Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Betrachting over Prediker 3 :1,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Betrachting over Prediker 3 :1,

„Alles heeft eenen bestemden tijd, eD alle voornemen onder den hemel heeft zijnen t i j d ."

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen ik als knaap voor de eerste maal de catechisatie bezocht, werd mij de 139s t e Psalm opgegeven, om vanbuiten te leeren. Ik kende dezen Psalm nog in het geheel niet. Wonderlijk vond ik het, daar te lezen, wat ik las. Die mij onderwees, sprak vooraf van de alomtegenwoordigheid, de almacht en de alwetendheid Gods. Nu was ik van kindsbeen af niet gewoon iets te hooren, zonder er met hart en ziel bij te zijn, dat wil zeggen: ik maakte er de toepassing van, en wel zóó, dat ik dacht: Is God almachtig, dan is Hij ook voor mij almachtig ; is God alomtegenwoordig, dan is Hij overal, waar ik ben, dan ziet Hij mij, waar ik mij ook bevind; is God alwetend, dan weet Hij alles, wat in mijn hart omgaat! En al dacht ik daaraan ook somtijds niet, het kwam toch altijd weêr boven.
Ik deel u dit mede, omdat mij er aan gelegen is, dat ook gij en uwe kinderen de toepassing op uzelven leert maken, en wel zóó, dat het eenen ieder onzer bij hetgeen hij hoort of leest niet te doen is, om er maar in het algemeen kennis van te krijgen, maar dat hij zóó hoore of leze, dat het in zijne ziel heet: Dat is voor m i j ! dat gaat m i j aan!
Overwegen wij met deze bedoeling, wat koning Salomo schrijft in het Boek, genaamd de Prediker, Hoofdstuk 3 : 1 : „ A l l e s h e e f t e e n e n b e s t e m d e n t i j d , en a l l e v o o r - n e m e n o n d e r d e n h e m e l h e e f t z i j n e n t i j d ".
Men zou hier vragen: Wie weet dat niet? En het antwoord is: Dat weet van nature niemand. Van nature weten wij niets anders, dan dat tijd en uur door ons bepaald wordt, in onze macht, in onzen wil ligt, en dat alle voornemen van ons afhangt, dat wij dus kunnen regeeren en alles naar onzen wil kunnen zetten, — alles moet zich buigen onder onzen wil. Van nature meenen wij de tijden in onze hand te hebben en denken wij te kunnen bepalen, wat er heden of morgen of over jaar en dag gebeuren zal. Zoo bepalen wij tijd en uur voortdurend naar wij verkiezen; vandaar dan ook de schrikkelijke hoogmoed, de Godvergetenheid, een leven, een zitten, een staan, een gaan zonder God. God bestaat alleen, als wij zóó met den wagen in het slijk vastzitten, dat wij niet los kunnen komen; dan moet „de goede God" ons er uit helpen. Slechts enkele dingen zijn er, waarvan wij gelooven, dat zij, zooals wij het gewoonlijk uitdrukken, van den goeden God afhangen; maar over 't geheel genomen zijn w ij de heeren. Vandaar dan ook het ongeduld, het willen en loopen des menschen, alsof het in zijne macht stond; vandaar ook de hopeloosheid, waarin men alles, alles loslaat, of God, daar Hij toch alles in Zijne hand heeft, als eenen tiran beschouwt, omdat Hjj het niet maakt naar onze gedachten, omdat Hij het niet geeft ter tijd en ure, dat wij meenen, dat het er moet zijn. Daarvan hebben wij ons dan allen bij aanvang en voortgang te bekeeren, en wij moeten den troost der Schrift ter harte nemen, — d i e n troost, waar van de wijze Salomo door den Heiligen Geest hier schrijft: „Alles heeft eenen bestemden tijd". Het is dus geen tijd, die van iets afhankelijk is, maar een tijd, die ligt in de eeuwigheid, een door Gods alwetendheid en wijsheid vóór de grondlegging der wereld vastgestelde tijd; geen tijd, die van veranderingen afhangt, integendeel, alles hangt van dezen tijd af.
Onze dierbare Heiland gaat ons in deze belijdenis voor, Hij wist van tijd noeh uur, Hij kende alleen Zijns Vaders tijd, Zijns Vaders ure. Toen Zijne moeder tot Hem zeide: „Zij hebben geenen wijn", antwoorde Hij: „Mijne ure is nog niet gekomen" (Joh. 2 : 4). Welke ure namelijk? De ure om water in wijn te veranderen; dat verwachtte de Heere van de drijving des Geestes, van de drijving, de werking des Vaders. Als werkelijk de wijn op is, is het 's Vaders ure, dat er wijn zal zijn. Zoo ook, toen er eenige Grieken tot de discipelen kwamen, zeggende: „Wij wilden Jesus wel zien", werd Hij toornig in Zijn hart, omdat zij Hem beschouwden als het ware als een wonderdier, in plaats van tot Hem te komen om de zaligheid hunner zielen en acht te geven op Zijne leer. Zjjne leer wilden zij niet, zij wilden Hem alleen maar zien als mensch, de armen ! Toen werd Hij toornig in den geest en zeide: „De ure is gekomen, dat de Zoon des menschen zal verheerlijkt worden" (Joh. 12 : 28), — namelijk niet als een wonderdier, maar als het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt (Joh. 1 : 29). Zoo wachtte Hij voortdurend op de drijving Zijns Vaders, en aan het avondmaal wist Hij ook Zijne ure, Hij wist, dat de Vader alles in Zijne hand had gegeven; daarom stond Hij op en wiesch Zijnen discipelen de voeten. Zoo ook, toen Hij Zijn lijden te gemoet ging, in den nacht na de instelling van het Avondmaal, hief Hij Zijne oogen op naar den hemel en zeide : „Vader! de ure is gekomen, verheerlijk Uwen Zoon". Toen de discipelen Hem vraagden vóór Zijoe hemelvaart, of Hij in dezen tijd aan Israël het koninkrijk weder zou oprichten, antwoordde Hij hun: „Het komt u niet toe, te weten de tijden of gelegenheden, die de Vader in Zijne eigene macht gesteld heeft '. - Zoo zag de Heere altijd op den Vader, en op datgene, wat Hij deed. Rustte de Vader, dan rustte Hij ook; stond de Vader op, dan stond de Zoon ook op. Hij deed alles ter tijd en ure, Hem door den Vader aangewezen, en wanneer de Vader Hem het uur aanwees, beijverde Hij Zich, bet werk te volbrengen, dat de Vader Hem gegeven had. Toen Zijne broeders Hem eens vraagden: „Gaat Gij niet op tot het feest?" zeide Hij tot hen: „Mijn tijd is nog niet hier; maar uw tjjd is altijd bereid"; — „Mijn tijd is nog niet vervuld" (Joh. 7). Zóó gaat de Heere Jesus ons voor.
Wij hebben daarin den troost, dat het vóór de grondlegging der wereld bepaald is, wat eenen iegelijken mensch bejegenen zal van den Vader, en dat niet alleen, van den Vader is ook bepaald de gansche mensch met al zijne werken, met al zijne wegen, hoe ellendig hij zal worden, en ook hoe hij weêr zal worden opgericht. Zoo mag een kind Gods met al zijne smarten zich nederleggen in den schoot des Vaders. Zoo mag een kind Gods alles, alles aan het hart zijns Vaders leggen, verzekerd zijnde, dat Hij alles wel zal maken, dat Hij het zal maken niet naar onzen raad, die niet deugt, maar naar Zijuen raad, die alleen goed en wijs is. — Slaan wij eenen blik in de geschiedenis, dan zien wij vorsten en volken, huisgezinnen en regeeringen, maar let er op, of het niet alles ijdelheid der ijdelheden is, zooals de mensch zich beweegt, als hij zich beweegt zonder God, of het niet alles ïjdelheid der ijdelheden is, als een mensch zijn huis bestiert zonder God, of als eén vorst regeert zonder God. Zoo komt het, en zoo vloeit het weg als water! Zoo is het gewonnen, en zoo geronnen! Laten wij bedenken, dat niets in onze hand en macht staat; al zijn wij ook de wijste menschen en de vlijtigste en vlugste menschen, in den grond der zaak blijft toch staan wat ook de Prediker zegt (Hoofdst. 9 : 11): „Ik keerde mij en zag onder de zon, dat de loop niet is der snellen, noch de strijd der helden, noch ook de spijs der wijzen, noch ook de rijkdom der verstandigen, noch ook de gunst der weiwetenden, maar dat tijd en toeval aan alle dezen wedervaart". Dit moeten wij nu niet philosophisch opvatten; de bedoeling is: alles hangt af van den tijd, door God vóór de grondlegging der wereld vastgesteld. Zoo moge de mensch dan een voornemen hebben, onverschillig welk, iets, waarnaar zijne begeerte uitgaat, dat hij gaarne doet en waarop hij staat, dat hij volstrekt wil hebben, en waarom hij als het ware op zijn hoofd gaat staan, om het te hebben of te verkrijgen, — het helpt alles niets, zoolang het uur niet geslagen is.
Vanwaar dat toch? vraagt gij. Ik antwoord in de eerste plaats: God heeft alles onder de ïjdelheid besloten, omdat de menschenkinderen niet willen, zooals Hij hen door Zijnen Geest en Zijn Woord wil regeeren. God heeft alles onder de zonde besloten, opdat de menschenkinderen toch naar God zouden vragen en Hem zoeken, en zich meer om de zaligheid hunner zielen zouden bekommeren, dan om de vergankelijke aardsche dingen. Alles wisselt hierbeneden, niets bljjft. Alles heeft zijnen bestemden, zijnen door God bestemden tijd: geboren worden en sterven.
Vraag het uwen ouders, of zij in het huwelijk hebben kunnen treden, wanneer zij wilden; of de dag, waarop zij met elkander verbonden zijn, van hunnen wil heeft afgehangen, of dat, zooals wij gewoonlijk zeggen, de omstandigheden het zoo hebben meegebracht. Vraag het aan de vrouw, of zij dien en dien man heeft kunnen krijgen, of aan den man, of hij die en die vrouw heeft kunnen krijgen, naar eigen wil en verkiezing, of dat het God is geweest, Die man en vrouw heeft samengebracht, naardat het Hem behaagde, opdat de man, die God vreest, zou weten: deze mijne vrouw heb ik van den Heere; en opdat de vrouw zou weten: deze man is mij als mijn eigen man gegeven door den Heere, naar Zijne wijsheid en goedheid, — ik zelf zou mij verdorven hebben.
De tijd uwer geboorte, — hing hij af van uwe ouders ? Waarom zijt gij niet geboren in 1600 en zooveel, maar in 1800 en zooveel? Dat wij toch meer acht gaven op Gods raad! God is geen God, Die maar zoo in 't algemeen de zaak overziet, maar een God, Die van iederen mensch, hoofd voor hoofd, heeft vastgesteld, wanneer hjj zal geboren worden, en wanneer hij zal sterven. Dat moet u tot troost zijn, dat gij weet, dat gij zijt geboren in dat jaar, op dien dag ot' in dien nacht, op dat en dat uur, zooals God in Zijnen raad te voren heeft vastgesteld. Kan een mensch kinderen verwekken, wanneer hij wil ? Het hangt van Gods tijd en uur af, dat er een mensch ter wereld komt. Nu, als van God tijd en ure af hangt, waarop gij ter wereld komt, — gelijk ook de Heere Jesus zeide: „Eene vrouw, wanneer zij baart, heeft droefheid, dewijl hare ure gekomen is", — zou God dan, als gij door Hem ter aarde zijt geworpen, het uur van uwe geboorte hebben bepaald, om u verder te laten liggen, zonder Zich om u te bekommeren? of hebt gi] niet geleerd uit den 139s,c" Psalm: „Mijn gebeente was voor ïï niet verholen, als ik in het verborgene gemaakt ben en als een borduursel gewrocht ben, in de nederste deelen der aarde. Uwe oogen hebben mijnen ongevortnden klomp gezien" ? Te Zijner tijd en ure kwam ik en kwaamt gij ter wereld, en toen het Zijn tijd was, dat gij geboren zoudt worden, was het ook Zijn tijd, dat gij voedsel ontvingt, dat gij gereinigd en in kleèren gestoken werdt, dat gij in een bedje gelegd werdt. Ga zoo eens door en denk na over uw gansche leven. — Hoe lang moesten Abraham en Sara wachten, voordat Izak kwam, en wat werden zij later geplaagd met Ismaël! Hoe vele jaren moest Rebekka wachten, en hoe was het haar te moede in hare zwangerschap, en hoe veel verdriet hebben zij en haar man later gehad van Ezau ! Hoe lang heeft de Gemeente Gods niet vaak moeten zuchten onder kruis en vervolging ! hoe lang was het voor haar geene Egyptische duisternis! Wat hebben de kinderen Israëls moeten lijden, toen God hen bezocht om hunne zonde, totdat het Gods tijd was en een Mozes geboren werd, of de eene of andere held, bijv. Gideon!
Heeft God niet ook Zijne tijden in de schepping ? Zaai in den winter en zie, of er iets opkomt. Ga in de lente naar de vruchtboomen en zie, of gij ook vruchten kunt plukken. Zie, of gij des zomers op vlakke velden of in dalen sneeuw kunt vinden; en als het ,des winters gesneeuwd heeft, en alles vol ijs zit, zie dan. of gij de sneeuw en het ijs ook kunt doen verdwijnen, of dat gij moet wachten, totdat het Gods tijd en ure is; en dan gaat het, o wonder! op eens. God de Heere heeft Zich ook eenen tijd gesteld, om hemel en aarde te scheppen en te formeeren, zes dagen, en Hij rustte op den zevenden dag.
Te Zijner tijd en ure heeft Hij altijd Zijn geliefd volk geholpen, — en hoe geholpen! Hoe dikwjjls steeg het geroep tot Hem op: „Heere, hoe lange? hoe lange?" en dan weêr lezen wij, juist als het scheen, alsof God had vergeten genadig te zijn, op eens: Hij heeft neergezien, Hij heeft geholpen en de tranen gedroogd en blijdschap gegeven! Die God, Die u uit uwe ouders op eene bepaalde plaats, op eenen bepaalden datum, op een bepaald uur heeft doen geboren worden, die God heeft daarbij niet aan het uur alleen gedacht, maar Hij beeft aan u gedacht: gij moest te dier tijd en ure ter wereld komen, toen heeft Hij den ganschen mensch voor Zich gehad met al zijne behoeften: uwe kleeding, uw voedsel, uwen ganschen weg tot aan het einde toe, om u alles te geven te Zijner tijd en ure. D&t heeft de Heere Jesus ons ook ingescherpt, dat wij niet hebben te zorgen voor den dag van morgen, dewijl iedere dag genoeg heeft aan zijns zelfs kwaad, maar dat wij zouden zien op de vogelen des hemels, die niet zaaien noch maaien, en die toch gevoed worden door dien God, Die de jonge raven hoort, als zij roepen, en voor Wien de musch niet verborgen is, zoodat zij niet sterft zonder Hem, — hoeveel te minder gij !
Ook het uur des doods staat niet in de macht des doods, noch in de macht des duivels, ook niet in de macht van een onbekwaam geneesheer, — zooals velen meenen, —- ook niet in uwe macht, als gij soms verkeerde dingen doet; gij sterft niet, voordat het Gods ure is. Zoo hebt gij dan dezen troost: Hij, Die mijn God geweest is, toen ik geboren werd, Hij is ook mijn God, als ik sterf, en ik sterf niet eerder, dan Hij het wil. Hij heeft den dag mijner geboorte in Zijn Boelc geschreven, met Zijne Vaderhand schreef Hij ook in Zijn Boek het uur en de minuut, waarin ik zal sterven. Derhalve sterf ik niet zonder Hem, ik mag nog zoo ernstig ziek zijn, het mag er met mij uitzien, zooals het wil, -— ik weet: de ure mijns doods staat in mijns Vaders Boek!
Maar nu eene vraag: Moet dan een mensch niet zorgen ? niet vlijtig zijn? niet werken en goed oppassen? Zeer zeker, doch één ding moet gij niet uit het oog verliezen: dat alles behoort mede tot Gods bestier. Dat gij vlijtig en arbeidzaam zijt, dat gij goed voor de kinderen en het huishouden zorgt, dat alles is eene gave Gods; — en als het niet Zijne gave is, dan helpt het u niet; al past gij nog zoo goed op uwe kinderen, zij zullen toch ontaarden. - alles is vergeefsch. Maaar op God gezien en het Hem in handen gegeven, dat is de hoofdzaak. Vlijt, eerlijkheid, spaarzaamheid hebt gij aan Hem te danken, Hem hebt gij het te danken, als gij geen luiaard zijt; Hem, als het u gelukt is, talen te leeren, in kunst en wetenschapvorderingen te maken, zoodat gij hebt om er van te leven; Hem hebt gij het te danken, als gij een paar goede oogen hebt, zoodat gij kunt arbeiden; Hem, als uwe vingers en voeten niet krom en stijf zijn van de jicht.
„Alles heeft eenen bestemden tijd, en alle voornemen onder den hemel heeft zijnen tijd." Voorzeker blijft het waar, dat luiheid arm maakt; als gij niet op uwe kinderen past, dan gaat het u gewis als Eli; zorgt eene vrouw niet voor het huishouden, dan zal zij niet zijn als de vrouw, die in Spr. 31 geschilderd is,, en den zegen niet hebben. Bij dat alles hebt gij echter wel te bedenken: mijn leven is kortstondig en broos, ik ken alleen den dag van heden, van dien van morgen weet ik niets, ik heb niets in eigen hand en macht. Ik bouw een huis en verlustig er mij in; maar morgen komt mijn erfgenaam en haalt het omver! Ik plant eenen schoonen lusthof, en mijn buurman komt en verwoest hem, om er een huis of eene fabriek in te bouwen!' Men doet alle moeite, om vrede te krijgen of te houden, maar het baat niets: de volksvertegenwoordiging wil niet, zooals de Regeering wil, en er is oorlog.
Waar gaat het nu dan om ? God voor oogen te houden en alzóó te denken en te spreken: Ik ben Zijn kind; zonden dat weet ik, heb ik meer dan haren op mijn hoofd; maar ik kan het den duivel niet gewonnen geven, dat het bloed van Jesus Christus niet machtiger is dan al mijne zonde t Jesus moet Jesus blijven. God zal mij met Zijnen Zoon te Zijner tijd en ure alles geven, wat ik bid. Ik ben getuige en gij allen met mij: zoo er één heeft moeten wachten, tot hij op den kansel kwam, dan was i k het: van het jaar 1827 tot het jaar 1818, — eenen langen tijd. Maar toen het Gods tijd en ure was, zou zelfs geen regiment soldaten mij over de grenzen hebben kunnen brengen. Als de Heere Jesus zegt: „De haren uws hoofds zijn alle -geteld, en niet één er van valt ter aarde zonder den wil uws Vaders", — terwijl er toch dagelijks vele ter aarde vallen, •— zal Hij mij dan niet een weinig kunnen geven met Zijnen lieven Zoon, te Zijner tijd en ure? Maar geduld, tot zoolang geduld! Geduld, geduld ook in smart en stervensnood, totdat de ure van scheiden is gekomen en dan, - daar is het!

3 November 1872.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 juni 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Betrachting over Prediker 3 :1,

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 juni 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's