Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over de rechrvaardiging door het geloof

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over de rechrvaardiging door het geloof

13. Christus zonde voor ons, — wij rechtvaardigheid Gods in Hem. (Overdenking van 2 Corinthe 5 : 21.)

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want Dien, Die geene zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem."

Het groote wonder is geschied. God is rechtvaardig, wanneer Hij den zondaar, die in Christus gelooft, rechtvaardig spreekt; want Hij heeft Zijnen geliefden Zoon gesteld tot eenen Genadetroon, een Verzoendeksel over de ark des Verbonds. Het Verbond der genade is gesloten en staat voor eeuwig vaat in het bloed van den Middelaar Jesus Christus, en alle zonde, die dat Verbond zou breken en verstoren, is bedekt en verzoend.
Het ia noodzakelijk, dat dit verkondigd worde al den volke, dat de Heere heeft uitverkoren, maar dat onder alle volkeren veretrooid en voor onze oogen verborgen is. Zij zijn ook nog dood in hunne zonden en onder de macht des duivels, zij leven nog zonder God in hunne ongerechtigheid ; daarom laat de Heere Zijn Woord uitgaan in de geheele wereld, opdat zij komen tot deze fontein der gerechtigheid, dat zjj zich met God laten verzoenen door het geloof. God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, (eigenlijk: tegen Zichzelven verruilende, doordat Christus overgegeven werd in den dood, welken de wereld verdiend heeft), hunne zonden, hun niet toerekenende. Het is, alsof Hij zeide: Ik heb den weg der genade geopend, Ik wil aan alles, wat zich ala wereld kent, de zonden, tegen Mij gepleegd, niet toerekenen. En zoo bidden dan Zijne gezanten, de Apostelen: „Wij bidden van Christua' wege, laat u met God verzoenen", dan wordt gij behouden van het eeuwig oordeel. W i e aan deze bede gehoor geeft, die is verzoend; wie ze verwerpt, die is van God verdoemd.
Het is waar, dat de mensch, zooals hij vleesch ia, deze boodschap niet aanneemt, en dat de Heilige Geest onze harten moet bekeeren van onzen haat tegen God tot het geloof in Zijne barmhartigheid. Dit doet Hij door hetzelfde Evangelie, hetwelk ons de rechtvaardigmaking predikt. Want daardoor zegt de Heere ons, dat wij zondaren zijn en onder Gods toorn liggen, en tevens, dat Hij het recht heeft ons terneer te alaan, maar dat Hij dat niet doet; veeleer komt Hij en ameekt ona: Z i e hier, wat Ik voor u gedaan heb; leef niet meer in haat tegen Mij, en Ik zal alle uwe zonden vergeven. Hiervan overtuigt ons de Heilige Geest en brengt ona op dezen weg tot het geloof, dat wij Gods nederbuigende goedheid erkennen. Te dien einde Iaat Hij onB verkondigen, dat Hij, eer wij in Hem geloofden en ons niet Hem verzoenden, j a toen wij nog Zijne vijanden waren, Zijnen Zoon gegeven heeft, om al het oordeel Zelf te dragen en weg te nemen, en ons Zijne rechtvaardigheid te schenken. De Apostel drukt dit uit met de woorden, die wij vinden 2 Cor. 5 : 21 : „ W a n t D i e n , D ie g e e n e z o n d e g e k e n d h e e f t , h e e f t H i j z o n d e v o or o n s g e m a a k t , o p d a t w i j z o u d e n w o r d e n r e c h t - v a a r d i g h e i d G o d s in H e m ".
Wij wenschen deze woorden nader toe te lichten, en brengen daarbij onder de aandacht: dat wij gansch en al zonde zijn en geene gerechtigheid Gods hebben ; dat God Zijnen zondeloozen Christus voor ons zonde gemaakt heeft; dat Hij dat gedaan heeft, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem; en hoe deze weldaad ons toegeëigend wordt.
Vooreerst: W i j z i j n g a n s c h en al z o n d e en h e b b en g e e n e g e r e c h t i g h e i d G o d s.
Dat ligt blijkbaar in dit Schriftwoord opgesloten, want als wij niet in dezen toestand waren, zou de Heere God niet van noode gehad hebben, Zijnen Zoon zonde te maken voor ons zondaren, opdat wij in Hem zouden worden rechtvaardigheid Gods.
Wat is dat: ganach en al zonde te zijn en geene rechtvaardigheid Goda te hebben ? — Een en al zonde zijn wij, omdat wij van den Heere, onzen God en Schepper, ganschelijk zijn afgevallen. Wij zien dit aan Adam en Eva duidelijk. Want toen zij de »lang, d. i. den duivel, meer geloofden dan God, en Zijn gebod overtraden, bleven zij op den verkeerden weg. Waren zij niet gansch en al zonde geworden, zoo zouden zij terstond tot elkander gezegd hebben: „Wij hebben gezondigd tegen den Ileere Komt, laat ons Zijn Aangezicht zoeken en voor Hem onze zonde belijden. Hij was toch zoo goed jegens ons; llij had ons alles gegeven, wat wij maar wenschen konden ; misschien is er genade bij Hem voor ons, om ons te vergeven. Het kan Hem toch niet behagen, dat wij vijandig tegen Hem zijn. Wie Hem ned'rig valt te voet, zal van Hem Zijn wegen leeren". Maar zoo spraken zij niet. Zij maakten zich daarentegen schorten van vijgeboombladeren, zij verbergden zich voor het Aangezicht Gods; zij vielen voor llem, toon Hij hen aansprak, niet eens in de schuld. Alzoo hebben zij alle gemeenschap met Godi alle geloof in Hem, alle oprechtheid en waarheid uitgeschud, zij zijn den geestelijken dood gestorven. En al wat niet uit geloof is, dat is zonde.
Dezen toestand hebben wij van Adam en Eva geërfd; wij zijn in zonden ontvangen en geboren, wij verwerven ons het geloof niet, en kunnen dit ook niet. Wij zijn vijanden Gods. En nu zegge men niet, dat men toch niet zoo alle deugden, alle vermogens verloren heeft, dat men toch nog in zijnen natuurstaat veel goeds kan doen, dat er edeldenkende en goedge zinde menschen gevonden worden, dat men zijne deugden en goede eigenschappen kan outwikkelen; —als d i t de zonde is, dat wij geen vertrouwen in God hebben, noch gemeenschap met Hem, zoo is het openbaar, dat wij gansch en al zonde zijn; en dat komt ook aan den dag, want al de deugden, die een mensch heeft, zijn niets voor don Hcere, en de mensch 1 handelt zelf in strijd daarmee, als de omstandigheden hem daartoe aanleiding geven. Wie vrijwaart den mensch voor toorn, haat, vijandschap, wraakzucht; wie voor gierigheid en voor verkwisting der gaven Gods; wie voor onkuischheid, hoererij en alle onreine, vuile woorden; wie voor vloeken en valschelijk of onnoodig zweren ? Wie brengt den mensch er toe, dat hij zich vrijwillig verloochent om des naasten wil? Wie kan zich oprecht maken, zoodat hij zijne zonde bekent, zonder daar toe gedwongen te zijn? Wie onthoudt zich van het bestraffende Woord te wederstaan en dat Woord te haten, zelfs in zijn hart ?
Doch genoeg. Al die opstand tegen God en Zijn Woord, i al die haat en vijandschap onder elkander, die bij ons menschen gevonden worden, zijn bewijzen te over, dat wij geheel zonde zijn. Dientengevolge kunnen wij ook geene rechtvaardigheid Gods hebben, d. i. kunnen niet zóó voor God verschijnen als Hij ons volgens Zijne Wet wil hebben, zonder eenige overtreding. Alles is bij ons met zonde bedekt, alles bezoedeld, niets is in orde; het hart is er op uit om kwaad te doen, den Heere te mijden in plaats van Hem te zoeken; de wil is boos, het verstand voor al het goede verduisterd. Wij kunnen geen goed doen, wij, die geleerd zijn kwaad te doen. En al is het, dat wij, evenals de Farizeër in de gelijkenis, Hem danken, dat •wij toch beter zijn dan andere, zeer ongeregelde menschen, zoo wijst ons de Heere toch als onrechtvaardigen af, want Hij toont ons, dat in ons evenveel zonde heerscht als in de ongeregelde menschen, en dat wij geneigd zijn om onzen naaste te dooden. Neen, gerechtigheid, zoo als zij voor God bestaan moet, is er bij ons niet.
I)it moeten wij in gedachtenis houden, wanneer wij zullen verstaan, wat do Apostel I'aulus ons hier van Christus predikt. Wat zegt hij? Dit: „ W a n t D i e n , D i e g e e n e z o n d e gek e n d h e e f t , heeft God z o n d e v o or o n s ge m a a k t."
Christus heeft geene zonde gekend, d. i. Hij heeft niet alleen geene zonde gedaan, maar er is in Hem ook niet eenige lust of gedachte opgekomen, om zonde te doen, om Zich te verzetten tegen Zijnen Yader en tegen Zijne heilige Wet. Hij heeft alleen gehoorzaamheid en geloof gekend, Hij is in de innigste gemeenschap met den Yader gebleven, en dat in de zwaarste aanvechtingen en verzoekingen, in vreugde en leed. Hij is de Zoon Gods, en al wat Hij deed of sprak of dacht, deed de Vader door Hem.
Dezen heeft God de Yader z o n d e voor ons gemaakt. Hij heeft Hem daartoe verordineerd in den eeuwigen vrederaad, toen Hij zag. hoe de mensch, van God geschapen, zijnen weg verderven, van Hem afvallen zou en gansch en a! zonde zou worden. Toen heeft Hij tot Zijnen Zoon gesproken: „Wees Gij de Heiland en Verlosser der armen, draag voor hen het zware, hen verdoemende oordeel; laat Mijn toorn tegen hunne zoude op U rusten, en hen daardoor verzoenen". En de Zoon is den Vader vrijwillig gehoorzaam geweest. Hij zeide niet: „Neen, Vader!" Hij kent immers geene zonde, geen verzet tegen het Woord en den wil des Vaders. Waar het er om te doen is, om barmhartigheid te bewijzen, om zondaren uit de kaken der hel en de klauwen des duivels te verlossen, is Hij de Eerste, Die Zich te Zijner beschikking stelt. Alzoo neemt Hij de taak op Zich, om Zich zonde voor ons te laten maken.
En wat beteekent dit nu, dat Hij voor ons tot zonde is gemaakt door den Vader? Dat Hij door den Vader op Z i ch liet leggen al ons verzet tegen Hem, al ons verbreken der gemeenschap met God, al ons ongeloof; dat Hij voor God is als een, die niet anders dan onze verdoemenis verdiend heeft; en zoo dronk Hij den bitteren drinkbeker van buiten de gemeenschap Gods te zijn, van God verlaten te zijn, een worm, die zich kromt, en geen man; dat Hij moest schreeuwen: „Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? verre zijnde van Mijne verlossing, van de woorden Mijns bruilens? Mijn God, Ik roep des daags, maar Gij antwoordt niet, en des nachts, en Ik heb geene stilte!" (Pa. 22 : 2 en 3). „Mijne ongerechtigheden", klaagt Hij, „hebben Mij aangegrepen, dat Ik niet heb kunnen zien, zij zijn meuigvuldiger dan de haren Mijus hoofds" (Ps. 40:13). Ja, onze zonden, welker last Hij droeg en waarmee Hij als het ware bekleed was, als met Zijn eigen kleed, knelden en bestreden Hem, zoodat Hij het gevoelde, dat zij Hem tot verzet prikkelden. Zoo was Hij voor ons tot zonde gemaakt.
En nu: „voor ons". Ach, wij willen niet eens onze zonden als de onze erkennen. Wij willen er ons van vrijpleiten met leugens. Maar zoo wij ze eens- door Gods heilig oordeel gevoelen, welk een last van zonde en plagen, niet te dragen, drukt onze schouders naar beneên! O, dan is het eene blijde boodschap: voor ons is Christus zonde gemaakt. Dan weten wij, dat Hij voor ons verzoening gevonden heeft. „Voor ons " Zijt gij uitgesloten, gij zondaar, die ze niet gevoelt? Neen en ja. U i t g e s l o t e n zijt gij n i e t , want God heeft eene wereld met Zichzelven verzoend. Nog is er kans, om tot den Heere te komen, nog is het de tijd der genade. „Heden, zoo gij Zijne stem hoort, verhardt uwe harten niet." Laat u met God verzoenen. Van Christus' wege bidden wij u. Uitgesloten zijfc gij, zoo gij dezen tijd verzuimt, u in de zonde en het ongeloof verhardt. En gij kunt niet pleiten op dit „voor ons", zoo gij slechts vergeving uwer zonden zoekt, om uwe consciëntie te stillen, terwijl gij nooit leed draagt over uw ten eenenmale zondig bestaan, maar willens zijt daarin voort te gaan Uitgesloten zijt g i j , die niet gansch en al zonde zijt, want de Heere is niet gekomen, om te roepen rechtvaardigen, maar zondaren tot bekeering. Yerneem dit en wees gewaarschuwd, opdat niet de dood u overval Ie en gij sterft zonder Borg en Verlosser.
Waartoe, tot wat einde heeft God Zijnen Christus voor ons zonde gemaakt? „ O p d a t w i j z o u d e n w o r d e n r e c h t v a a r - d i g h e i d Gods in Hem." Dit is het doeleinde, hetwelk God op het oog heeft, hetwelk ook Christus in Zijn lijden bereikt heeft. Hij heeft hot duidelijk uitgesproken in de inzetting van het Heilig Avondmaal, zeggende:
„Dit is Mijn bloed, dat vergoten wordt voor velon tot vergeving der zonden".
Zoo wij rechtvaardigheid Gods worden, dan is de zonde en schuld uit het midden weggedaan, dan staan wij voor God als rechtvaardigen, die in geen enkel stuk de Wet overtreden, alle liefde, door de Wet bevolen, alle geloof in God gehouden hebben. Dan is er geene vlek of rimpel aan ons, wij zijn geheel gewasschen, ons ontbreekt niets. Dit is de rechtvaardigheid Gods, d. i. die voor God bestaan kan en bestaat.
H o e worden wij die rechtvaardigheid Gods? In C h r i s t u s, r i e t alleen d o o r Christus, maar i n Hem; daardoor zijn w i j m e t ons d o e n g a n s c h e l i j k u i t g e s l o t e n . Wij krijgen eene gave, tot welke wij ook niet het minste bijgedragen hebben, een kleed, waaraan wij geenen steek genaaid, waarvan wij geen stukje, geen draadje geweven hebben. Het is eene vrije gave Gods. Deze gave der rechtvaardigheid Gods heeft Christus verworven, doordat Hij zonde voor ons gemaakt werd, want Hij droeg onze zonde en werd als zondaar gerekend; op Hem werd de toorn Gods uitgestort, niet op ons. Voorts, daar Christus van de dooden opgewekt is en leeft als de Rechtvaardige, is zij ook i n Hem, alzoo dat wij door Gods genade ons in Hem bergen. Zoo zij slechts door Christus verworven ware, zou zij ons wel eenmaal kunnen geschonken worden, maar wjj zouden haar weder verliezen. Want wij zijn in onszelven zondaren, en zondigen gedurig; en deze onze zonde en schuld zou de rechtvaardigheid Gods te niet doen. Maar nu is zij i n Christus, en wordt in Hem bewaard, tot uitdelging van alle onze zonden, gelijk geschreven is: „Het bloed van Jesus Christus r e i n i gt ons van alle zonden", niet alleen: heeft ons gereinigd.
Daarom wordt zij ons slechts toegerekend en geschonken, en wel zóó, dat men ze uitwendig nooit zien kan. Dat wij ze echter bezitten in Christus, verzekert ons de Heilige Geest bij onze aanvechtingen, wanneer wij bij ons niets dan zonde zien, en duivel, wereld en eigen hart ons toeroepen: Gij zijt verloren, gij zijt gansch en al zonde! De Heilige Geest zegt dan: Zie op Christus, Hij is gansch en al zonde voor u geworden, opdat gij in Hem rechtvaardigheid Gods zoudt zijn. Dat zijt gij, want Christus is opgestaan van de dooden tot uwe rechtvaardigmaking.
Het ligt voor de hand, dat wij die rechtvaardigheid Gods alleen kunuen zijn door het geloof in Jesus Christus, niet door on/.e werken, daar wij geheel zonde zijn voor God. Wat is , echter het geloof? Het is het afstand doen van alle vertrouwen op onszelven, van allen waan, dat wij voor God iets anders kunnen zijn dan zondaren; dat wij nog eenigermate, zij het ook nóg zoo weinig, de Wet kunnen houden of doen. Wie waarachtig in den Heere gelooft, ziet in Hem het gansche werk der vervulling van Gods Wet, ziet in Hem de volkomene genoegdoening aan de Wet, en het dragen van onze vervloeking. Hij verkeert in grooten nood wegens zijne zonde, hij gevoelt zich verloren, hij roept het uit, dat hij ontbloot is van alle hulp en heul; hij valt in de schuld en rechtvaardigt God in Zijn oordeel over hem; maar hij verblijdt zich ook, dat hij door Christus genade voor God gevonden heeft, en Hij roept het uit: ,,Ja Heere, Gij zijt mijne gerechtigheid, en ik ben Uwe zonde! Gij hebt mijne ongerechtigheid voor Uwe rekening genomen en U toegeëigend, alsof Gij altijd verkeerd en verdraaid waart geweest, en Gij hebt mijne schuld gedragen en uitgedelgd. Zoo is het naar den wil des Vaders, en U dank ik mijne verlossing".
Door dit geloof wordt hij de verzoening of ruiling deelachtig. Het „woord der verzoening" is aan hem werkelijkheid geworden. O, welk een zalige ruil: Christus zonde voor mij gemaakt, — ik in Hem rechtvaardigheid Gods!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 april 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Over de rechrvaardiging door het geloof

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 april 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's