Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Betrachting over Johannes 14 :17'', „En ( H i j ) zal in U z i j n ."

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Betrachting over Johannes 14 :17'', „En ( H i j ) zal in U z i j n ."

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij hebben hier eene belofte, door den Heere Jesus aan Zijne geloovigen gegeven, dat nml. de Heilige Geest in hen woning zal maken, in hen zal zijn, — niet alleen over hen, maar ook in hen. De wereld mag Kerstfeest vieren, zij mag Paschen, Hemelvaart en Pinksteren vieren, zij leeft daar evenwel niet i n ; het volk des Heeren echter leeft in de geboorte van Jesus Christus, in Zijne opstanding en hemelvaart en in de gave des Heiligen Geestes; en de geboorte, de wonderbare geboorte van Jesus Christus, Zijne opstanding en hemelvaart en de gave des Heiligen Geestes leeft in hen.
Toen Jesaia de heerlijkheid van den Heere Jesus zag, riep hij uit: „Wee mij, want ik verga, dewijl ik een man van onreine lippen ben", d. i. een zondig mensch. Daar komt een seraf, neemt eene gloeiende kool van het altaar en roert daarmede zijnen mond aan. Dat was de Heilige Geest in de gedaante des vuurs; en er werd tot hem gezegd: „Uwe misdaad is van u geweken, en uwe zonde is verzoend", m. a. w.: uwe zonden zijn genadiglijk bedekt. (Jes. 6.) Toen Abel offerde, evenzoo Noach, en toen later onder Mozes en Salomo geofferd werd, en het vuur het offer op het altaar aanstak, was dit vuur naar het zichtbare wel is waar vuur, maar naar het onzichtbare was het de Heilige Geest; Deze droeg het offer naar Boven, tot God, en H i j was het, Die Abel, Noach, Mozes, Salomo, en zoovelen ooit het offer voor den Heere brachten, met den troost vervulde, den allerhoogsten troost van de vergeving van al hunne zonden. Waar de Heilige Geest met dezen allerhoogsten troost komt, daar komt Hij ook met eenen anderen troost, met dezen nml., dat Zijn troost eeuwig is en niet van voorbijgaanden aard. Daar geeft Hij leven, wekt het leven en neemt den dood, die in onze leden is, in Christus Jesus weg. In de practijk leert ons de Heilige Geest, en troost ons er meê, dat wij niet naar het vleesch zullen wandelen, maar Hem volgen en ons aan Zijne leiding overgeven. — Wanneer gij tot God roept: „Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?" en daarop blijft zitten, er niet op laat volgen: „Ik dank God, door Jesus Christus, onzen Heere!" dan wandelt gij naar vleesch en volgt den Heiligen Geest niet. Wat wil vleesch ? Vleesch wil zelf zien, het zelf teweegbrengen, zich zelf heiligen, Christus dus verre van zich houden. De genade als genade wordt door liet vleesch geschuwd, vooral als het vroom is. Waar geklaagd wordt: „Ik weet, dat in mij, dat is in mijn vleesch, geen goed woont", blijft vleesch daarop zitten en verlangt verder niets. Wij hebben het wel te erkennen, dat het alles louter vleesch is, wat van vleesch komt, en louter zonde, dewijl het de eeuwig vrije genade tegenstaat. De Heilige Geest kan u niet vleien, maar moet u als vleesch verootmoedigen, steeds verootmoedigen, opdat gij u op niets zult kunnen beroemen, maar wel moet erkennen: In mij, dat is in mijn vleesch, woont geen goed, geen verstand, geene wijsheid, geen wezenlijke wil om te willen. Steeds stelt zich de mensch God en Zijne genade in den weg, om het zelf te doen, zelf tot stand te brengen en alles te zetten naar zijne bekrotnpene gedachten. In dien weg is er geen vrede, maar voortdurende onrust, zorg en kommer, en de mensch is zeer verstandig, naar hij meent, maar alleen om zichzelven te kwellen. Eene wet toch bindt hem, en wel zulk eene wet, dat hij niet anders kan dan zondigen en daarmee zichzelven den dood werken. Nu komt echter de Heilige Geest en maakt den ellendige en gebondene van deze wet, waarbij de mensch zichzelven slechts kwelt en zichzelven slechts doodt, vrij. De Heilige Geest, in den mensch zijnde, leert hem dit: Gij kunt de zonde in uw vleesch niet dooden, — de zonde moet in het vleesch gedood worden, maar in uw vleesch doodt g i j de zonde niet, gij doet haar niet te niet. Dat is der wet, dat is u onmogelijk. Gij vermoogt niet, u aan de wet te onderwerpen, haar gehoorzaam te zijn, maar de wet tiranniseert u. Daar komt dan de Heilige Geest en leert den geloovigen: God heeft het gedaan, God doet het en zal het doen. (Rom. 8 : 3.) Zoo is de Heilige Geest een Leidsman der kinderen. Die de kinderen tot den Vader leidt en hun leert stamelend te roepen: „Abba!" en hen leidt tot den eenigen Hoogepriester en Koning Christus Jesus. Dat is eene heerlijke school, waarin de Heilige Geest ons leert: „Gij zijt een kind, gansch en al een kind, dom en dwaas; aan uzelven overgelaten, zoudt gij u in het ongeluk storten en van den rechten weg weggetooverd worden. Kind, gij zijt een kind, en als kind verkeerd, gij kunt Mijn gebod niet aannemen. Ik zal u echter vasthouden met alle trouw, en beklaagt gij u al eens over Mijne verootmoedigingen, gij zult toeh weldra inzien, dat Mijne verootmoediging u nuttig is, en dat Mijne onderwijzing u gelukkig maakt". Wij kennen God als Vader alleen daaraan, dat Hij met ons niet doet naar wij verdienen, dat Hij ons niet doodt, als wjj den dood verdiend hebben, en ons niet straft naar onze zonden, maar zonde vergeeft en der overtreding niet meer wil gedenken. Dat leert de Heilige Geest het volk Gods; Hij maakt hen — het zij met heilige bedoeling gezegd — tevreden met de plaag, waarmee zij geplaagd worden, — ik wil zeggen: ITij maakt, dat zij van hunne wonden afzien en het oog richten op de wonden van den Heere Jesus, dat zij van hunne plaag afzien en het oog richten op Zijne plaag, waarmee Ilij om hunnentwil is geplaagd geweest.
Wanneer de Heilige Geest tot de Zijnen zegt: „Gij hebt geen menschenverstand, gij zijt dwazer dan de dwaasten", dan komen zij daar ten slotte niet meer tegen op, maar houden voor waar, •wat de Geest zegt; want de Geest, Die in hen woont, zegt het niet, om hun daarmee eene berisping toe te dienen, maar omdat Hij hun troost, hunne wijsheid, hun Leidsman wil zijn. Wanneer de Heilige Geest tot de Zijnen zegt: „Gij zijt blind", dan buigen zij zich onder zoodanige bestraffing en verootmoediging en komen er niet meer tegen op, maar houden zich overtuigd, dat de Heilige Geest dat niet zegt, omdat Hij hun iets verwijten wil, maar omdat Hij hun oog, hun licht wil zijn, opdat zij wandelen in het licht, in de stralen van de Zon der gerechtigheid. Er is een voortdurende onvrede, wanneer een mensch zich heden heilig en schuldeloos gelooft en morgen weder den moed laat zinken, dewijl hij zich schuldig gevoelt. De Heilige Geest leert ons, niet naar vleesch te wandelen, d. i. niet op de schuld te zien, die wij dagelijks grooter maken, en tot deze erkentenis: „Ik maak mijne schuld steeds grooter", brengt Hij ons, niet om ons wat voor de voeten te kunnen werpen, maar om ons in Zijnen troost den kwijtbrief voor te houden, die ons zegt, dat alles betaald is. De Heilige Geest, Die in ons woont, leert ons dus, dat wij, wat wij voor den Heere brengen, niet brengen als uit onzen schat, maar dat wjj, die zeer arm zijn, het brengen als uit Zijne hand.
De Heilige Geest heet zeer dikwijls in de Schrift eene zalf. Zoo zalft Hij dan de Zjjnen, die het van Hem aannemen, dat zij dwazer dan de dwaasten zijn, met Zichzelven zóó, dat zij niet van noode hebben, dat iemand hen leere, maar de Geest leert hun alles (1 Joh. 2 : 27), en dat is nu hun troost: ik behoef niets te weten, maar Gij zijt mijn dierbare Trooster, mij van God gegeven, Gij leert, wat mij nuttig is voor dit leven, en wat ik noodig heb in de ure, waarin ik van hier ga.
Hij zalft de Zijnen, dewijl Hij in hen woont, tot zulke priesters, die van den Heiligen Geest geleerd hebben, dat hunne offeranden alle stinken voor God, dat zij niet deugen en niet geldig zijn, dat al hunne offeranden uit doode handen komen, maar die nu met Gods Lam komen, — zij hebben geen ander lam dan dat, hetwelk God verordend heeft voor hunne zonde. Dit Offer brengen zij, en wanneer de Heilige Geest hen dankbaar maakt, dan maakt Hij hen zoo dankbaar, dat zij de woorden van den Heere Jesus in hun hart bewaren: „Doet dat tot Mijne gedachtenis'' ; dan maakt Hij hen zoo dankbaar, dat zij den levensstroom niet verlaten, — dewijl zij wel weten : dat is het eenige water in de woestijn, — maar bjj dezen stroom blijven, om daaruit water te scheppen.
Hij zalft hen door deze inwoning des Geestes ook tot koningen, opdat zij met den Heere worstelen in den nacht, zich vorstelijk gedragen en tot Hem zeggen: „Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent! ik zal U niet laten gaan, ik zal U niet laten gaan!'' — zoodat zij door den troost des Heiligen Geestes den Koning aller koningen binden en Hem dwingen, dat Hij hunnen wil doe. Welken wil ? Den wil, dien de Heilige Geest in hen legt, dat zij gerechtigheid doen, dat zij Gods gebod bewaren niettegenstaande wereld en duivel en hun eigen vleesch. Zoo is Hij dan een Trooster van degenen, die dikwijls geenen moed hebben, om zich iets toe te eigenen, maar veeleer beheerscht worden door de gedachte: „Ach, dat is toch niet voor mij, want ik heb met mijne zonden wel anders verdiend! ik ben van God en menschen verworpen, en dat naar recht! ik heb het slecht laten liggen! ik ben zoo schrikkelijk ververkeerd!" Hij troost de Zijnen daarmee, dat Hij hun verzekert: Het is gewisselijk voor u! juist voor zulken is het. Grijp maar aan in uw verzinken! dit koord zal u houden! daarmee zult gij boven blijven!
Het is een wonderbare gast en inwoner, deze Geest! Hij drijft en drijft en drijft voortdurend tot het Vaderhart; Hij drijft voortdurend tot Jesus Christus, zoodat de verlegene, als hij geenen weg weet, er meè tevreden is, dat Jesus Christus zijn weg is, en als hij zich dood, ach zoo dood gevoelt, hij toch den troost, den eenigen troost heeft: inaar Christus is mijn leven! Als de verlegene zich aldus aanklaagt: „Ach, ik ben niet oprecht! meende ik het maar van harte!" dan komt de Geest en spreekt: „Buig u onder Mijne bestraffing; gij kunt het niet oprecht meenen, er is waarlijk in uw vleesch geene waarheid, en zjj kan er niet in zijn, er kan niets anders in zijn dan zelfmisleiding!" En als een mensch eenmaal dat gelooft, gelijk de Heilige Geest, in hem wonende, hein leert, dan heeft hij daaraan genoeg en verheugt er zich over, dat Jesus Christus is de Waarheid (Joh. 14: 6). Zoo drijft de Geest uit het vleesch uit ten hemel in; Hij drijft van den verkeerden weg af en den goeden weg op, zoodat het gebed verhoord wordt: „Heere, maak mij Uwe wegen bekend". — Hij is de sterkte der zwakken. De geioovigen zijn naar het vleesch zwak, maar door den troost des Heiligen Geestes leeren zij met den Apostel Paulus ten slotte een welgevallen hebben aan hunne zwakheid; want wanneer ik sterk ben, is de Heere niet mijne sterkte, dan heb ik sterke beenen en armen, om zelf iets te doen; maar ben ik zwak en heb ik er een welgevallen aan, dan word ik door de inwoning des Heiligen Geestes mij bewust, dat juist in deze zwakheid de sterkte van den Heere Jesus is. (2 Cor 11 : 30; 12 : 5, 9 en 10.) — De Geest, Die in de geioovigen woont, leert hun ook roepen om vrede. Gij kunt u den vrede zelf niet geven; al doet gij er ook uw leven lang alle moeite voor, gij zult er niet toe geraken. Eén is uw vrede, — zie af van allen anderen vrede, — Eén is uw vrede, t w. Jesus Christus. Hij is onze vrede! Kan ik van mijne zaligheid zeker zijn? of moet ik wachten tot aan mijnen dood, om dan te hopen, dat het goed met mij zal gaan ? Kan ik van mijne zaligheid zeker zijn, ofschoon ik in mijzelven een rampzalige ben? — Wilt gij zeker van uwe zaligheid zijn, spreek dan: „Ik geloof in den Heiligen Geest", en vergeet dat niet. Want dit: „Ik geloof in God den Vader", of: „Ik geloof in Jesus Christus", daarvan weten wij nog zoo eenigszins gebruik te maken, maar dit: „Ik geloof in den Heiligen Geest" weet de duivel met zijne listige tooverijen ons wel te ontnemen. Uit de wereld is het verdwenen, en uit de Kerk, zooals zij nu eenmaal in de wereld is, is het ook bijna verdwenen, — het levend geloof in den Heiligen Geest. Nu heeft de Heere Jesus Zijnen discipelen beloofd, niet alleen wat wij uit den Catechismus leeren, dat de Heilige Geest eeuwig bij ons blijft, maar ook: dat Hij in ons woont. Dat is wel een wonder voor elk arm kind, een wonder, te gelooven : mijn lichaam is een tempel des Heiligen Geestes! mijne ziel is een tempel des Heiligen Geestes! — en de Geest getuigt met mijnen geest, dat ik een kind Gods ben. — Als gij zegt: „Ik geloof in den Heiligen Geest", dan ziet gij van al het andere af en ziet op het Woord, op dat, wat de Heere Jesus zegt. Gij behoeft dan niet altijd wat te gevoelen of bijzondere gewaarwordingen te hebben, want waar de Heilige Geest is, daar houdt Hij Zich doorgaans verborgen; want Hij is een kiesch en zeer bescheiden Leeraar, Die u voortdurend slechts den Yader leert kennen en Jesus Christus, Zijnen geliefden Zoon, en u des duivels listen en de geveinsdheid des vleesches ontdekt. Het is een kunstgreep des duivels, dezen en genen in het oor te blazen: „Gij zult als God zijn", en wanneer nu een mensch in zijnen waan n i e t is als God, dan werpt njj alles weg. Dat is dus zijn listige toeleg, dat hij den mensch steeds wijsmaakt: g i j moet het doen, g i j moet het tot stand brengen, g i j moet het willen. — Waar echter de Heilige Geest duidelijk en klaar Jesus Christus aan de Zijnen voorhoudt, dat zij in Christus Jesus alles hebben, of dat Hij hun alles is voor dit en het toekomende leven, daar brengt Hij hen, juist door Zijne inwoning, dus door het geloof, tot de erkentenis en belijdenis: Mijn lichaam is wel is waar dood — dat erken ik — om der zonde wil, mijn lichaam is wel is waar dood, ik vermag niets, maar dit geloof ik: „De Geest ia leven om der gerechtigheid wil" (Rom. 8 : 10). Maar bij dit leven des Geestes gaat het wonderbaar toe, zoo wonderbaar als toen Jesus van de dooden opgewekt werd, — het was reeds de derde dag, en de discipelen meenden, dat de Heere nog in het graf lag. Zoo wonderbaar j:aat het ook bij de kinderen Gods toe; als zij meenen, dat zij in hunnen dood zullen blijven liggen, dan komt de Geest en maakt levend. En waarmee maakt Hij levend ? Met het Woord, met eenen Psalm, met eene kostelijke spreuk uit de Profeten, nu met deze, dan met die. Zoo wordt men weer levend Daarom, als het vleesch ons kwelt en de duivel komt, otn ons de zonde en verkeerdheid voor de voeten te werpen, dan komt ook de Heilige Geest en leert ons: Gjj behoeft den duivel in geen enkel woord te gelooven, gij behoeft geen leven, geene kracht te gevoelen, daarvoor zal de Heere zorgen. Blijf gij daarbij, dat gij gelooft in den Heiligen Geest. Dan is er licht in de blindheid, leven in den dood, vrede in de onrust, geduld bij alle ongeduld, heiligheid, terwijl men zucht: „Wasch mii wel!'' Dan staan deze twee dingen tegen elkander over: bij ons de klacht: „Ik weet niet, wat ik doe! want ik doe niet, wat ik wil, maar wat ik haat, dat doe i k ! ' — maar daartegen komt de troost: „Zóó juist is het goed, zóó wil Ik u hebben ! dat moet door u bekend worden, dat er eene andere wet in uwe leden is, welke u gevangen neemt onder do wet der zonde!" Staar vindt gij bij uzelven nu volstrekt nietsi ga dan eens op de voetstappen der schapen en zie eens, hoe de Opperste Herder al Zijne schapen geleid heeft, die domme dieren, en vraag uzelven af, of deze schapen zelf zich de wol verkregen hebben, dan of de Almachtige hen met de wol heeft bekleed. Vraag, of er onder die schapen ook één is, dat deze Herder niet wel bewaard heeft, en onderzoek eens, of niet hier en daar een wolf of een beer of een leeuw door dezen Herder verslagen is; want Hij leidt al Zijne schapen door den Heiligen Geest in den schaapsstal.

13 October 1872.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 mei 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Betrachting over Johannes 14 :17'', „En ( H i j ) zal in U z i j n .

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 mei 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's