Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

II Uit de geschiedenis van de regeering der hertogen, graven en bisschoppen (922-1581)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

II Uit de geschiedenis van de regeering der hertogen, graven en bisschoppen (922-1581)

25. Een tijd van zwaren druk en bange verwachting. (1559 - 1565.) (2e Gedeelte. — Slot.)

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoe ook de inquisitie sinds de vermeerdering van het aantal bisdommen (1559) haren ijver verdubbelde, zij kon niet verhinderen, dat het aantal der Hervormden dagelijks toenam. Het was hier geen strijd tusschen menschen en menschen alleen: het zwaard des Geestes, Gods overwinnelijk Woord, was uitgegaan, om zich een gebied te veroveren, en zoo moest dan het rijk van duisternis en leugen ondervinden, dat het met al zijn bloedvergieten niet anders vermocht uit te werken, dan dat het als vijand van Gods waarheid openbaar werd, en de begeerte naar het heerlijk Evangelie onzes Heeren Jesus Christus, dat brandstapels en schavotten leert verachten, deed toenemen. In alle stilte werden Gemeenten met kerkeraden gevormd, en aan getrouwe predikers, die geen gevaar ontzagen, om de zielen te verzorgen, die hongerden en dorstten naar de spijs en drank, die nimmermeer vergaat, ontbrak het niet.
Langen tijd zag het volk het lijdelijk aan, dat de inquisitie de weerlooze schapen martelde, onthalsde, worgde of verbrandde. Doch allengs ontwaakte de tegenstand. Toen Karei V in 1555 afstand deed van de regeering over de Nederlanden, was reeds de kern van het Nederlandsche volk voor het Evangelie gewonnen, en al bleven de belijders nog langen tijd in de minderheid tegenover de bestrijders, de overtuiging, dat de eersten de waarheid aan hunne zijde hadden, schoot steeds dieper -wortelen, en dat onder alle standen des volks. Daarbij verkeerde men hier in de meening, dat de Koning niet zoo kwaad -dacht van de Protestanten als Granvelle en diens aanhangers, en dat het alleen aan den slechten raad van den Bisschop te wijten was, als Filips op stipte naleving van de plakkaten aandrong. Zoo wordt het verklaarbaar, dat menigeen zijne stem begon te verheffen tegen het woeden der inquisitie, ja dat men het bloedvergieten openlijk begon af te keuren en bij terechtstellingen eene dreigende houding aannam. In 1562 sloeg men zelfs reeds eene enkele maal tot daden over, namelijk te Yalenciennes, waar het volk twee predikers, toen zij op den brandstapel stonden, met geweld trachtte te ontzetten. Vreeselijk was echter de wraak, die neerkwam op het hoofd dergenen, •die dit bestaan hadden, want Granvelle, die tegen den zin der Overheid te Valenciennes de veroordeeling en terechtstelling der predikers had doorgedreven, eischte eene voorbeeldige tuchtiging.
Door zulk eene houding aan te nemen, prikkelde Granvelle echter tot grooter tegenstand, want van niemand verdroegen de Nederlanders zulk eene behandeling moeilijker dan van hem, -die zich als een aanmatigende vreemdeling gehaat maakte. Al wat Nederlander en Protestant heette, verafschuwde den Bisschop. "Wel was deze in den laatsten tijd bij den Koning en den Paus in aanzien gestegen, want hij was tot aartsbisschop van Mechelen verheven en bovendien tot loon voor zijne diensten door den Paus tot kardinaal benoemd, maar dit alles deed den haat tegen hem nog toenemen.
Intusschen heerschte wegens de vermeerdering der bisdommen ook onder de Roomschen ontevredenheid, zoodat algemeen de eerbied voor de Roomsche priesters en het ontzag voor de inquisitie merkelijk afnam en er eene gevaarlijke gisting onder het volk ontstond.
De Landvoogdes, Margaretha van Parma, verkeerde bij dit alles in eenen moeilijken toestand. Granvelle en zijne aanhangers wilden eerbiediging van 's Konings wil, die voltrekking van de vonnissen der inquisitie eischte; Oranje, Egmond en Hoorne met de hunnen drongen daarentegen op matiging der vervolging aan, en verklaarden, dat eene mogelijke invoering van de Spaansche inquisitie het volk tot opstand zou drijven. Margaretha besloot nu eenen gezant naar den Koning te zenden. Doch de Baron van Montiguy, die daarvoor uitgekozen werd, kwam uit Spanje met een nietsbeteekenend antwoord terug. Zooveel bleek intusschen, dat, al wilde de Koning niet de Spaansche inquisitie invoeren, geene verzachting van de plakkaten van hem •was te verwachten, en dat hij van Granvelle geen kwaad "wilde hooren.
Teleurstelling dus voor allen, die de geloofsvervolging verafschuwden. De inquisitie bleef razen en aan de ontevredenheid •werd nieuw voedsel gegeven Krachtiger dan ooit drong de partij van Oranje nu op verwijdering van het Spaansche krijgsvolk aan, ook omdat de vreemde soldaten door hunne rooverijen burgers en boeren tot oveilast waren. Margaretha begreep, dat er eindelijk iets moest gedaan worden, om kalmte in de gemoederen te brengen, en deed in 1560 de vreemde troepen naar Spanje inschepen.
De voornaamste oorzaak van ontevredenheid bleek echter de Kardinaal te zijn, die meer en meer het voorwerp van nationalen afkeer werd. Aan hem weet men het, en terecht, dat de inquisitie in het minst niet ingetoomd werd en dat de Staten-Generaal sinds het te Gent gebeurde (1559) tehuis gelaten werden en niet, zooals door Karei Y was geschied, over de plakkaten werden geraadpleegd. Granvelle werd om zijne vervolgzucht, heerschzucht en aanmatiging in den Raad van State hevig aangevallen door Oranje en zijne vrienden, en daarbuiten door het volk, ook door de edellieden, op velerlei wijze bespot, o. a, door schotschriften en door livreien, die met het oog op hem alleen waren vervaardigd. Margaretha werd door den tegenstand tegen Granvelle natuurlijk zeer in het nauw gebracht, en dewijl ook zij zich niet ongaarne aan don invloed van den Bisschop, die haar te machtig werd, zocht te onttrekken, kon zij het den tegenstanders niet kwalijk nemen, dat zij zijn ontslag wenschten. Eindelijk begon het Oranje, Egmond en Hoorne zelfs zoo te verdrieten, dat de bijzondere Raad hen van de belangrijkste aangelegenheden onkundig hield, dat zij der Landvoogdes te kennen gaven, dat zij, zoolang Granvelle lid van den Raad bleef, geen zitting meer wilden nemen. Toen verzocht Margaretha den Koning, den Kardinaal to gelasten zijn ambt neêr te leggen. En Filips, die nu begreep, dat Granvelle's aanwezigheid bedenkelijke gevolgen kon hebben, voldeed aan haar verzoek, ten gevolge waarvan Granvelle in Januari 1564 voorgoed heenging. — Of het verstandig van Oranje was, dat hij Granvelle's vertrek begeerd had, blijft echter de vraag, want in Spanje, waar de Kardinaal later heenreisde, kon hij den Nederlandschen Protestanten nog meer kwaad doen, dan aan het hof te Brussel. De Prins werd naar alle waarschijnlijkheid in deze zaak te veel geleid door de begeerte om den Kardinaal uit den zadel te lichten. Sinds Oranje in 1561 hertrouwd was, en wel met eene Protestante, t. w. met de Luthersche A n n a v a n S a k s e n , dochter van Keurvorst Maurits van Saksen, die in Duitschland tegen Karei V het voor de ketters had opgenomen, was de breuk tusschen hem (Oranje) en Granvelle volkomen, en meende de laatste alle oorzaak te hebben, oin den eerste te wantrouwen en Landvoogdes en Koning voor hem te waarschuwen.
Het vertrek van Granvelle had ten gevolge, dat hier en daar de vervolging wat minder scherp werd, doch zij werd volstrekt niet gestaakt. Dat was, terwijl in Frankrijk de Protestanten sinds 1563 op menige plaats vrijheid van godsdienstoefening genoten, en vele Duitsche vorsten aan hunne Protestantsche onderdanen hetzelfde toegestaan hadden, dubbel hard om te dragen. Evenwel ging de inquisitie voort met hare slachtoffers te zoeken. Zoo greep zij te Antwerpen den leeraar Christoffel Fabritius en veroordeelde hem, om levend verbrand te worden. Op de gerichtsplaats gekomen, vermaande hij het volk, geene pogingen te doen, om hem te bevrijden. „Lieue broeders", zeide hij, „dat zicli. niemand voordoe, om mij te verlossen; laat de Ileere Zijn werk in mij volbrengen." Toen hij echter door den beul aan den paal werd vastgebonden, was het volk niet meer te weerhouden.
De Schoutet sprack:
vTsa, beul! haast uwe sake!"
Die hem doorstack,
Daer hy stont aen den stake.
Als 't ghemeen volck dit sach,
Het liep sonder verdrach
En smeten soo met steenen.
Maer 't schaepken bleef vermoort,
Yerbrant, en dau versmoort;
is 't niet wel te beweeuen?1)

Meer en meer bleek, dat, terwjjl eenerzijds de Hervorming hoe langer zoo meer veld won, en hare aanhangers zich nauwer aaneensloten en zich vereenigden rondom liet Woord Gods, anderzijds de vijanden des Evangelies al hunue krachten inspanden, om het licht der waarheid uit te blusschen. Om dit wel in te zien, moeten wij met onze gedachten slechts eenige jaren teruggaan.
In 1559 werd door G u i d o de B r é s (of Guy de Bray), bedienaar des Woords te Rijssel, de Nederlandsche Geloofsbelijdenis opgesteld. Dat was eene gebeurtenis van onberekenbare gevolgen. Reeds in 1562 verscheen van deze Belijdenis, die in de Fransche taal opgesteld was. eene Nederlandsche vertaliog. In hetzelfde jaar nog werd de Belijdenis uit naam van de geloovigen in de Nederlanden aan koning Filips gezonden met de betuiging, dat zij „ voor God en Zijne heilige engelen niets hoogers begeerden, dun, in gehoorzaamheid aan de overheden, )« zuiverheid dei gewetens te leven, God te dienen en zich naar Zijn Woord en heilige geboden te reformeeren". Doch do Koning, wel verre van te erkennen, dat zij, die naar deze Belijdenis begeerden te leven, aanspraak hadden op zijne koninklijke bescherming, verbaasde zich over de stoutheid der ketters en nam zich te vaster voor, om hen uit te roeien. — In het jaar 1563 zag eene Nederlandsche vertaling van den H e i d e l b e r g s c h e n C a t e c h i s m u s het licht. Eene latere vertaling, bewerkt door P e t r u s D a t h e n u s , destijds predikant bij de Vlaamsche of Nederlandsche Gemeente te Frankendal (in de Beiersche Rijnpalts), verscheen iu het jaar 156C, te gelijk met Datlieens p s a l m b e r i j m i n g , die meer dan twee eeuwen in onze landskerk werd gebruikt.
Doch het jaar 1563, waarin in den Catechismus zooveel goeds gewrocht was voor de Kerk, die naar het Woord Gods gereformeerd, d. w. z. hervormd was, liep nier. ten einde, voordat ook Rome getoond had, wat het beoogde. In dit jaar verscheen in de Nederlanden, en wel in Friesland, de eerste J e z u ï e t , een lid van de schrikkelijke monnikenorde, die in 1540 door I g n a t i u s van L o v o l a werd gesticht en die niets anders bedoelde, dan het terrein, dat door de Hervorming voor Rome verloren was gegaan, te herwinnen. Door welk middel ? Door alle denkbare middelen, geoorloofde on ongeoorloofde, sluipmoord uiet uitgesloten, want „ h e t d o e l h e i l i g t de m i d d e l e n " was en is de leuze van de orde der Jezuïeten. En wat het zeggen wilde, verloren terrein voor Rome te herwinnen, werd duidelijk in December van hetzelfde jaar, toen de besluiten van het a l g e m e e n C o n c i l i e van T r e u te bekend werden Deze kerkvergadering was op herhaald en dringend verzoek van Karei Y reeds in 1545 bijeengeroepen, om zoo mogelijk degenen, die het iu de Rooinsche Kerk vanwege den gruwel der afgoderij niet meer konden uithouden, door eene hervorming tot blijven te bewegeu. Doch bjj het sluiten van het Concilie bleek het zonneklaar, dat de Roomsche Kerk geene hervorming wilde, waarbij uiet de leugen gehandhaafd bleef, want do hooge kerkvergadering stelde vast, dat de Heilige Schrift n i e t genoegzaam is, om Gods wil te leeren kennen en schreef aan de overlevering hetzelfde gezag als aan den Bijbel toe; tevens verklaarde zij voor ketterij de leer der Hervorming aangaande de erfzonde, de rechvaardiging en de Sacramenten^ (d. w. z. zij handhaafde den zondigen mensch tegenover den heiligen God, leerde bet bloed van Christus onrein achten, en bestendigde o. a. den gruwel van den misofferdienst); bovendien sprak zij den banvloek uit over allen, die van het gevoelen van het Concilie afweken. — De besluiten van het Concilie vau Trente, door den Paus bekrachtigd, werden de leer der Roomsche Kerk, en zijn het nog!
Alsof de inquisitie tot nu toe haren bloedigen plicht niet wel volbracht had, was in de besluiten van het Concilie nog uitdrukkelijk de vervolging om des geloofs wil voor plichtmatig verklaard. Ja de ketters werden door de kerkvergadering buiten de wet gesteld, en van de Overheid werd geëischt, zich aan het gezag der Kerk onvoorwaardelijk te onderwerpen.
Koning Filips, een gehoorzame zoon der Roomsche Kerk, beval aan de Laudvoogdes, de besluiten van het Trentsche Concilie in de Nederlanden af te kondigen. De Prins van Oranje echter ontried haar de afkondiging beslist, terecht beseffende, welke noodlottige gevolgen deze zou hebben. Margaretha aarzelde en besloot nogmaals eenen gezant naar Spanje te zenden.
Ditmaal werd Egmond met de zending belast. De Graaf van Egmoiid behoorde tot een aanzienlijk geslacht, leefde op eenen grooten voet, en was een dapper krijgsman en bekwaam bevelhebber ; van staatszaken had hij echter zeer weinig verstand, en schoon hij aan de zijde van Oranje tegen onderdrukking van het volk waakte, had hij voor de teederste belangen der vèrdiuktc onderzaten toch geen hart. Voor de taak, die hij nu op zich nam, was hij ten eenenmale ongeschikt. Hij werd door Filips luisterrijk ontvangen, die zijne ïjdelheid streelde, hem door vleierijen bedwelmde en behendig om den tuin leidde, zoodat de Graaf met de eigenlijke opdracht niet eens voor den dag kwam, en terugkeerde met de kinderachtige verzekering, dat de Koning het zoo wel meende met zijne onderdanen, terwijl Filips toch had gezegd, dat hij liever duizend dooden wilde sterven, dan zich te laten afbrengen van zijn besluit om in zijne staten geene verandering in den godsdienst te gedoogen.
De uitkomst van Egmonds zending was dan ook eene allertreurigste : om den martelaars te beletten, door hunne standvastigheid anderen tot navolging op te wekken, liet men hen voortaan in het holle van den nacht, het hoofd tusschen de knieën gebonden, langzaam in eene waterkuip zakken. Bovendien moesten de besluiten van het Concilie van Trente afgekondigd worden.
Welk eene verontwaardiging in de Nederlanden, toen aan 's Konings wil voldaan werd! Doch Margaretha, die zich van nu af weêr stipt aan de bevelen van Filips hield, liet het hierbij niet. Op haar verlangen werd eene proclamatie opgesteld, die bepaalde, dat de besluiten van het Concilie van Trente, de plakkaten en de inquisitie alonf en onverwijld moesten ten uitvoer gebracht en alle zes maanden de afkondiging herhaald worden. Toen dat besluit in den Staatsraad genomen was, zeide de Prins vau Oranje tot zijuen buurman: „Men zat nu welhaast een ongemeen treurspel zien beginnen/" Eu dat de Prins met dit te zeggen blijk van doorzicht gaf, zouden de komende dagen teu klaarste bewijzen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 maart 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

II Uit de geschiedenis van de regeering der hertogen, graven en bisschoppen (922-1581)

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 maart 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's