Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de geschiedenis van de regering der hertogen, graven en bisschoppen. (922-1581)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de geschiedenis van de regering der hertogen, graven en bisschoppen. (922-1581)

30. De slag bij Jemmingen, Willem van Oranje trekt met een leger over de Maas. (1568.)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Na de overwinning bij Heiligerlee trok Graaf Lodewijk naar Groningen, doch zijn leger was te zwak, dan dat hij aan een eigenlijk beleg kon denken. En sedert de Graaf van Megen zijne soldaten binnen de stad had gebracht, was er op hulp van de zijde der burgers ook niet meer te rekenen.
Alva was niet weinig ontsteld en verstoord, toen hij het bericht van Arembergs nederlaag en dood ontving. Terstoüd besloot hij den Nassauer zelf het land uit te drijven. Op zijn verzoek gebood hem de Duitsche Keizer (Maximiliaan II), onder bedreiging met den Rijksban, het land te ruimen.
De Hertog vreesde intusschen, dat wanneer hij met zijne troepen zich in het Noorden bevond, in het Zuiden opstand zou uitbreken, of dat men zou beproeven Egmond en Hoorne te bevrijden. Vóór zijn vertrek moesten daarom de hoofden der beide Graven vallen.
Den lsU" Juni werden te Brussel op het schavot 18 edelen onthalsd. Den volgenden dag ondergingen nog 4 personen hetzelfde lot. Den 3J"' werden Egmond en Hoorne onder sterk geleide van Gent overgebracht en des anderen daags gevonnist. Als oproermakers en majesteitsschenders werden zij veroordeeld tot den dood door het zwaard. Den volgenden dag reeds werd het vonnis voltrokken. Hunne terechtstelling bracht onder het volk eene onbeschrijfelijke ontsteltenis teweeg. Indien zulke mannen, die den Koning ijverig gediend hadden, niet veilig waren voor de aanslagen van den Bloedraad, welk lot moest dan den overigen beschoren zijn? — Als vrijheidshelden vielen Egmond en Hoorne niet. Zij waren veeleer de slachtoffers van eene dolle, domme wraakzucht. Egmond, die èn door Oranje èn door anderen, zelfs op den dag zijner inhechtenisneming nog, werd gewaarschuwd, m o e s t in de val loopen, opdat God het bloed, dat hij na den Beeldenstorm had vergoten, aan hem zou wreken.
Nadat Alva door de vele terechtstellingen der bevolking schrik had ingeboezemd, toog hij zoo spoedig mogelijk meteen leger naar Groningen. Lodewijk bevond zich toen in eenen hachelijken toestand. Uit vrees voor Alva's wraak durfden de burgers en boeren, hoe hij ook dreigde, hem nauwelijks eenig geld tot betaling van zijne soldaten verschaffen. Dientengevolge heerschte er ondier zijne troepen een weerspannige geest. En met zulke soldaten moest hij eenen vijand als Alva afwachten! Hij verloor echter den moed niet, maar verschanste zich bij het dorp J e mm i n g e n (of Jemgum), in de nabijheid van de Eems. Met zijn 8000' man had hij in zijne versterkte legerplaats tegen Alva's 20 000 het wel kunnen uithouden, maar helaas! het waren huurtroepen, die hij onder zijne bevelen had. Zelfs toen de vijand reeds in het gezicht was, en er geen tijd meer ware geweest, om het geld af te tellen, riepen zij nog om achterstallige soldij. Eerst toen lijfsbehoud het vorderde, lieten zij zich in slagorde stellen. Maar wat is er met onwillig krijgsvolk aan te vangen? Niet zoodra waren eenige Spanjaarden de legerplaats binnengedrongen en hadden Lodewijks troepen de aankomende menigte in het oog gekregen, of zij sloegen lafhartig op de vlucht Tevergeefs zocht de Graaf hen tot staan te brengen, zoodat ook liij zijn heil in de vlucht moest zoeken. Eene vreeselijke slachting richtten de Spanjaarden onder de vluchtelingen aan. Yan 1 uur '8 namiddags tot in den nacht duurde het najagen. Bij lioopen verdronken de vluchtenden ook in de Eems. En Alva, wien een groote buit aan vaandels, gesehut, paarden, mondvoorraad enz. in handen viel, verloor naar zijn eigen getuigenis slechts 6 of 7 manschappen!
Dat was voor Lodewijk na zoo blij een begin een treurig -einde. Yreeze verving de goede hope, die door de zege bij Heiligerlee gewekt was.
De overzijde van de Eems bereikt hebbende, verzamelde de Graaf het luttel overschot van zijn leger, om het zijnen broeder, Prins Willem, toe te voeren. Deze rustte zich toe vooreenen kloeken inval in de Nederlanden en had in September 18000 man voetvolk en 7000 ruiters onder zijne bevelen. Op deze •onderneming was nu de hoop van de verdrukte Nederlanders gevestigd. Indien zij gelukte, dan zou zij hen ruimschoots troosten over de jammerlijke nederlaag bij Jemmingen.
In October zette Oranje's leger zich in beweging. Zijne vaandels droegen het opschrift „ Voor Koning, wet en gemeente"; -op sommige was een pelikaan afgebeeld, zijne jongen met zijn -eigen bloed voedende.' zinrijke voorstelling! Na zich nu eens hier, dan daar vertoond te hebben, trok de Prins de Maas over. I l i j liet daartoe eerst eenige ruiters de rivier doorwaden en aan de overzijde post vatten, om den overtocht te dekken; vervolgens liet hij eenige honderden ruiters dicht opeengepakt plaats nemen in de bedding, zoodat zij de kracht van den stroom genoegzaam braken; en daarna liet hij al liet voetvolk overgaan en zijne 20 kanonnen door het water sleepen. Het was eene daad, die van zoo groote bekwaamheid getuigde, dat Alva, toen Barlaimont -er hem bericht van bracht, het in 't eerst niet wilde gelooven e n hem te gemoet voerde: „Meent gij, dat ze vogels zijn, om over de Maas te vliegen?"
De Hertog begreep, dat hjj nu dubbel op zijne hoede moest zijD. Verloor hij eenen slag tegen Oranje in het Zuiden des lands, dan zou alles den Prins toevallen. Daarom besloot hij den strijd voortdurend te ontwijken en wierp in allerijl bij Maastricht eene versterkte legerplaats op. Gelukte het hem, den Prins eenige maanden op te houden, dan zou zijn leger •vanzelf verloope» en was hij met weinig moeite zijnen vijand kwijt.
Alva had juist gezien. De Prins beschikte over weinig middelen •en moest dus binnen korten tijd zijnen slag slaan, of - troosteloos heengaan. En helaas, hem wachtten enkel teleurstellingen. Hij had verwacht, dat menige stad hem hare poorten zou openen, doch geene enkele liet hem binnen: de vrees voor Alva's wraak maakte ook hier de handen slap. Bovendien had de Prins te kampen met muiterij onder zijne troepen. "Van de toegezegde 300 000 daalders ontving hjj uit de Nederlanden slechts 10 0 0 0 a 12 000. Toevoer van leeftocht had hij ook niet, en Alva zorgde wel, dat geen molen voor hem maalde. Negen en twintig keer veranderde Oranje van legerplaats, om een treffen met den vijand uit te lokken, maar deze ontweek voortdurend den slag; alleen wanneer eene achterhoede kon overrompeld worden, was de Spanjaard bij de hand; en bij zulk eene gelegenheid werden eenmaal zelfs meer dan 2000 van 's Prinsen manschappen in do pan gehakt. Ten slotte waren de soldaten zoo afgetobd en ontevreden, dat zij onwillig waren, om zich verder te laten rondleiden. Zoo moest Prins Willem dan onverrichter zake aftrekken en zijn leger afdanken. (December 1568.)
Bedroevende uitkomst van zoo edel pogen ! Arme Prins! Kende God dan niet den nood van Zijne ellendigen in deze landen, of wilde Hij niet helpen? En had Hij niet gezien, dat Oranje met inspanning van alle krachten het zóó ver had gebracht? O, als Prins Willem op het zichtbare zag, dan was het wel om moedeloos te worden: al wat hij met veel moeite en met opoffering van zijne en zijner broederen bezittingen bijeengebracht had, was — zoo scheen het althans — nutteloos verbruikt; nutteloos verspild was ook het kostbare bloed van zijnen welbeminden jeugdigen broeder Adolf; Alva triumfeerde, hield eenen luisterrijken intocht te Brussel, waarbij men bloemen voor hem strooide, deed zich in zelfverheffing van het bij Jemmingen veroverde geschut een standbeeld gieten, en kon nu zonder vrees voor tegenstand den landzaat den voet op den nek zetten, de belijders van Christus rusteloos vervolgen, het land met bloed en tranen vervullen; — en de Prins moest het, van smart overkropt, aanzien!
Maar God, Die dat alles zag en wist, kende Zijnen tijd. Wel beproefde hij Zijnen dienstknecht zwaar, maar ook vertroostte Hij hem door Zijn levend en krachtig Woord, zoodat zijne hoop niet ganschelijk bezweek. En ook dit was van God, dat een boezemvriend als Marnix van St.-Aldegonde zich gedrongen gevoelde, om den zwaar beproefde op te beuren. Juist in die donkere dagen, toen den Prins alles mislukte, toen hem alles ontviel, greep Marnix, zelf door God bemoedigd, naar de dichtveder en vertroostte Oranje met dit heerlijke, onverwelkelijk schoone lied * ):


*) Verschenen onder den titel van „ Een christelijck Liet, gemaect ter eeren (les Duorluchtichsten Heere Wilhelmus Prince van Orangien, waer oan fl' eerste letter van yeder veers zijner V. G. Aame [Willem van Nassov] metbrenge n".


Wilhelmus van Nassouwe,
Ben ick van Duytschen bloet,
Het Yaderlandt ghetrouwe
Blyf ick tot inden doot.
Een Prince van Oraengien
Ben ick vry onverveert,
Den Coninck van Hispaengien
Heb ick altijt gheeert.

In Godes vrees te leven
Heb ick altijt betracht,
Daerom ben ick verdreven
Om Landt, om Luyd' ghebracht1 );
Maer Godt sal my regeren
Als een goet instrument,
Dat ick sal wederkeeren
In mijnen Regiment. -)

Lydt u3 ) , myn ondersaten,
Die oprecht zijn van aert,
Godt sal u niet verlaten,
Al zijt ghy nu beswaert.
Die vroom begheert te leven,
Bidt Godt nacht ende dach,
Dat Hy my cracht wil gheven.
Dat ick u helpen mach.

Lyf en goedt altesamen
Heb iek u niet verschoont;
Myn Broeders, hoooh van namen,
Hebbent u oock vertoont:
Graef Adolff is ghebleven,
In Vrieslandt in den slach;
Syn siel in 't Eewich leven
Verwacht den Jongsten dach.

Edel- en Hooch-gheboren,
Yan Iveyserlicken stam
Een Vorst des Rijcks vercoren,
Als een vroom Christen man,
Voor Godes Woordt ghepreesen
Heb ick vry onversaecht,
Als een Helt sonder vreesen,
Myn Edel bloedt ghewaecht.

Myn schilt ende betrouwen
Sijt ghy, o Godt, myn Heer,
Op U soo wil ick bouwen,
Verlaet my nimmermeer!
Dat ick doch vroom mach blijven,
U dienaer t' aller stondt,
De tyranny verdryven
Die ray myn hert doorwont.

Van al die my beswaren,
End myn vervolghers zijn,
Myn Godt! wilt doch bewaren
Den trouwen dienaer dijn,
Dat sy my niet verrasschen
In haren boosen moet,
Haer handen niet en wasschen
In myn onschuldich bloet.

Als Davidt moeste vluchten,
Voor Saul den tyran,
Soo heb ick moeten suchten
Met menich Edelman;
Maer Godt heeft hem verheven,
Verlost wt alder noot,
Een Coninckrijck ghegheven
In Israël seer groot.

Nae tsuer sal ick ontfanghen
Van Godt, myn Heer, dat soet,
Daerna soo doet verlanghen
yn Vorstelijck ghemoet,
at is, dat ick mach sterven
Met eeren in dat veldt,
Een eewich Rijck verwerven,
Als een ghetrouwe Helt.

Niets doet my meer erbarmen
In mynen wederspoet,
Dan datmen siet verarmen
Des Conincks land en goet;
Dat u de Spaengiaerts crencken,
0 , edel Neerlandt soet!
Als ick daeraen gedencke,
Mijn edel hert dat bloet.

Als een Prins opgheseten 4)
Met myner heyres cracht,
Van den Tyran vermeten
Heb ick den slach verwacht,
Die, by Maestricht begraven
Bevreesde myn ghowelt.
yn ruyters sach men draven
Seer moedich door dat velt.

Soo het den wil des Heeren
Op dien tijdt had gheweest,
Had ick gheern willen keeren
Van u dit swaer tempeest11);
Maer de Heer van hier boven,
Die alle dinck regeert,
Die men altijt moet loven,
En heeftet niet begheert.

Seer Prinslijck was ghedreven
Myn Princelijck ghemoet,
Stantvastich is ghebleven
Myn hert in teghenspoet;
Den Heer heb ick ghebeden
Van mynes herten gront,
Dat Hy myn saeck wil reden
Myn onschult doen oorkont

Oorlof9), myn arme schapen,
Die zijt in grooten noot,
U herder zal niet slapen
Al zijt ghy nu verstroit!
Tot Godt wilt u begheven,
Syn heylsaem Woordt neemt
Als vrome Christen leven,
't Sal hier haest zijn ghedaen.

P R I N C E .

Voor Godt wil ick belijden,
En syner grooter macht,
Dat ick tot gheenen tijden
Den Coninck heb veracht;
Dan 10) dat ick Godt den Heere,
Der Iloochster Majesteyt,
Heb moeten obedieren 1 ' ),
In der gherechticheyt.

Ja, God wist, hoe eerlijk de zaak des Prinsen was, en zou te Zijner tijd rechten. Die Hem als de Hoogste Majesteit gerechtigheid zoekt te gehoorzamen, wordt door Hem niet verlaten, — Alva en Filips zouden het ondervinden. En het oude Wilhelmus, ons eigenlijk volkslied, dat geboren werd in dagen, toen zij, die deze Hoogste Majesteit eerden, meer dan schepsel, juist daarom in het stof werden getreden, heeft, dikwijls in lateren tijd de vijand van het Woord des Heeren de der vaderen dreigde op te slokken, den moed doen herleven, vuur van heilige geestdrift aangeblazen en „ voor (en in de kracht van) Godes Woordt ghepreesen" goed en bloed doen wagen


1) Daarom heeft men mij land en luiden (d. i. volk) doen verliezen. Regeering. 3) Weest getroost. 4) Te paard gezeten. 5) VerHChanst. Kamp. 7) Recht doen. 8) Mijne onschuld betuigen. 9) Vaarwel. 10) Doch. 11) Gehoorzamen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 juli 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Uit de geschiedenis van de regering der hertogen, graven en bisschoppen. (922-1581)

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 juli 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's