal zeggen: Gij hebt Mijne waarschuwing en vermaning gehoord : „Laat u met Mij verzoenen en uwe zonden uitdelgen", maar gij hebt Mijn Woord veracht. Voor het arme en ellendige volk echter is deze tegenwoordige tijd een dag der zaligheid, waarover zij zich eeuwig zullen verheugen. En zij bidden Hem : „Wasch ons wel van ongerechtigheid, en reinig ons van onze vuile zonden".
Ten slotte vat de Apostel alles, wat hij bewezen heeft, nog eens in deze woorden samen en spreekt het doel uit, waarom God om Christus' wil eenen zondaar rechtvaardigt: „ O p d at H i j r e c h t v a a r d i g zij en r e c h t v a a r d i g e n d e deng e n e , d i e u i t g e l o o f v a n J e s u s is", d. w. z.: in de r e c h t v a a r d i g i n g d e s z o n d a a r s is H i j r e c h t v a a r d i g .
De Heere straft den zondaar, die Zijne Wet schendt en overtreedt. Hij verdoemt hem; en vreeselijk is het, in de handen des levenden Gods te vallen. Hij verdoemt ook dengene, die met eigene werken omgaat, en van zichzelven zegt: „Ik ben vroom on braaf en niet gelijk de openbare zondaren en kinderen der wereld". Want ook in den zoodanige vindt de Heere zonde. Alzoo is Hij een rechtvaardig Rechter; en wee dengene, die voor Zijne vierschaar gedaagd wordt, — hij zal niet kunnen bestaan. Doch wie nu wel een zondaar, maar u i t het gel o o f v a n J e s u s is, dien spreekt Hij vrij van alle schuld en straf, omdat Zijn Zoon voor diens zonde volkomen betaald heeft. Daarin is Hjj ook rechtvaardig, want zoo Hij anders deed, zou Hij onrechtvaardig zijn jegens Zijn eigen Kind Jesus, Die zooveel voor dezen zondaar moest lijden. Zoo blijft Zijne gerechtigheid dan ongeschonden.
Maar w i e is uit het geloof van Jesus? Hjj, die dat geloof van den Heere ontvangen heeft. Christus Zelf heeft het geloof bewaard, de toezeggingen en beloften Gods vastgehouden tegen alle bestrijding des duivels en der wereld en de aanvechting onzer zonde in, en Hij heeft het ook verworven, dat Hjj het geloof kon mededeelen. En wien Hij het geeft, die is verslagen van geest, gelooft niet meer aan zichzelven, maar omhelst zijnen Heiland en zegt: „Gij zijt mijne gerechtigheid". En hiervan kan hem niemand afbrengen.
Zóó is God rechtvaardig, als Hij den zondaar, die uit het geloof van Jesus is, rechtvaardigt Geen onrecht is in Hem. Veeleer loven en danken Hem alle gezaligden voor Zijne wegen, die wonderbaar zijn De Heere is genadig en rechtvaardig, en onze God ontfermt Zich op 't gebed. .Drupt, gij hemelen, van boven af, en dat de wolken vloeien van gerechtigheid; en de aarde opene zich, en dat allerlei heil uitwasse, en gerechtigheid te zamen uitspruite: Ik, de Heere, heb ze geschapen" (Jes 34 : 8) Daarom is Zijn volk verzekerd, dat hunne rechtvaardiging wel gegrondvest is in de eenige en waarachtige gerechtigheid van Christus, en zoo in die des Vaders, want Hij heeft door Zijnen Zoon volkomene genoegdoening ontvangen, en de Zoon heeft alles naar den wil fles Vaders gedaan. Vervuld is liet woord : „Ziet, de dagen komen, spreekt de Ileero, dat ik aan David eene rechtvaardige Spruit zal verwekken; Die zal, Koning zijnde, regeeren en voorspoedig zijn, en recht en gerechtigheid doen op aarde. In Zijne dagen zal Juda verlost worden, en Israël zeker wonen, en dit zal Zijn Naam zjjn, waarmede men Hem noemen zal: de HEERE onze G e r e c h t i g h e i d ".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 maart 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Over de rechrvaardiging door het geloof

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 maart 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's