Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aanteekening op 1 Thessalonicensen 1. (2e Gedeelte. — Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aanteekening op 1 Thessalonicensen 1. (2e Gedeelte. — Slot.)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vers 7. „Alzoo dat g i j v o o r b e e l d e n gewordenz i j t " „Voorbeelden" in het werk des geloofs, in den arbeid der liefde en in de verdraagzaamheid of lijdzaamheid der hope van Jesus Christus; hoe ook duivel en wereld woedden en alles in het werk stelden, om hen van de waarheid van Jesus af te brengen, en wederom in hunne macht en hunne strikken te krijgen. — „Al d e n g e l o o v i g e n " , — naar Ps. 2 : 12: „Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen ' ( t ot Hem de toevlucht nemen), en 1 Petr. 1 : 7 . — „ M a c e d o n i ë ", een land met groote steden, (Thessalonica, Nicopolis, Filippi, Berea), ten westen van Thracië gelegen. — „ A c h a j e " , — ten zuiden van Macedonië ; de hoofdstad was Corinthe — ; daaruit blijkt, dat zij des Heeren zoowel als der Apostelen navolgers geworden waren; dat het Woord onder hen zoo gewerkt had,, als de Apostel te voren betuigd heeft, — dat zij van God geliefd en uitverkoren waren. •— Dit alles intusschen was vrucht des Geestes en niet vrucht van hunnen eigenen akker.
Vers 8. „Want v a n u is h e t W o o r d des H e e r en l u i d b a a r g e w o r d e n n i e t a l l e e n in M a c e d o n i ë eit A c h a j e , m a a r ook in a l l e p l a a t s e n " . . . . Nadere bewijsvoering voor het gezegde in Vers 7. Zij spraken het Woord door hun doen, en door dit doen was het luidbaar geworden gelijk de echo. Zoo dringt de kracht der waarheid tot velen door en slaat bij velen aan en in; zoo gaf hare nardus haren geur. Hoogl. 1 : 3. Eene stad boven op eenen berg toch kan niet verborgen blijven, ook zjjn immers de geloovigen het zout der aarde. In het gansche Jodendom en in het gansclie Heidendom is toch niets te vergelijken met hetgeen God werkt in en. door de Zijnen, die in Hem gelooven Wie of wat kan op iets wijzen, dat gelijkt op het geloof, de liefde en de verdraagzaamheid der Christenen ?
„In alle plaatsen is u i t g e g a a n uw g e l o o f , d a t g ij op God h e b t . " — „Op God", — den Almachtige, Die den hemel en de aarde geschapen heeft, de zee en al wat daarin is, Die trouwe houdt in der eeuwigheid en nooit laat varen de werken Zijner handen. „Luidbaar geworden, u i t g e g a a n " ,— d. i. in goed gerucht gekomen, bekend geworden en door velen geroemd. Zoo strekt de beproeving onzes geloofs tot lof, prijs en eere des Heeren, velen tot opbouwing, navolging en versterking. De Apostel heeft derhalve niet van noode verder daarvan te spreken, zooals wij hier lezen : „Zoodat, wi j n i e t v a n n o o d e h e b b e n i e t s d a a r v a n te s p r e k e n " . De vrucht der prediking was de welsprekendste verdediging tegen valsche evangelisten en tegen alle lastering en kunstenarijen der leugen, als ware er op hunne werken, in God gedaan, als •vrucht der ware wijsheid iets af te dingen, als zouden zij niet in overeenstemming zijn met de Wet, als moesten zij den toorn Gods verwachten. Het Goddelijke der ontvangen prediking bleek uit hunne bekeering en hunnen wandel. Zij waren al den overigen geloovigen een voorbeeld geworden. Zoo was het dan uit de vrucht kennelijk, dat zij van God geliefd en uitverkoren waren. Zoo behoefden zij dan niet door een ander evangelie, dan dat der Apostelen, zich te laten onderrichten, of van hetgeen Gode welbehaaglijk is zich te laten voorzien, maar mochten zoo voortgaan, om in alle stukken nog overvloediger te worden, want wie heeft, dien zal gegeven worden.
Vers 9. „ Z i j z e l v e n v e r k on d i g e n van o n s " ,— heerlijk en onwedersprekelijk getuigenis! — „ h o e d a n i g e n i n g a ng w i j tot u h e b b e n " , — als boden Gods en van Christus. Jes. 42 : 16: „Ik zal de blinden leiden door den weg, dien zij niet geweten hebben ; Ik zal ze doen treden door de paden, die zij niet geweten hebben." 1 Thess. 2 : 1. „En h o e g ij t o t God b e k e e r d zij t", u gewend hebt van de afgoden tot God, den Almachtige en Algenoegzame, Die alleen verhooren en helpen kan. Ps. 115. „Om te d i e n e n d e n l e v e n - d e n en w a a r a c h t i g e n G o d " , — anders geene ware bekeering. Wij dienen God, wanneer wij alleen Hem voor den waarachtigen en levenden God houden; Die is een belooner dergenen, die Hem zoeken; wanneer wij alleen Hem in allen nood aanroepen, Hem liefhebben, Hem als gehoorzame kindereu aanhangen, Zijne eer bedoelen, naar luid van Zijn heilig Evan- . gelie en beproefd Woord. — „Den l e v e n d e n God"; het leven i van eenen geest bestaat in de voortdurende werking van zijn i verstand en zijnen wil. Zoo leeft God ons ten goede en zoo geeft Hij het leven aan Zijne dooden. Hij alleen heeft het leven in Zich en geeft het leven. „Den w a a r a c h t i g e n God" : Hij liegt niet, Hij houdt woord en (rouwe. Hij laat niet tevergeefs op Zich wachten. Hij antwoordt met vuur. — „ A f g o d e n " heeten in het IIebreeuw9ch nu eens ijdele dingen, dan gruwelen, dan weèr smarten, dewjjl zij niet helpen, ons gruwelijk maken en slechts smarten veroorzaken. 1 Joh. 5 : 21.
Vers 10. „ V e r w a c h t e n " is: met geduld Hem verwachten, Wiens toekomst gewis is. — „ Z i j n e n Z o o n . " Hebr. 1 : 6 ; Ps. 97 : 7 : „Buigt u neder voor Hem, alle gij goden". — „ J e s us", — welk een Naam, welk eene macht, welk een troost in dezen Naam! Dezen heeft God al het oordeel overgegeven, en ; gij gelooft in Hem; wat gaat u verder de openbare meening aan of de leer, die wij niet gebracht hebben? Hij heeft Zich te voren in onze plaats voor Gods gericht gesteld. Jesus wil i-en zal altoos slechte Jesus zijn — „ U i t de h e m e l e n " , — Hebr. 9 : 28. Hij brengt dan uwe zonden niet mede; Hij heeft ze weggedaan, daar Hij eenmaal voor dezelve geofferd is. — „ D e n w e l k e n Hij uit de d o o d e n o p g e w e k t h e e f t "; alleen daaruit alle kracht tot het geloof, tot de liefde, slechts daaruit alle en elk goed werk (Ef. 1 : 20), en alleen daarin het onderpand, dat Hij onze vrede is, en wij in Hem volmaakt zijn en alzoo heilig en zalig zijn. De kracht en de vrucht komt voorzeker niet uit de leer van werk, uit ons als uit ons, van het geloof tot het werk, van rechtvaardigheid voor God i half uit de werken, van alle menschelijke inzetting niet. Heidelb. ' Catech. Vraag 45 — „ D i e ons v e r l o s t " , men leze: verlost heeft; let wel: Hij heeft het gedaan. Gij zult u geene zekerheid verschaffen met uw werk; daarmede komen zij niet gereed, die zich daardoor tegen den toekomenden toorn willen in veiligheid stellen. — „ V a n den t o e k o m e n d e n t o o r n " , die gewisselijk komt over allen, die niet in den Zoon geloofd hebben, en wier werken deswege, hoe zij zich ook ingespannen hebben, voor God niet vol bevonden worden Eene ware verschrikking en een geweldige toorn eenmaal over allen, die Ef. 2 : 9 en 10 veracht en veronachtzaamd hebben. Matth. 2 5 : 3 1 — 4 6 ; 2 Thess. 1 : 7 — 10; 2 : 1 2 ; 1 Thess. 5 : 2 en 3.

Heidelb. Catech. Vr. 56. 29 Juni 1860.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 mei 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Aanteekening op 1 Thessalonicensen 1. (2e Gedeelte. — Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 mei 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's