Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aanteekening op 1 Thessalonicensen 1. (l e Gedeelte.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aanteekening op 1 Thessalonicensen 1. (l e Gedeelte.)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Deze Brief is de eerste, dien de Apostel Paulus aan eene Gemeente zond. In Hand. 17 lezen wij, hoe en wanneer de Gemeente tot den Heere bekeerd en gesticht geworden was. De aanleiding tot het schrijven wordt genoemd in Hoofdstuk 3.
Vers 1. „ P a u l u s en S i l v a n u s en T i m o t h e ü s ." Silvanus is Silas; wij lezen van hem, dat hij een Profeet was (Hand. 1 5 : 3 2 ) en Paulus'metgezel en medegenoot in het lijden van Christus (Hand. 16). Van Timotheüs lezen wij Hand. 16, 1 Thess. 3, — In den mond van twee of drie getuigen zal alle woord bestaan. — „ A a n de G e m e e n t e der T h e s s a l o n i - c e n s e n , w e l k e is in G o d d e n V a d e r en den H e e re J e s u s C h r i s t u s " . „In" is: in gemeenschap met. Tot God bekeerd van uwe afgoden, hebt gij eenen genadigen God en Vader in den hemel en eenen getrouwen Heer en Heiland, en zijt zóó nauw en innig met Hem verbonden als een kind met zijnen vader, als een broeder met zijnen broeder. Gij zijt in Zijn hart. 2 Joh. 9: „Die in de leer van Christus blijft, deze heeft beiden, den Vader en den Zoon". 1 Joh. 5 : 20. — Verhooring van het Hoogepriesterlijk gebed, Joh. 17 : 21: „dat ook zij in Ons één zijn". — „ G e n a d e z i j u en v r e d e van G o d, o n z e n V a d e r , en den H e e r e J e s u s C h r i s t u s . " Wat wil men meer? Do genade voert de heerschappij, en deze vrede moet blijven Waar is zulk een God gelijk Gij? Gij schenkt den moeden liefelijke rust, eene rust, die geen einde kent. 2 Thess. 3 : 16; 1 Thess. 5 : 28.
Vers 2 en 3. „ W i j d a n k e n G o d a l t ij d o v e r u a l l e n , u w e r g e d a c h t i g z i j n d e in o n z e g e b e d e n ; z o n d er o p h o u d e n g e d e n k e n d e het w e r k uws g e l o o f s en d e n a r b e i d der l i e f d e en de v e r d r a a g z a a m h e id d e r h o o p op o n z e n H e e r a J e s u s C h r i s t u s voor o n z e n God en V a d e r . " 2 Thess. 2 : 13; 1 : 11. De heiligen houden hierbeneden aireede nooit op, God te loven, loven Hem te allen tijd, niet slechts vanwege hunne eigene zaligheid, maar ook vanwege de zaligheid van anderen. De onheiligen vragen er op zijn hoogst naar, hoe zij er zelf doorkomen ; bij hen is volstrekt geene liefde voor het zieleheil des naasten; zij leggen hem veeleer alles in den weg door huune hartstochten. De heiligen Gods gedenken de heiligen voor den troon der genade. De trouwe Voorbidder Christus maakt de Zijnen tot trouwe voorbidders; de duivel maakt aanklagers. De duivel blaast het in, den naaste met de Wet te veroordeelen. Christus leert barmhartigheid, en hoe do naaste gered wordt en behouden blijft. — De heiligen denken er steeds aan, wat de Heere den Zijnen doet en wat Hij in hen en door hen werkt Wanneer de Heere het geloof werkt, zoo laat Hij de Zijnen ook met dit geloof werkeu, — aldus neemt het geloof zeer toe. 2 Thess. 1 : 3. Alsdan werkt de Heere ook de liefde, en geeft aan deze liefde arbeid, bemoeienis. Zoo neemt wederkeerig de liefde van een iegelijk toe (2 Thess. 4 : 9 en 10), en jegens iedereen, ook jegens de vijanden. Voorts werkt de Heere ook geduld of volharding, en deelt aan die lijdzaamheid eene blijde verwachting of hope mede op de toekomst van Jesus Christus ten gerichte. (Vergel. Heidelb. Catecli. Vr. 52.)
Vers 4. „ W e t e n d e , g e l i e f d e b r o e d e r s ! uwe verk i e z i n g van G o d . " Het gedenken der heiligen aan de heiligen voor God den Vader heeft zijnen grond in eene zekere kennis of zeker weten van hunne inedc-uitverkiezing ten eeuwigen leven. 2 TheBS. 2 : 13 en 16. Tot deze wetenschap komen zij, doordat zij de vruchten der uitverkiezing waarnemen.
Vers 5. „ W a n t ons E v a n g e l i e is o n d e r u n i et a l l e e n in w o o r d e n g e w e e s t , maar o o k in k r a c h t, e n in den H e i l i g e n G e e s t , en in v e l e v e r z e k e r d - h e i d . " De straks bedoelde waarneming bestaat dus in de waarneming, wat en hoe het Evangelie werkt. De uitverkiezing Gods doet zich hierin kennen, dat het Evangelie niet alleen zoo werkt, dat het Woord enkel aangenomen wordt, maar liet ia alsdan ook krachtig werkend in de harten („kracht Goda tot zaligheid", Rom. 1 : 16) Dan werkt de Heilige Geest met het Woord tot alle ware vertroosting en geeft volle zekerheid-, dat dat Woord het Woord van volkomen zaligheid is. Het reinigt alsdan gewisselijk het kwade geweten dea menachen en heveatigt in alle goed werk. Kracht in het geloof, in liefde Heiligen Geest, in droefenis en jegens vijanden verdraagzaamheid in de zekerheid der waarheid, — dat werkt het Evangelie, ala Gods uitverkiezing daarbij is.
„ G e l i j k g i j w e e t , h o e d a n i g e n w i j o n d e r u gew o e s t z i j n om u w e n t w i l . " De vrucht der uitverkiezing neemt dus de prediker des Evangelies allereerst bij zichzelven waar in zijne bediening. De Apostel wil zeggen: niet slechts zijn wij bij onszelven overtuigd, dat ons Evangelie tot u gekomen ia in kracht door de overvloedige werking dea Heiligen Geestes, en dat Hij voorts tot u kwam in volle verzekerdheid, maar ook gij zelf weet het, en uwe bekeering is er een duidelijk bewijs van. Wij hadden zoo niet kunnen zijn om uwentwille, niet zoo ijverig kunnen arbeiden, om u tot de gemeenschap Gods en van Christus te brengen, indien gijlieden niet van God uitverkoren waart. Voorwaar, dat wij zoo heilig, rechtvaardig en onatraffelijk geweest zijn (vergel. Hoofdst. 2 : 9 en 10), zooals menachen uit zichzelven het toch niet zijn kunnen, is een klaarblijkelijk bewijs, dat de Heere een welgevallen aan u gehad heeft en aan u heeft. Juist daaraan weten wij het, en daaraan weet gij het ook. 2 Thess. 3 : 7.
Vers 6. „En g i j z i j t o n z e n a v o l g e r a g e w o r d e n en d e a H e e r e n.'' Hier toonen de Apostelen het aan, hoe het Evangelie in kracht, in den Heiligen Geeat en in vele verzekerdheid tot hen gekomen ia. — „Navolgers": Hebr 13: 7; 1 Thess. 2 : 14; Filipp. 3: 17; Ef. 5 : 1; Luk. 9 : 6 0 en 61; Joh. 1 3 : 5; 1 Petr. 2 : 2 1 ; Rom. 6 : 1 7 ; 2 Thess. 4 : 1.
„ H e t W o o r d a a n g e n o m e n h e b b e n d e in v e l e v e r - d r u k k i n g , met b l i j d s c h a p d e s H e i l i g e n G e e a t e a ." W i e waarlijk het Woord gehoorzaam is, volgt ook den Heere na; valsche leer maakt eene navolging van Christus naar eigene inbeelding. Goede predikers zijn door den Heere gezonden en zijn geenszins op navolgers gesteld, die niet te gelijk den Heere navolgen. Hoogl. 1 : 4 : „Trek mij, wij zullen U naloopen." Zij zeiven, de goede leeraars, zijn navolgers van Christus. 1 Cor. 1 1 : 1.
De natuur ia geneigd anderen na te volgen. Onze booze natuur ia ateeda geneigd, aan het kwade voorbeeld zich ter navolging over te geven. Een navolger der Apostelen en des Heeren wordt men slechts door Gods eeuwige genadeverkiezing door het Evangelie. De geloovigen hadden de leer en den wandel der Apostelen wel ter harte genomen en waren zoo van hua geloof, van hunne liefde en lijdzaamheid in verdrukking en in lijden verzekerd geworden. Voorts hadden zij hen daarin nagevolgd. 2 Tim. 3 : 10—14.
„ l i e t Woord", — zoo Gal 6 : 6 : „En die onderwezen wordt in het Woord"; 2 T i m . . 4 : 2 : „Predik het W o o r d " , het Evangelie Gods, — het Woord van genade, vergeving van zonden, vrijheid en zaligheid. De geloovigen nemen het Woord aan volgens 2 Tim. 1 : 1 3 . Door werking des Heiligen Geeates yerBtaan zij in den nood hunner ziel spoedig, dat dit het Woord van waarachtige rust is, en vinden slechts daarin de rust der ziel, den vrede met God door Jesus Christus in de vergeving hunner zonden. Zij vernemen daarin de vervulling van alle beloftenissen Gods. Hunne ziel zegt ja en amen op dit Woord en zoo zetten zij daarop allo vertrouwen des harten en nemen op grond van dit Woord de toevlucht tot de genade van Christua in het geloof. Jea 45 : 2 2 — 2 4 : „Wendt u naar Mij toe, en wordt behouden", enz.; Joh. 14: 6: „Ik ben de weg, de waarheid en het leven; niemand komt tot den Vader dan door Mij"; Hand 4: 12: „De zaligheid is in geenen anderen". Het Woord is hun uitsluitend richtsnoer des geloofs en des wandela. Zij hebben het Woord der prediking ontvangen niet ala eena mensehen woord, maar als Gods Woord, en ervaren door het geloof de werking er van in zichzelven. 1 Thesa. 2 : 1 3 . Gelijk zij met het harte gelooven, zoo belijden zij met den mond in weerwil van de Juden, die hen vervolgen, ten spijt van eigengerechtigen, van waanwijze Heidenen en kinderen der wereld, die deze belijdenis en zulk eenen heiligen wandel voor dwaasheid houden. Zij laten zich door de vele verdrukkingen en bedreigingen niet afschrikken, niet van God en Christus aftrekken. Alhoewel alle verdrukking en kastijding, als zij tegenwoordig is, ons geene zaak van vreugde schijnt te zijn (Hebr. 12 : 11), zoo hebben wij, die gelooven, het Woord nochtans opgenomen en nemen het op onder die verdrukkingen met blijdschap in den Heiligen Geest. Zoo brengen het ook de rechte leeraren. 1 Thess. 2: 2. Het Evangelie immers maakt blijde en wil daarom met blijmoedigheid aangenomen worden. Deze blijdschap ontspruit hieruit, dat wjj juiat in zoodanigen tegenatand het bewijs hebben, dat wij op den goeden weg zijn en verwaardigd worden, om des Heeren wil amaadheid te iijden. Ook door anderen wordt liet Woord met blijdschap aangenomen; ia het echter geene blijdschap dea Heiligen Geestes, zoo vallen zij af. wanneer verdrukking en vervolging komt. Luk. 8 : 13; 21 : 19. Ware geloovigen weten, dat alles uit de Vaderlijke hand Goda komt, tot bevestiging van hun geloof en tot schenking van allerlei heil en van zekere uitkomst en behoudenis. Zoo worden de geloovigen er van verzekerd, dat zij Koning Jeaus dienen, met ITem in het veld liggen, en niet meer tot de wereld, die geheellijk in het booze ligt, behooren, en zoo het Koninkrijk Gods waardig worden. 2 Thesa. 1 : 5. Zoo hebben zij dan in dit allea het bewijs van de waarheid van hun werk des geloofa, van hunnen arbeid der liefde en der verdraagzaamheid, en de zekerheid van hunne uitverkiezing ter zaligheid in levende hope.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 mei 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 12 Pagina's

Aanteekening op 1 Thessalonicensen 1. (l e Gedeelte.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 mei 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 12 Pagina's