Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de geschiedenis van de regering der hertogen, graven en bisschoppen. (922-1581)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de geschiedenis van de regering der hertogen, graven en bisschoppen. (922-1581)

26, Het Verbond der Edelen (1565). De aanbieding van een smeekschrift aan de Landvoogdes (1566).

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Had de afkondiging van de besluiten van het Concilie van Trente algemeene verontwaardiging gewekt, de uitvaardiging van de daarop gevolgde proclamatie maakte een einde aan de lijdelijke houding, die het Nederlandsche volk tot dusver had bewaard. Van dat Karei V in 1521 het eerste plakkaat tegen de Hervorming had doen uitgaan, had men, op een paar uitzonderingen na, de vervolgers der Gemeente hunnen gang laten gaan. Met afgrijzen wel is waar had men het bloedvergieten aangezien; men had het eerst heimelijk, daarna openlijk afgekeurd, vervolgens steeds luider zijne stem er tegen verheven; maar van algemeen verzet was tot dusver geene sprake. Dat zou echter spoedig anders worden.
In het laatst van het jaar 1565 bevonden zich te Brussel eene menigte Nederlandsche edelen, om deel te nemen aan de bruiloftsfeesten bij gelegenheid van het huwelijk van Alexander Farnese, den zoon van Margaretha van Parma. Onder die edelen bevonden zich ook verscheidene aanhangers van de Hervorming. Eenigen dezer zien wij op zekeren dag in het paleis van Floris van Pallandt, graaf van Kuilenburg, in alle stilte eene geheime godsdienstoefening bijwonen. De leeraar, die hen toesprak en uit de Heilige Schrift onderwees, was de beroemde Franciscus Junius. Na afloop van de prediking, die de hoorders het Evangelie van Jesus Christus opnieuw had doen waardeeren, werd de treurige toestand van land en volk besproken. Allen vonden, dat het zóó niet langer kon. En voor zichzelven èn voor de burgers wenschten de edelen vrijheid om het Evangelie te belijden. Ja zij wenschten het niet alleen, maar zij weigerden ook zich langer die vrijheid te zien onthouden en zich om des geloofs wil te laten vervolgen. Hadden zij dan recht op zoodanige vrijheid ? Zedelijk recht zeker, maar konden zij met de beschreven wetten des lands in de hand dat recht ook van den Koning vorderen? Ongetwijfeld! Wat Filips II ter uitroeiing van de Hervorming zich veroorloofde, was ten esnenmale iu strijd met zijnen eed, op de privilegiën afgelegd. Onder die privilegiën bevond zich bijv. een van Filips van Bourgondië van den jare 1447 (in 1151 en 1457 bevestigd), waarbij het in Brabant op straffe van verbeurte aller goederen verboden was, iemand voor eene geestelijke rechtbank te dagen, dan met voorgaande kennis en goedvinden van den burgerlijken magistraat. Hoe was met deze ordonnantie, die Filips opvolgers (ook Karei V) bezworen hadden, de vrijheid te rijmen, die de Koning aan de inquisitie vergunde? Bovendien, de edelen waren niet alleen onderdanen, zij waren ook leenmannen, en als leenmannen hadden zij het recht, zichzelven tegen hunnen leenheer reeht te doen.
Zou men langer tegen alle billijkheid zich laten regeeren ? Ilad het arme volk niet lang genoeg zijnen hals gegeven onder liet bloedige zwaard der dwingelandij ? Had de Koning niet getoond, doof te zijn voor de bede zijner verdrukte onderdanen ? Hij hij niet in 1562 uit de handen van de geloovigen in de Nederlanden de Geloofsbelijdenis ontvangen? En wat was het antwoord geweest? Verzwaarde druk! Zou men dan langer bij zijne lijdelijke houding volharden? Neen! klonk het in de mannelijke borst der fiere edelen. Neen! klonk het ook weldra van hunne vastberaden lippen! Neen, wij zullen ons goed recht handhaven en ons bij den Koning in de bres stellen voor de zaak der verdrukte poorters en boeren. Niet langer zal een hoop kardinalisten (zoo noemde men Granvelle's aanhang, die natuurlijk gebleven was) 's lands wetten met voeten treden en den armen onderdanen tegen recht en lede in den kostelijken schat des Evangelies onthouden! Niet langer zal de inquisitie hare bloedgierige klauwen naar Nederlands vrije zonen en dochteren, naar edelen en burgers uitslaan! Komt, slaan wij de handen ineen ter beteugeling van eene partij, die ons in Spaanschen en niet in Nederlandschen zin wil geregeerd zien. Laat ons elkander beloven, niet te rusten, voordat de inquisitie afges!--haft is en het Nederlandsche volk de vrijheid des geloofs, waarop het recht heeft, is toegestaan.
Dergelijke woorden vielen in de bewuste geheime bijeenkomst te beluisteren en de vrucht der samenspreking was: het V e r b o n d d e r E d e l e n . Van dit verbond werd in 1566 eene oorkonde opgesteld, naar men zegt door F i l i p s van M a r n i x , heer van S i n t - A 1 d e g o n d e , Oranje's boezemvriend, een zeer bekwaam man, die Godgeleerde, staatsman en krijgsman te gelijk was. Tot de eerste onderteekenaars behoorden L o d e w i j k van N a s s a u , Karei van Mansfeld en H e n d r i k van B r e d e r o d e . — Lodewijk van Nassau, een broeder van Oranje - ) , was een bekwaam en onversaagd krijgsman, die bekend stond als „de volmaaktste ridder van Europa", zich onderscheidde door oprechte Godsvrucht, en in Gods hand het middel is geweest, waardoor Prins Willem tot de kennis der waarheid werd gebracht. — Brederode, die uit een aanzienlijk Hollandsch geslacht stamde, deed in stoutmoedigheid voor Lodewijk van Nassau niet onder, maar wist niet als deze aan onversaagdheid schrander overleg te paren, en deed door zijne doldriftigheid niet zelden schade aan de goede zaak; bovendien was hij onmatig in het drinken.
Allen, die het drijven der kardinalisten gestuit en de inquisitie afgeschaft wilden zien, werden uitgenoodigd tot het Verbond toe te treden. Die uitnoodiging vond ruimschoots gehoor, want in 2 maanden tijds sloten 2000 edelen zich aan.


1) Ook bij de vermeerdering van het aantal bisdommen was bet recht geschonden, daar hiermee gepaard ging een vervreemden van goederen, door Nederlanders geschonken ten behoeve van Nederlandsche bisschoppen, dus van n a t i o n a a l eigendom.
2) De Prins bad bovendien nog drie broeders: Jan, Adolf en Hendrik. Alle vijf broeders nemen in de geschiedenis van ons volk eene eervolle plaats in.


Zij beloofden goed en bloed veil te zullen hebben ter bereiking van het voorgestelde doel en bekrachtigden hunne belofte met eenen eed. Niet alleen edelen traden toe, maar ook kooplieden, en niet alleen Protestanten, maar ook Roomschen.
Willem van Oranje sloot, hoewel het hem verheugde, dat de zaak der vrijheid zoovele vrienden en verdedigers vond, zich niet bij de verbondenen aan. Hij was te veel staatsman, om niet in te zien, dat de onstuimige Brederode en diens vrienden, hoe goed zij het ook bedoelden, lastige en gevaarlijke bondgenooten waren. Ook had hij, de bedachtzame Zwijger, op den vorm van het Verbond nog al iets aan te merken. — In navolging van hem onthielden zich ook Egmond, Hoorne en andere edelen van den eersten rang.
Niet minder dan de Prins verblijdde zich ook heel het volk over het opgerichte Verbond; het zag met hoopvolle blikken tot do edelen op en greep moed. De Landvoogdes daarentegen maakte zich, zooals te begrijpen is, ongerust, en naarmate het aantal der verbondenen wies, nam ook hare bezorgdheid toe. Weêr zag zij zich in 't nauw gebracht. Filips eischte vervolging der ketters, doch de gouverneurs der provinciën weigerden eenige tienduizenden tot den marteldood over te geven. En wel wierf de Koning troepen, ten einde met geweld de Hervorming te bedwingen en den tegenstand den kop in te drukken, maar vóór hij gereed was, kon het Verbond meester van den toestand zijn.
Treurig zag het er intusschen in ons land uit. De inquisitie, die de belijders der waarheid bij dag noch nacht met rust liet, deed geheele scharen naar Engeland uitwijken, waar wel 30.000 Nederlanders een toevluchtsoord zochten.
De verbondenen zaten echter niet stil. Er liepen geruchten, dat 1500 gewapende edelen aan Margaretha een verzoekschrift zouden aanbieden, en dat, indien de gevraagde godsdienstvrijheid niet werd toegestaan een leger van 30.000 man naar Brussel zou oprukken, om aan den eisch der edelen klem bij te zetten. Dat Margaretha, wie die geruchten ook ter oore kwamen, radeloos was, is te begrijpen. De kardinalisten wilden de edelen eenvoudig gevangennemen, maar Oranje kwam tegen dit voornemen op en verdedigde de goede bedoelingen der verbondenen.
Wat gebeurde er? Op den avond van den 3'ltn April 1566 reed Brederode aan het hoofd van 200 gewapende edelen Brussel binnen, luide toegejuicht door het volk, dat wel wTist, wat het doel zijner komst was. Den volgenden dag verscheen de Graaf van Kuilenburg met nog 100 andere ruiters. Den gden April verzamelden de 300 edelen zich in het paleis van Kuilenburg en begaven zich, ongewapend, te voet, in plechtigen optocht naar het verblijf van de Landvoogdes. Hoe sprong het hart der burgers van blijdschap op, toen het de edelen dezen gang zag doen, hoe welgemeend was de juichkreet, die schier zonder ophouden uit de toegestroomde menigte opsteeg! En inderdaad, het was een hartverheffend schouwspel, de edelen des volks voor het gemeene welzijn, voor 's volks teederste belangen zich aldus in de bres stellende!
Brederode, die met Lodewijk van Nassau de laatste in den stoet was, overhandigde, met de zijnen tot de Landvoogdes toegelaten, een smeekschrift en sprak Margaretha toe, waarbij hij de beschuldiging van verraad en oproer verre van zich wierp. Zijn en zijner vrienden doel was niet een omverwerpen of afbreken van het gezag, geen afval van den Koning, maar juist het voorkomen daarvan. Niet tegen den Koning hadden zij het, maar tegen de raadslieden, die den Koning zochten te verleiden tot tirannie en ouderdrukking van zijne onderdanen. Margaretha kon van ontsteltenis nauwelijks antwoorden en beloofde, nadat het verzoekschrift was voorgelezen, met haren raad over het verzoek der edelen te zullen beraadslagen. Met dat antwoord konden de edelen voorshands heengaan.
Na hun vertrek had Oranje heel wat te doen om de Landvoogdes tot bedaren te brengen. Eindelijk nam Barlaimont het woord en zeide: „ Hoe kan Uwe Hoogheid bevreesd zijn voor eenen troep bedelaars; willen deze mensdien, die niet eens hun eigen vermogen beheeren kunnen, den Koning en Uwe Hoogheid leeren, hoe men een land besturen moet? Wanneer men mijnen raad wilde volgen", — zwoer hij, — „dan zou men op hun smeekschrift met eene dracht slagen antwoorden. Ik zou hen de Iraopen spoediger afjagen, dan zij ze opgeklommen zijn!" Een smadelijk woord voorzeker, en dat niet zou gesproken zijn, indien de man, die zich aldus over de edelen uitliet, iets gevoeld had voor de zaak, die zij waren komen bepleiten. Inderdaad, er bevond zich onder de edelen wel deze en gene, die door eene overdadige leefwijze zijn vermogen uitgeput had. Ja, Barlaimont had verder kunnen gaan en zeggen: „Wat willen menschen, die zich om God noch godsdienst bekommeren, voor anderen geloofsvrijheid komen vragen?" want ook zulken bevonden zich onder de verbondenen. Maar iedereeu zal toestemmen, dat men elke beweging billijkheidshalve moet beoordeelen naar de goede kern harer voorstanders, en niet naar degenen, die de beweging misbruiken.
„ G u e u x " . d. i bedelaars, schooiers, zoo had Barlaimont, die de Landvoogdes in het Fransch toesprak, de verbonden edelen genoemd. Dat woord was bestemd 0111 tot op dezen dag in den mond des volks voort te leven.
Aan den avond van den 5de" April werd Brederode nogmaals bij Margaretha toegelaten, om haar antwoord te vernemen. De Landvoogdes beloofde een gezantschap naar Filips te zenden en intusschen den inquisiteurs te gelasten hunnen ijver te matigen, totdat de Koning geantwoord had. Dat was, naar het scheen, ten minste iets gewonnen. De edelen hadden wel gaarne gezien, dat de inquisitie intusschen geheel buiten werking gesteld was, maar zij koesterden de hoop, dat het weinige, dat nu verkregen was, door iets grooters zou gevolgd worden. Brederode en de zijnen wenschten zich daarom geluk met de verkregen uitkomst en vierden den 8ste" April te Brussel een feest. Onder vroolijke gesprekken dronk men op eene betere toekomst. Daar staat op eens Brederode op Zijne krachtige stem eischt stilte, en als ook de luidruchtigsten zwijgen, vertelt hij zijnen vrienden, wat hem van Barlaimont ter oore gekomen is Een storm van verontwaardiging barst los, doch Brederode gebiedt nogmaals stilte en geeft aan eenen edelknaap eenen wenk, waarop deze hem eenen bedelzak en eenen bedelnap brengt. „Zij hebben ons b e d e l a a r s genoemd", zeide Brederode, „welaan, wij willen dien naam aanvaarden; wij willen getrouw blijven aan den Koning tot aan den bedelzak toe !" en daarop hing hij zich den zak om de schouders, vulde den nap met wijn, en dien met beide handen omhoogheffende, riep hij met luider stem: „Leven de Geuzen!'" en ledigde hem met éénen teug. „Leven de Geuzen !" donderde het door de feestzaal. „Leven de Geuzen!'' klonk het nu • keer op keer, terwijl alle gasten op hunne beurt zich den bedelzak omhingen en uit den bedelnap dronken.
Zoo werd de schimpnaam in eenen eerenaam veranderd. Voortaan zag men de jonge edellieden — in plaats van hunne kostbare, veelkleurige gewaden, — mantels en wambuizen van eene grove grijze stof en eenvoudige vilten hoeden dragen. In de knoopsgaten droegen zij • kleine bedelnapjes en aan de hoeden bij wijze van kokarde eenen geuzenpenning, die ook wel als ordeteeken aan eenen halsketting werd bevestigd. Zoo'n geuzenpenning vertoonde aan de eene zijde de beeltenis van Koning Filips en aan de keerzijde eenen bedelzak met twee ineengeslagen rechterhanden; bovendien als opschrift de woorden: vEn tovl jidelles av roy, jvsqves d porter la besase" (d. i.: „In alles getrouw aan den Koning, tot het dragen van den bedelzak toe").
Weldra weergalmde van Noord tot Zuid in de Nederlanden de kreet „Leven de Geuzen!" en de edelen, die lid van het Verbond waren, konden zich niet meer in het openbaar vertoonen, of zij werden met deze woorden toegejuicht. Hoe groot de geestdrift des volks was, blijkt uit tal van geuzenliederen, die in 1566 en volgende jaren ontstonden. Eenige coupletten van een geuzenlied, dat in 1566 vervaardigd werd, mogen hier eene plaats vinden.

lek hope dat den tijdt noch comen sal,
Dat men sal roepen over al,
Eendrachtich voor een Leus,
Al Breederode met blijden gheschal,
Vive, vive le Geus !).

Die Edele Heere van Breero soet,
Met den Graef van Nassou, dat edel bloet,
Seer ingenieus -),
Den grave van Culenbjrch metter spoet;
Vive, vive le Geus.

Dese hebben ons verlost van den Cardinael
En van de kettermeesters in 't generael,
Van den Bisschop seer pompeus 3),
Dus roepen wy met blyschap altemael,
Vive, vive le Geus.

Sy hadden ons ghepast 4)
te brenghen in den noot,
Ghelijck slachtschaepkens die men doot,
Met Tyrannije beus •"'),
Dus roepen wy, want God verdroot,
Vive, vive le Geus.

Sy hadden nae ons Bloet ghevast,
Ons goet te nemen hadden sy ghepast;
Want sy maken ons fameus 6)
Voor den Coninck, maer roept ontlast,
Vive. vive le Geus.

Den Prins van Oraengien triumphant 7)
Met andere Baroenen hier int Landt,
Sy waeren damboreus 8),
God maeckten haer sijnen wille bekant:
Vive, vive le Geus.

Bisschoppen, Prelaten, acht men nu niet meer,
Noch den Paus met zijne valsche leer;
Want sy zijn venineus !)
Dus roepen wy teghen haer eer:
Yive, vive le Geus.

Verblijdt u allegader met groot jolijt -),
Die den Cardinael dragen de trou, te spijt,
Als sy vraghen nae de leus,
Dus seght altijt, en weest verblijt:
Yive, vive le Geus.


1) Leve, leve de Geus! 2) Verstandig. 3) Pralend. 4) Gedacht. 5) Boos. 6) Berucht. 7) Zegevierend. 8) Eergierig, ijver.

1) Venijnig. 2) Groote vreugde.


Inderdaad scheen nu voor de Hervormden een blijde tijd aan te breken. De Landvoogdes gaf werkelijk aan de inquisitie bevel, met zachtheid te werk te gaan. En het gevolg wa3, dat uitgewekenen terugkeerden, dat velen, die zich tot dusver uit vrees voor de kettermeesters hadden schuil gehouden, zich weêr in 't openbaar vertoonden, en dat de stemming onder het volk er merkelijk beter op werd.
Intu8schen werd Yiglius opgedragen eene vaste wet voor de zaken van den godsdienst op te stellen, een plan van „moder a t i e " , zooals men het noemde. Ook werden twee edelen, de Markgraaf van Befrgen en de Baron van Montigny, naar Pilips gezonden. — Arme Bergen en Montigny! — zij zouden hun vaderland nimmer wederzien.
Doch daarover later.
Pilips was woedend over den stap der edelen, en terwijl de gezanten op weg waren, voerde hij eene geheime briefwisseling met Margaretha en beval haar zoo spoedig mogelijk aan de inquisitie de vroegere bevoegdheid te hergeven.
Was dan de moderatie van zoo groote beteekenis? In 't geheel niet. Zij was daarentegen van zóó luttel beteekenis, dat nog altjjd geen ketter zijns levens zeker was, waarom het volk de moderatie spottenderwijze m o o r d e r a t i e noemde.
Doch door het optreden van de edelen was de moed der Nederlanders aangeblazen; de ketters schenen uit den grond op te doemen, want in weinige weken tijds verkreeg de stroom der Hervorming zulk eene breedte en zulk eene kracht, dat aan stuiten of indammen niet meer te denken viel. Daarover een volgend maal nader.


Erratum

In het vorige stuk van „Blikken in het verleden enz." (N". 13, bladz. 112) staat in den 5d e ° regel van boven: God» overwinnelijk Woord. Dit moet natuurlijk zijn: Gods onverwinneljjk Woord.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 april 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 12 Pagina's

Uit de geschiedenis van de regering der hertogen, graven en bisschoppen. (922-1581)

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 april 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 12 Pagina's