Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Betrachting over 1 Corinthe 11: 23 -26.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Betrachting over 1 Corinthe 11: 23 -26.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want ik heb VOD den Heere ontvangen, hetgeen ik ook u overgegeven heb, dat de Heere Jesns in den nacht, in welken Hij verraden werd, het brood nam; en als Hij gedankt had, brak Hij het, en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt; doet dat t o t Mijne gedachtenis. Desgelijks n am Hij ook den drinkbeker, na het eten des avondraaals, en z e i d e : Deze drinkbeker is het nieuwe Testament in Mijn bloed. Doet dat, zoo dikwijls als gij dien zult drinken, tot Mijne ged a c h t e n i s . Want zoo dikwijls als gij dit brood zult eten, en dezen drinkbeker zult drinken, zoo verkondigt den dood des Heeren, t o t d a t Hij k o m t ."

Wij verheerlijken in onze lofzangen den Heere, dat Hij ons verlossing zendt, dat Hij vervult, wat Hij belooft, dat al Zijne bevelen getrouw zijn, zijnde gedaan in waarheid en oprechtheid (Ps. 111), dat Hij met ons is in elk werk en eiken weg, dat Hij rechtvaardig en getrouw is, dat Hij onze zwakke schreden leidt, dat Hij naar Zijn Verbond, een verbond, dat eeuwig is, Zich steeds over ons wil ontfermen. Dit nu is het Verbond, dat Hij met Zijn volk heeft gemaakt: dat Hij hun God wil zijn, en do God van hun zaad, en van huns zaads zaad na hen. Dit is Zijn Verbond, dat degene, dien Hij liefheeft, geen gebrek zal hebben, geestelijk noch lichamelijk. Dit is Zijn Verbond, met Zijn volk opgericht in Christus, in het bloed des Lams: „Bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen; maar Mijne goedertierenheid", ja Mijne g o e d e r t i e r e n h e i d , „zal van u niet wijken, en het Verbond Mijns vredes", dat gij vrede hebt van den Almachtige in uw uitgaan en ingaan, „het Verbond Mijns vredes zal niet wankelen in eeuwigheid". Dit Verbond wordt ons beteekend en verzegeld in het Heilig Avondmaal, hetwelk is een Sacrament, een verbond. Niet dat het Sacrament zelf het Verbond is, maar het is een teeken en zegel van het eeuwig genadevei bond, dat ons telkens weder vernieuwd wordt in het bloed des Lams, vernieuwd wordt, als wij dit Sacrament gebruiken.
Aan de hand van hetgeen Paulus schrijft in 1 Cor. 11 : 23—26 willen wij dit kostelijk teeken en zegel des genadeverbonds eens wat nader beschouwen, en achtereenvolgens stilstaan bij het Verbond, de verbondsbelofte, Christus' bevel en de spijziging onzer zielen door Christus' lichaam en bloed.
De Heilige Geest, werkt het geloof, en bevestigt en versterkt dit geloof door het gebruik der heilige Sacramenten. Wie in den Heere Jesus gelooft, die weet zeer goed, dat er tusschen hem en den Heere Jesus een afstand is, op zichzelf zoo groot, dat het geloof zeer dikwijls aan het wankelen wordt gebracht. Het geloof is niet altijd krachtig, neen, de kracht van het geloof komt vaak nog het meest uit in de zwakheid des geloofs; want wie zwak is en niet kan loopen, houdt en klemt zich des te meer vast aan den sterke, om van hem gesteund en gedragen te worden. Bij velen heerscht de dwaling, dat het geloof in den Heere Jesus voldoende is, en wij derhalve het Avondmaal wel kunnen missen en ons daarvan kunnen onthouden, terwijl men er zich dan meè troost, dat men toch gelooft. Wie in den Heere Jesus gelooft, die gelooft in de eerste plaats Zijn Woord, dus ook Zijne instelling; hij kan en mag daarom niet zeggen, dat het Woord alleen voldoende is, naardien de Heere Jesus het Verbond der genade in Zijn bloed bevestigd en de Sacramenten verordend heeft. Als ik dus deze instelling niet acht, dan bewijs ik in den grond der zaak, dat ik met al mijn praten van geloof toch inderdaad niet geloof. O, dat men het tocli niet zoo licht achte, als men door den Heere Jesus en de Gemeente vau het Avondmaal wordt geweerd, maar wel bedenke, dat het geraden is, den steen uit den weg te ruimen, den ban weg te doen, waarom men werd uitgesloten!
Zien wij nu eerst wat een v e r b o n d is. Een zwak volk gaat tot een machtig vorst en vraagt hem om bescherming, om hulp, om opname in zijn rijk. De vorst maakt in zijne groote genade een verbond met dit zwakke volk, en dit verbond l u i d t: I k ben uwer vrienden vriend en uwer vijanden vijand eeuwiglijk. Bij zulk eene gelegenheid werd een stuk vee geslacht, de stukken in tweeën gedeeld en op twee hoopen gelegd, en men ging tusschen deze stukken door, en ter bevestiging van dit verbond, dat men eeuwig als vriend in dit verbond was opgenomen, en den machtigen vorst voor eeuwig tot vriend had, werd vleesch gegeten en wijn gedronken. Dat was het verbond. Wie opgenomen was, na met den machtigen vorst te hebben gegeten en gedronken, kon veilig zijns weegs gaan, en verzekerd zijn, dat bij, wat hem ook mocht overkomen, met de zijnen beschut en beschermd werd, en het hem dus moest goed gaan.
Wjj, zooals wij nu eenmaal zijn, verstaan de geestelijke dingen eerst dan, als wij evenals de kinderen met het prentenboek onderwezen worden; dan leeren wij uit de beelden de werkelijkheid. Nu maakt God de Heere iu den hemel een eeuwig Verbond, j a heeft dat gemaakt met Zijnen eeniggeboren Zoon, dat Hij hellewichten, gansch en al verlorene en doemwaardige zondaren, tot vrienden wil maken, ze wil opnemen in Zijn Verbond, en dat Hjj, Zijn geliefde Zoon, de spijs en drank zij van de leden van dit Verbond. En dit niet alleen doet de Heere Jesus, maar Hij geeft ons ook een teeken en zegel, waaraan wij kunnen weten, of wij in waarheid met Hem vereenigd zijn, en dagelijks met Hem vereenigd worden, zoodat Hij dus ons voor eeuwig toebehoort en wij Hem. Dit teeken en zegel geeft Hij ons, als Hij zegt: „Dit is Mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt; dit is Mijn bloed, het bloed des nieuwen Testaments, dat voor u en voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden". Hoe luidt nu het Verbond? — „Bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen, maar Mijne goedertierenheid zal van u niet wijken, en het Verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere, uw Ontfermer! Gij verdrukte, door onweder voartgedrevene, ongetrooste! zie, Ik zal uwe steenen gansch sierlijk leggen, en Ik zal u op saffieren grondvesten ; en uwe glasvensters zal Ik kristallijnen maken, en uwe poorten van robijnsteenen, en uwe gansche landpale van aangename steenen. En al uwe kinderen zullen van den Heere geleerd zijn, en de vrede uwer kinderen zal groot zijn!" Dit is het Verbond: „Ik. Ik ben het, Die uwe overtredingen uitdelg om Mijnentwil, en Ik gedenk uwer zonden niet". En wederom : „Ik zal Mijne Wet in hun hart geven en zal ze in hun verstand schrijven, en zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot eenen God zijn!" — Zoo spreekt de Heere in Zijn Woord. Dat verzegelt Hij aan de zielen der troosteloozen en bedroefden, die het zonder Jesus in de wereld niet kunnen uithouden; Hij verzegelt het aan hunne harten door den Heiligen Geest, en heeft het gansche leven door nu eens dit, dan weêr dat woord, om de ziel te vertroosten en staande te houden, zoodat men het kan uithouden in het lichaam dezes doods.
Nu is er echter nog een andere vorm van dit Verbond, namelijk, dat Hij ons niet alleen Zijn Woord geeft, maar dat wij, evenals men bij zulk een verbondsmaal eet en drinkt, Zijn lichaam te eten krijgen en Zijn bloed te drinken. Dat is eene verzekering van het Verbond. Het Woord zou wel is waar genoeg zijn, maar omdat wij zoo zwak zijn en ieder oogenblik wéér verslagen worden door velerlei aanvechting, door 's duivels list en 's werelds boosheid, daarom heeft Hij bovendien tot versterking dit gegeven, dat Hij tot ons komt in het Sacrament, dat wij in onze sterfelijkheid den troost Zijner onsterfelijkheid en onze onsterfelijkheid in Zijn leven als het ware proeven en smaken. Zoo gij van uwen kant het Verbond, den eed hieldt, ja dan was het Sacrament niet noodig; maar hoe vaak, hoe vaak is uw eed, zijn uwe geloften met voeten getreden, en al zegt gij vandaag: „Ik twijfel er niet aan, Gij zult eeuwig mijn God en Goël zijn", — morgen kunt gij weder geheel verslagen ternederliggen, zoodat gij niets kunt gelooven, en alles weêr weg is. Dat weet de Heere, en nochtans verdoemt Hij Zijn volk niet om hunne zwakheid, maar in Zijne groote, wondervolle barmhartigheid helpt Hij de zwakken op en zegt tot hen: „Neemt, eet, dat is Mijn lichaam!" en: „Drinkt alleu daaruit, dit is Mijn bloed, het bloed des nieuwen Testaments, des genadeverbonds, des vredes, des heils, om eens eeuwig te aanschouwen God den Vader en het Lam!"
Bij dit Verbond komt eene b e l o f t e , en deze belofte luidt: „Voor u! voor u!" — dit Mijn lichaam wordt voor u gebroken! dit Mijn bloed wordt voor u vergoten! niet voor vreemden, maar voor u, opdat gij van harte vertrouwt, dat u al uwe zonden om het bloed van Jesus Christus vergeven zijn, opdat gij van harte vertrouwt, dat het werkelijk des Heeren wil i s ,— want Hij Zelf geeft u immers dit teeken en zegel, — al uwe zonden achter Zijnen rug te werpen. Hij is als een Bruidegom; Hij wil en kan u om uwe krankheid niet verwerpen, omdat Hij u voor eeuwig liefheeft, en dat niet om iets uit u; en toen Hij u ter Bruid verkoos, heeft Hij niet zoozeer gezien op u, maar Hij heeft gezien op den wil des Vaders, Die u als Bruid gal' aan den Bruidegom. - De Heere zegt: Voor u! Maar voor wien? Wij lezen : „Wie is slecht? hij keere zich herwaarts!" Of worden de wijzen geroepen? Immers lezen wij: „O alle gij dorstigen, komt tot de wateren!" —• of staat er misschien : Gij, die verzadigd zijt? Lezen wij niet: „Komt herwaarts tot Mij allen, die vermoeid en belast zijt"? Of wordt er gesproken van menschen, die niet onder lasten gebukt gaan, die niets van vermoeidheid weten? Als de Heere Jesus met Zijne jongeren aan tafel zit, spreekt Hij dan van heerlijkheid? of spreekt Hij niet veelmeer van zonde en van vergeving der zonde? Spreekt Hij misschien van heerlijkheid en blijdschap? of spreekt Hij niet veelmeer van Zijn kruis en van Zijn bloed, en dat Zijn bloed vergoten wordt voor u, tot vergeving van zonden? O, Hij kent Zijne gasten wel! Het zijn menschen, die gebukt gaan onder den last hunner ellende, die ter aarde toe nedergebogen zijn voor het Aangezicht Gods. Hij kent Zijne gasten. Ach, hun is zoo bange, zoo bange voor Zijne heiligheid; maar de Heere Jesus lokt zeer vriendelijk en liefelijk en zegt: „Komt, want alles is gereed! het slachtvee is geslacht, de wijn gemengd,— wie is slecht? hij keere zich herwaarts !" - - d a t zijn geene brave menschen, maar menschen, die de pijlen des Satans in zich voelen en vaak verbrijzeld nederliggen onder den last van Gods toorn. De Heere kent Zijne gasten wel. Zij hebben niets aan te wijzen dan zonde, zij hebben geene gerechtigheid, geene heiligheid. Zijn zij dan zoo slecht? Ja. voor Gods Aangezicht zijn zij zoo slecht, want zij belijden van zichzelven : „Ik heb den eeuwigen dood verdiend". Maar waar Hij nu eene belofte geeft, daar vervult Hij ze ook. Heeft Ilij de tafel laten toerichten en noodigt Hij u uit, dan is dat immers van harte gemeend. Ilij wil, dat de hongerigen en dorstigen zullen komen tot Zijnen maaltijd, wie zij ook mogen zijn.
Bij de belofte echter geeft de Heere ook een b e v e l . Nu I wordt de zaak ernstig. Als de Koning beveelt, om aan Zijne tafel te gaan, wee dan den onderdaan, die niet komt! want het is een bevel Zijner Majesteit. Wat is het dan voor een bevel? Het is een bevel, om u te bevrjjden en den duivel te verdoemen, een bevel om uwe banden los te maken, en den duivel, die u kwelt, te binden met banden der duisternis. Een bevel is het, om uwe krankheid weg te nemen, en u Zijne gezondheid te schenken in den kus Zijns vredes. Het is een bevel tegen de hel: „ Doet Mij open de poorten der gerechtigheid, opdat de rechtvaardigen ingaan!" Een bevel dus, dat wegneemt allen twijfel en alle wanhoop. Wanhoop en vertwijfel maar aan uzelven, maar doe het niet aan Hem, want Zijn Naam is Jesus, en als Hij u gebiedt, aan Zijnen disch te gaan, dan is dat een Koninklijk bevel, om u te verlosson. Ik spreek hier niet van een bevel, om te gelooven, — dat is onzin, — maar d i t wil ik zeggen: als gjj in uwe zwakheid vertwijfelt, dan komt Hij als in Gethsémané met het bevel: „Indien gij dan Mij zoekt, zoo laat dezen gaan!" met het bevel: „Ik wil niet, dat deze in het verderf nederdale, want Ik heb eene eeuwige ver zoening voor hem gevonden!" Als Hij zegt: „Neem! neem!" dan zegt Hij daarmee immers: Het is het uwe ! uw eigendom! Als Hij zegt: „Eet!" dan maakt Hij u één met hetgeen Hij is, dan maakt Hij u één met Zijn vleesch en Zijn bloed. Derhalve, Hij wil met u één zijn, en gij zult er teeken en zegel van hebben, dat gij niet staat in het verbond der werken, waarmee de duivel u plaagt, maar in het Verbond der genade.
Nu nog iets over het eten en drinken. — De rechtvaardige zal door zijn geloof leven. De rechtvaardige moet echter ook in het leven gehouden worden ; want evenals het menschelijk lichaam voedsel noodig heeft, zoo moet ook de ziel en geest v o e d s e l hebben, en dit voedsel is, zooals de Heere Jesus gezegd heeft. Zijn lichaam en Zijn bloed. Zijn lichaam houdt de Gemeente bijeen. Zijn bloed houdt de Gemeente in het leven. Daarvan geeft Hij teeken en zegel in het brood en den wijn van liet Heilig Avondmaal. Als gij drinkt, zijt gij één met de spijze, en als gij drinkt, zijt gij één met den drank. En als gij nu dit teeken en zegel ontvangt, als gij neemt en eet en drinkt, dan wordt gij daardoor één met Hem zoodat gij er van verzekerd kunt zijn: dit leven van het lichaam en bloed van Christus is het uwe. Daarbij leidt Hij u tot Zijn kruis, op Golgotha, opdat gij Hem ziet als het geslachte Lam, in vurige liefde gebraden, en gij ziet in Zijne wonden uwe genezing. En als gij dan naar de ziel vereenigd wordt met dit lichaam en bloed, dan wordt gij ook getroost, dat gij deel hebt aan het hemelsehe Koninkrijk. Zoo zie dan uaar boven ! Aan het kruis riep Jesus: „Het is volbracht!" nadat Hij eerst had geroepen : „Mij dorst!" Alles is volbracht! Wanhoop niet, als donkerheid u omringt; gij volbrengt het uw leven lang niet! uit uwe doode handen komt niets voort. Maar Zijn „het is volbracht!" delgt de schuld uit, neemt de zonde weg, ontsluit den hemel. Gij zult uw leven lang te lijden hebben van zonde en wereld, van duivel en dood, indien gij een kind Gods zijt, - dat houdt niet op. Allen, die des Heeren heiligen zijn, moeten door het vuur heen gedreven en in den smeltkroes der ellende gelouterd worden, — gij volbrengt daarbij niets, maar Zijn „het is v o l b r a c h t ! " helpt u er door, wijl Hij bij het vuur blijft zitten, zoodat het niet heeter wordt, dan noodig is, om het schuim van het goud te scheiden. Gij brengt niets tot stand, maar gij zult het ondervinden : die van moeders buik af uw God is geweest, Die geeft niets af, geenen klauw, van al hetgeen Hij Zich met Zijn bloed gekocht heeft. Leer alzoo, dat het Hemelrijk uw is. Hij geeft het u, als Hij zegt: „Neem, e e t ! " Het Hemelrijk is Zijn. en daar gij één wordt met het lichaam en bloed van Hem, Die in den hemel is, is het Hemelrijk uw, zoodat geene zonde u meer kan verdoemen, want: „Hij heeft met ééne offerande in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden !" De zonden Zijns volks heeft Hij op Zich genomen; zoo zijn het dan niet meer de zonden Zijns volks, zij hebben geene zonden meer; Hij draagt de schuld, dus heeft Zijn volk geene schuld meer. Hij zegt: „Ik ben uw Koning, en was rijk genoeg om al deze schuld te b e t a l e n " , — z oo is het niet meer de schuld des volks, — „kom hier bij Mijn kruis, gij verklager, en eisoh ze! Kom bij Mijn ledig graf, en zie, of gij Mij kunt h o u d e n ! " Derhalve, Christus wil uwe zonde Zich toegerekend weten, en wil Zijne gerechtigheid handhaven als u geschonken en toegerekend, en opdat gij dat voor waar en zeker houdt, geef Hij u zichtbare teekenen, opdat gij daarin een zegel en volle verzekerdheid zoudt hebben van de onzichtbare dingen, die echter door verlichte oogen, die de Heere opent, om op Jesus te zieu, wel gezien worden, al ziet men ook niets, want de liefde geeft oogen om te zien. Evenals nu hef zwakke lichaam op aarde door brood en wijn wordt onderhouden, zoo wordt de ziel in het leven gehouden door het bloed van Jesus Christus, waarvan wij teeken en zegel hebben in het Heilig Avondmaal. En als wij nu nogmaals zeggen, dat de uitnoodiging tot dezen maaltijd een bevel van onzen Ileere Jesus Christus is, dan is dat, opdat toch jong noch oud de tafel des Heeren onbezet late; want als gij alleen met Paschen en Kerstmis aan de tafel des Heeren komt, dan veracht gij Zijn bevel. Is het dan Jesus' bevel, maar is er iets, dat u weerhoudt, zoo ruim het uit den weg. Ik geloof, als een aardsch koning met een bevel kwam, dat men dan wel alles uit den weg zou ruimen, wat in den weg was. En wat zit er bij den measch in den weg? Eigenzinnigheid, eigengerechtigheid, hoogmoed, nijd, haat, en dat men de schuld op anderen werpt, dat inen dus de groote liefde des Heeren niet acht, niet denkt: Ik was Zijn vijand, en Hij noodigt mij aan Zijne tafel, verbreekt voor mij Zijn lichaam en laat voor mij Zijn bloed vergieten!

29 September 1872.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 juli 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Betrachting over 1 Corinthe 11: 23 -26.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 juli 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's