Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aanteekening op Hebreen 2: 9 en 10.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aanteekening op Hebreen 2: 9 en 10.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

„ M a a r wij z i e n J e s u s m e t h e e r l i j k h e i d en e e re g e k r o o n d , D i e e e n w e i n i g m i n d e r d a n de e n g e l en g e w o r d e n w a s , v a n w e g e h e t l i j d e n d e s d o o d s , opd a t H i j d o o r de g e n a d e G o d s v o o r a l l e n d e n d o od s m a k e n zou. W a n t het b e t a a m d e H e m , om Welken a l l e d i n g e n z i j n , en door W e l k e n a l l e d i n g en z i j n , d a t H i j , v e l e k i n d e r e n t o t de h e e r l i j k h e id l e i d e n d e , den o v e r s t e n L e i d s m a n h u n n e r z a l i g - h e i d d o o r l i j d e n z o u h e i l i g e j i ."
„Heiligen" (bij Luther volkomen maken), wil niet zeggen : wijden, in letterlijken zin, zooals velen willen, maar: volmaken, geschikt maken tot dit of dat en als zoodanig hier of daar binnenleiden. Bij renbanen en wedstrijden vooral werd het gebezigd. Daar waren „volmaakten" (nXrfot) sterke en krachtige jongelingen, volkomen geschikt gemaakt, om in de renbaan of in het worstelperk op te treden. Men zou in denzelfden zin ook van den bewaarder der vrouwen van koning Ahasveros kunnen zeggen, dat hij de jonge dochters „volkomen maakte", om ze aan den koning te kunnen overgeven. (Estlier 2 : 8 - 12.) Zoo ook werden de vorstelijke jongelingen uit de gevankelijk weggevoerde Israëlieten op bevel van koning Nebukadnezar door den overste zjjner kamerlingen volkomen of geschikt gemaakt, om na verloop van drie jaren in des konings pileis te kunnen staan. (Dan. 1.) En beiden, — de overste der kamerlingen, door volgens het bevel des konings de jongelingen te onderwijzen in de boeken en de spraak der Chaldeën, en hun te geven van de spijs en drank des konings, — en de bewaarder der vrouwen, door den jongedochters twaalf maanden lang hare specerijen en versierselen te geven, — beiden moesten hen volkomen maken, opdat de laatsten genade vonden in de oogen des konings, en de eersten in 's konings paleis konden Btaan. Naar deze twee voorbeelden laat zich Hebr. 2 : 9 en 10 gemakkelijk verklaren. Wij zien hier drie verschillende voorstellingen: Iemand, Die gekrooud ia met eer en heerlijkheid, — Iemand, Die geheiligd of volkomen gemaakt is, — en Iemand, Die heiligt. Dit „gekroond worden" en dit „geheiligd worden" is vrijwel hetzelfde, en toch, hoewel het eene in het andere grijpt, is „gekroond worden" of liever „gekroond zijn" de laatste handeling van het heiligen, en gaat het heiligen in zekeren zin vooraf. Nadat Daniël, Sadrach, Mesach en Abed-Nego volkomen geworden waren, kroonde de koning hen met de eer, dat zij voor zijn aangezicht mochten staan. Nadat Esther volkomen geworden was, werd zij gekroond, doordien zij koningin werd in de plaats van Vasthi. — Verstaat het toch, zegt Paulus, iemand spreekt ergens van groote dingen, die God den mensch onderworpen heeft, ja, volgens deze woorden is hem het heelal door God onderworpen, en dat wel aan eenen mensch, die een weinig minder geworden is dan de engelen. Wij zien echter tot dusver niet, dat dit aan iemand is geschied, of kent gij iemand, die een weinig minder gemaakt is dan de engelen ? En als wij nu evenwel zoo iemand zien, die zoo klein gemaakt is, en aan wien juist in dezen weg het heelal onderworpen is, zullen wij dien dan niet erkennen voor hetgeen hij is, en zullen wij niet rechtstreeks tegen de Schrift ingaan, als wij bedenkingen maken, om hem te erkennen voor datgene, waartoe God hem stelde? En is dat nu niet J e s u s ? — („gij zult Zijnen Naam heeteo Jesus, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hunne zonden") — H i j is deze Mensch, Die een weinig minder gemaakt is dan de engelen. Let hier op dezen Naam Jesus („IJw Naam is eene olie, die uitgestort wordt, daarom hebben U de maagden l i e f " ) ; verder op het woord „Mensch" (Ps. 8), en dan op het „een weinig minder dan de engelen". Waarom „engelen"? waarom „een weinig"? Dat is om te vergaan in zijn niets, om te juichen en te aanbidden, als men daar iets van begint te vatten. Ik zeg alleen dit: „minder gemaakt dan de m e n s c h e n ', dat ging niet aan, want er is niets minder dan het minste, en niets kleiner dan het kleinste, en niets nietiger dan het nietigste. Onze toestand is zóó wanhopig, ons vleesch zijn zóózeer vleesch, onze verlorenheid zóó verloren, dat Hij wel „in vleesche", in denzelfden toestand als wij kon komen, maar niet meer verloren kon zijn dan wij; want er is geene straf der wet achterwegegebleven, die niet over ons zou gekomen zijn ; maar Hij, de Iieere des hemels en der aarde, een weinig minder gemaakt dan de engelen! — eene uitdrukking, die de diepste vernedering van zulk eenen Heere aantoont, en Hem in deze vernedering nochtans als zulk eenen Heere eert, of liever de uitdrukking of de beschrijving van deze diepte wordt verzacht door den eerbied voor de grootheid van Hem, Die in deze diepte heeft gelegen. — Maar in welke betrekking tot het lijden des doods, dat is de uiterste verwijdering, waarin men uit de eenheid met God geraken kan ! — een schrikkelijk, ontzettend lijden, waarvan geen duivel de eigenlijke smart kan gevoelen, veel minder begrijpen; en dezen Mensch, Jesus, Wien het alzóó ging, zien wij — ja hoe? — gemaakt tot Heer van 't heelal? neen, dat was Hij! — Wij zien Hem. na de grootste smaadheid, nadat Hij door God was verlaten en een vloek was geworden, — met eer en heerlijkheid gekroond. Dat alles zegt ons Psalm 8, en wel zóó, als het noodig is, om eenen verslagene en verbrokene op te richten, maar dengene, die twijfelt of aarzelt en afwijkt, te overtuigen, te beschamen, te bestraffen. En hoe, waartoe en in welke hoedanigheid is Hij zoo vernederd ? Opdat Hij den dood zou smaken In dezen dood ligt hier het schrikkelijke, alles wat in het vervloekt-zijn (dvaüfua dnÓTÖv 0>OI'J) opgesloten ligt. In het „ s m a k e n " ligt de diepte daarvan; want het Qrieksche woord beteekent niet een proeven enkel met de lippen, maar een door en door proeven, en geeft het doordringende van hetgeen men in den mond krijgt te verstaan ; en nochtans ligt er iets in, waardoor het woord „li j d e n " (naDr/fia), zooeven door den Apostel gebezigd, tevens verzacht wordt, hoewel het het lijden op het allersterkst doet uitkomen. En deze verzachting heeft geene andere oorzaak dan de genade Gods, yuQirt rot' ötov, („Ik heb lust, o Mijn God! om Uw welbehagen te doen; en Uwe Wet is in het midden Mijns ingewands; Uwe gerechtigheid bedek Ik niet in het midden Mijns harten"), en doet het hart Gods kennen, het hart onzes Heeren, de eeuwige vrije ontferming, het geheel vrijwillige eu nochtans de noodwendigheid van de zijde van des Heeren eeuwige Wet, die de Heere alzóó wilde gehandhaafd hebben, dat daardoor Zijne gerechtigheid aan het licht kwam, en onze verlossing daarin verworven was. Daarom: „ v o o r a l l e n " , niemand uitsluitende van degenen, aan wie hij schreef, en nochtans in het volgende Vers bepalende, wie hij onder dit „allen" verstond: „vele kinderen", wien Jesus, de Eeniggeborene des Vaders, de Leidsman der zaligheid is. — Nustaathier: „ H e t b e t a a m d e H e m " ,— het behoorde tot de étiquette van het Koninkrijk der hemelen, — het behaagde Hem, — waarom? Om Zijne heerlijkheid, om de heerlijkheid der Majesteit Zijner gerechtigheid, omdat de eeuwige Wet, de uitdrukking van Zijn Wezen, het noodwendig meebracht. Het betaamde Hem, — Wien ? Dat zegt de Apostel niet. (Hier geldt ook: „Hoe is Zijn Naam, en hoe is de Naam Zijns Zoons? zoo gij het weet"; en hiermee moet vergeleken worden Ex. 33 en dergelijke plaatsen.) Hem, om Welken alle dingen zijn, en door Welken alle dingen zijn, Hem betaamde het, dat Hij, vele kinderen tot de heerlijkheid leidende, den oversten Leidsman hunner zaligheid door lijden zou heiligen, volkomen maken. De Wet maakte, dat Hem dit betaamde; volgens deze Wet moest de persoon, die zich aan haar onderwierp, volkomen geworden zjjn ; deze volkomenheid was niet eens het werk van den persoon zeiven, maar Hij, om Wien en door Wien alles is, heiligde dezen persoon Zoo betaamde het Hem, omdat Hij naar Zijne genade bij Zichzelven had vastgesteld, Zicbzelven kinderen te ver•wekken, en dezen in heerlijkheid bij Ziehzelven te zetten' Volgens dit voornemen moest de Hoofdpersoon, de Eerstgeborene dezer kinderen, tot persoonlijke volmaaktheid gebracht worden, en het betaamde Hem, dat Hij Hem daartoe bracht door lijden, door lijden van allerlei aard, van allerlei zwaarte, ook door het allerzwaarste. — Waarom door lijden P Dat juist was de aanstoot voor het Joodschgezinde gemoed (het kruis van Christus den Joden eene ergernis), en is nog de aanstoot voor quasi-liefhebbers van de Wet, — waarom zij en alle vleesch nooit, ook niet in de verte, hebben leeren verstaan, waarin ht t eigenlijke wezen van dit lijden bestond, dat trouwens zoo verpletterend is voor alle vleesch, zoo alles te schande en te niet makend, wij) het alle doen van alle menschen te niet en overbodig maakt, zoodat dit geheel overschiet, en dewijl het alleen predikt., wat God gedaan heeft en doet in Christus Jesus aan allen, bij wie het wat henzelven betreft en in al het zichtbare eene afgesnedene zaak is. God alleen kent en verstaat de rechtvaardigheid van het lijden, en het nameloos lijden zelf, van hem, die, zonder af te wijken, vasthoudt aan het onzichtbare tegen al het zichtbare in, dat de god dezer wereid biedt. Vleesch heeft daarvan in het geheel geen begrip, j a houdt zulk lijden voor dwaasheid, of voor eene „idéé fixe"; het vrome vleesch is bang voor iemand, die zoo lijdt, en houdt hem in zijn hart voor iemand, die eigenlijk toch niet van God is. Als gij hem het lijden begrijpelijk wilt maken, dan heet het: Dat behoeft gij hiet te doen, dat weet ik ook wel, dat begrijp ik zelf wel, als het anders niets is Wie echter in de wereld gezet is, om tegen de wereld te getuigen en haar te zeggen, dat hare vroomheid en gerechtigheid ijdelheid is, opdat God God blijve, Zijne gerechtigheid gekend worde, en eene wereld behouden worde in deze kennis van Zijne gerechtigheid, — die begrijpt dit lijden, dewijl hij beeft voor des Iieeren Woord, en zijne eigene volslagen machteloosheid gevoelt, om èn tegen ziehzelven in, èn tegen alle vijanden en boosheden en listen in vol te houden met het getuigenis Gods. Daarin te blijven, dat is: blijven in de genade; daarin niet te blijven, dat is „zondigen". En niemand is in staat, daarin te blijven, alleen door de genade van Jesus Christus worden wij daarin gehouden, en gesterkt, en volkomen gemaakt; en ook onze overste Leidsman (dgy^yoi) kon, in ons vleesch, in onze ellende zijnde, niet ten einde toe volharden, tenzij door Gods genade. Maar Hij, om Wien en door Wien alle dingen zijn, heeft Hem volkomen gemaakt. God deed alles door Hem, God was met Hem. (Hand. 2 : 2 2 en 3 : 1 8 . ) — „Door lijden geheiligd", — een vereischte krachtens de Wet der Majesteit, en tevens iets, dat vanzelf volgde, want wie kan het geloof, wie Gods geboden bewaren in de wereld, zonder dat alles zich tegen Hem opmaakt? Men kan hier niet eenzijdig zijn. Hoeveel beweegredenen kunnen er niet zijn, waarom een vorst, die van zijnen zoon een volmaakt veldheer wil maken, hem op de gevaarlijkste posten blootstelt aan allerlei gevaren, aan kruit en lood ! Het handhaven van^ de Wet der Majesteit, de heerlijkheid der heiligheid, de Naam, de eer van dezen Zoon Zeiven, onze verlossing, het wegnemen van schuld en straf, dat Hij ons volkomen voor Heminaakte in den Geliefde, — dit en nog zooveel meer kon niet anders dan door lijden tot stand gebracht worden Wat3 dit alles tegenstond, bracht het vanzelf met zich. De duivel heelt de macht des doods en is de vorst dezer wereld. Kom in de wereld, handhaaf tegen al dezen tegenstand in datgene, wat God heeft vastgesteld, geloof God, verkondig den Naam des Iieeren, en zie, wat gij zult lijden, en nochtans, op geene andere wijze wordt deze tegenstand te schande en te niet gemaakt, beschaamd, weggenomen. Dat was het, en nog meer dan dit, — en toch, over deze diepte loopt ieder heen; want de eenzijdige voorstelling van het lijden: dat heb ik verdiend, dat betaalt Hij, terwijl men zich er weinig om bekommert, dat men de Wet des Heeren tegen zich heeft, deze verminkte waarheid is zóó berekend voor de eigenliefde, die altijd op handhaving van ziehzelven, op eigen genot uit is, en zich nochtans inbeeldt, de liefde Gods en des naasten te behartigen, dat het geen wonder is, dat Roomsch en niet-Roomsch in deze leer overeenstemmen, terwjjl zoo de een als de ander even sterk als Socinianen, Turken, Moralisten en Rationalisten zich openbaart als vijandschap tegen Gods gerechtigheid, en met den Bijbel doet, zooals het in zijne kraam te pas komt. —
Om nog eens op liet „heiligen" of volkomen maken terug te komen: — de Wet wil het leven, d a t men G o d e l e e f t, gelijk geschreven is: „Wat Hij gestorven is, dat is Hij der zonde eenmaal gestorven, en wat Hij leeft, dat leeft Hij Gode". De Wet wil den dood niet alleen, de Wet wil meer, zij wil het leven. „Indien wij met God verzoend zijn door den dood Zijns Zoons, veelmeer zullen wij behouden worden door Zijn leven." Wat vleesch van volkomen maken en heilig maken leert, wat men daarvan geleerd heeft en leert, is niets anders dan een wederstreven van de Wet, om dezen dood te ontvlieden, en het vleesch-zijn van alle vleesch listiglijk te loochenen. Bij zulke beweringen kan men met dit „volkomen maken" niet overweg, want men belijdt niet Jesus Christus, den in vleesche Gekomene. Wie Hem belijdt, en niet eenen anderen Jesus Christus, verstaat dit „heiligen", dit volkomen maken. — Wij moeten niet denken, dat onze Heere het gemakkelijk heeft gehad ; Hij had het zwaar, duizendmaal moeilijker dan eene vrouw zich kan denken, die door de kunst ternauwernood van twee verkeerd liggende kinderen verlost is. —
„Het betaamde Hem." — Het betaamde God, Zijn Woord staande te houden en te handhaven, omdat Zijn Wezen het meebrengt, te handelen zonder bewogen te worden door uitwendige oorzaken, die volstrekt niet in aanmerking komen, dan in zooverre deze handhaving van Zijn Woord op dezelve of tegen dezelve inwerkt. Daarom staat er: „om Welken alle dingen zijn". Hadden de supralapsariërs en de infralapsariërs dit begrepen, zij zouden elkander beter hebben verstaan, of liever het met elkaar eens geworden zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 juni 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 4 Pagina's

Aanteekening op Hebreen 2: 9 en 10.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 juni 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 4 Pagina's