Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Overdenking van Psalm 22 : 23. (lste Gedeelte.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Overdenking van Psalm 22 : 23. (lste Gedeelte.)

„Ik zal Uwen Naam Mijnen broederen vertellen; in het midden der Gemeente zal Ik U prijzen."

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat is toch het heilgeheim, waarvan de Gemeente Gods zingt: „'t Heilgeheim wordt aan Zijn vrinden, Naar Zijn vreêverbond getoond"? Met weinige woorden zou men het kunnen noemen : het Evangelie van Gods genadeverbond. Dat Evangelie toch blijft voor den mensch verborgen, indien niet God Zelf het hem openbaart. Al hoort men het ook prediken, men verstaat het niet. Den een is het eene ergernis, den ander eene dwaasheid; al wie God niet vreest, dien verveelt het, om er naar te hooren.
Waarom is dit zoo ? Och, wij menschen zitten van nature allen in het werkverbond, d. w. z. door onze vroomheid en rechtvaardigheid, door onze goede werken willen wij zalig worden. De een noemt dit: zijn godsdienstig streven ; de ander: zijne christelijke werkzaamheid; een derde geeft het weêr eenen anderen naam, maar het komt alles neêr op wat de Apostel Paulus noemde: het rechtvaardig willen worden uit de werken der wet. En dit is ons allen zóó eigen, dat ons de prediking van het zalig worden uit genade door het geloof alleen, enkel door Gods wil en ontferming, eene onverstaanbare taal, eene onverklaarbare zaak is.
Intusschen, de Heere onze God, Die lust heeft, om Zijne genade aan inenschen te verheerlijken, heeft de verborgenheden van Zijn heil bekendgemaakt. Het eerst heeft Hij Zelf Zijn Evangelie geopenbaard in het paradijs, daarna het laten verkondigen door de heilige Patriarchen en Profeten, het in de offeranden en andere plechtigheden der Wet laten voorbeelden, en ten laatste door Zijnen Eeniggeboren Zoon vervuld. En zoo schittert al Zijne heerlijkheid in dit heil, waarvan de Gemeente des Heeren getuigt: ,De verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vleesch"
Het Evangelie van Gods genadeverbond predikt ons dan Christus Jesus onzen Heere, zooals Hij gekomen is, om, door God Zijnen Vader verordineerd en met den Heiligen Geest gezalfd tot onzen hoogsten Profeet, tot onzen eenigen Hoogepriester en eeuwigen Koning, de heerlijkheid van het Verbond der genade volkomen te openbaren, al zijne beloften te vervullen, en ze eeuwiglijk te handhaven. Zoo staat onze zaligheid in en door Hem vast, en heeft al wie God vreest, door den Heiligen Geest geleerd en geleid, geenen anderen roem, dan, zooals een dienstknecht des Heeren getuigt: „Uit God zijt gij in Christus Jesus, Die u geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid, en heiligmaking, en verlossing, opdat het zij, gelijk geschreven is: Wie roemt, roeme in den Heere".
Deze dingen worden ons ook gepredikt in hetgeen wij lezen Ps. 22: 23: „Ik zal U w e n N a a m M i j n e n b r o e d e r en v e r t e l l e n ; in het m i d d e n der G e m e e n t e zal Ik U p r i j z e n ".
Dit Psalmwoord stelt ons den Heere Jesus voor als onzen hoogsten Profeet en Leeraar, Die ons den verborgen raad en wil Gods van onze verlossing, het Evangelie van Zijn genadeverbond in al zjjne heerlijkheid openbaart. Bij de overdenking daarvan letten wij vooreerst op den Profeet, die hier spreekt: Christus, en gaan vervolgens na, wat Hij zegt te zullen verkondigen, aan wie deze verkondiging ten goede komt, en wiens eere Hij in dit alles bedoelt; en ten slotte merken wij op, hoe Zijne Gemeente deze woorden Hem nazegt.
De P r o f e e t , die h i e r s p r e e k t , is C h r i s t u s . Wel is het lied, de 22!te Psalm, van David, die hem zeer waarschijnlijk vervaardigd en zijnen God gezongen heeft, toen hij voor Saul vluchtte; evenwel zijn deze woorden niet in de eerste plaats van David, maar van den Christus, van Wien Israels koning voorbeeld, representant was. Psalm 22 toch is een Messiaansche Psalm, en wel bij uitnemendheid; d. i. een Psalm, die rechtstreeks op Christus betrekking heeft. De Christus bekleedt er de eerste plaats. Deze is het middelpunt; Hij wordt hier aangeduid en bedoeld. Als wij dezen Psalm met aandacht overwegen, — den Profeet hooreu gewagen van het doorgraven zijner handen en voeten, van het lot-werpen over zijn gewaad en het verdeelen zijner kleederen, — dan is dat toch niet letterlijk van David, maar wel van Christus waar. O, hoe veel, of liever alles in dezen Psalm, — men leze van Vers 1 af, — stelt ons den Heere Jesus voor oogen, zooals Hij in de dagen Zijns vleesches geleden en gestreden, uit de diepte onzer zonde en ellende tot God geroepen, in smeeking en gebeden met God geworsteld heeft, opdat in Zijne overwinning Zijne gansche Gemeente de zege wegdrage, opdat door Zijn nederzinken in onze verlorenheid met IIem verhoogd zij tot eeuwige behoudenis al wie midden in den dood lag, die zijne ziel niet bij het leven kon houden; — opdat door Zijn lijden en strijden, door Zijne verlossing en zegepraal alle einden der aarde zich tot den Heere bekeeren, en alle geslachten der Heidenen voor Zijn Aangezicht aanbidden.
Doch genoeg van den inhoud dezes lieds, dat ons bij vergelijking met het Nieuwe Testament de geheele levens- en lijdensgeschiedenis onzes Ileilands op de aarde als voor de oogen schildert. Slaan wij den Brief aan de Hebreen op, zoo vinden wij met name dit Psalmwoord als het woord van Christus aangehaald (2 : 12). Met deze getuigenissen voor ons mogen wij met beslistheid zeggen: het is Christus, Die hier spreekt. En wij hooren Hem hier spreken, zien Hem hier optreden in Zijn Profetisch ambt, als Hij door den mond van Zijnen knecht David zegt: „Ik zal (o Mijn God!) Uwen Naam Mijnen broederen vertellen; in het midden der Gemeente zal Ik U prijzen".
Wij hebben dan niet te doen met het woord van menschen, maar met het 'Woord Gods, met de getuigenis van den Eengeborene des Yaders, Die in Zijnen schoot is, Die ons God verklaard heeft. Hem te hooren is dus allernoodzakelijkst, want alleen door Hem kennen wij God. Wie en wat is God ? Wie zal het ons zeggen? de wijze en verstandige dezer wereld? Of zal het ons klaar worden door een zoogenaamd godsdienstig bewustzijn? Neen, geene menschelijke wijsheid, niet het vrome gevoel kan hier antwoord geven. De geleerde zoowel als de ongeleerde moet ten dezen zijne onkunde belijden. Antwoord geeft hier alléén de Profeet van God gezonden. Door IIem heeft God gesproken. En al wat God van Zich en Zijn heil vóór Christus' vleeschwording geopenbaard heeft, is door Zijnen Geest geschied. De Geest van Christus was het, Die door eenen Noach, door Abraham, David, Jesaia en al de heilige mannen Gods van den ouden dag gesproken h e e f t ; — door dezen Profeet, door God aan Mozes beloofd, heeft de Heere gesproken en spreekt Hij nog heden tot ons. Yol verlangen om ons te openbaren, Wie God is, en hoe God denkt over van Hem afgevallene mensehen, vol verlangen om het Evangelie van Gods genadeverbond te ontvouwen, spreekt Hij: „Ik boodschap de gerechtigheid in de groote Gemeente. Uwe waarheid en Uw heil spreek Ik uit; zie, Mijne lippen bedwing Ik niet, Heere, Gij weet het". O, luisteren wij naar Hem! Hij alleen kan het zeggen, en zal het zeggen, wat God Zijnen vrienden openbaart. Hij kan het alleen en zal ons spreken van onze verhouding tot God en van Gods verhouding tot ons. Of bekommeren wij ons daarover niet? Laten wij ons voor de vraag stellen: hebben wij in de ellenden en moeiten van dit leven, waarvan ieder zijn deel heeft, hebben wij tegen de ure van sterven, die zeker komt, eenen onbedrieglijken steun, een zeker houvast, eenen waarachtigen troost? Is niet de heerlijkheid des menschen als eene bloem van het gras, die heden bloeit en morgen is verwelkt? Als dan het einde van al ons streven en werken op aarde de dood is, wat blijft ons dan over bij de gedachte aan de eeuwigheid? Eeuwige dood, of eeuwig leven? Eene niet te verdrijven onrust, of eene zekere rust in God? Niet waar? wij moeten zekerheid hebben; onze behoefte als zondaars vraagt naar een betrouwbaar, onbedrieglijk antwoord, hoe deze behoefte vervuld wordt. Wel is waar worden onze zondaarsbehoeften miskend en voorbijgezien; in lichtzinnigheid wordt er overheen gesprongen, of er wordt door eene eigengekozen godsdienstigheid aan te gemout gekomen; — maar de valsche vrede houdt op, als Gods Wet in de consciëntie dringt; en als 'sHeeren heiligheid aan het oog der ziel ontdekt wordt, dan brandt de vraag in het binnenste: Is er, en hoe is er bij God genade? hoe ben ik rechtvaardig voor God? zal ik niet sterven, maar leven, eeuwig leven voor Zijn Aangezicht?
Welaan, hooren wij naar den door God gezalfden Profeet, door Wien Hij tot ons spreken wil, door Wien Hij Zich aan ons openbaart, ons te kennen geeft, Wie en wat Hij is.
Hoe luidt Zijne verkondiging? „Ik zal U w e n N a am M i j n e n b r o e d e r e n v e r t e l l e n " , zegt onze Profeet Christus; d. i.: Ik zal bekendmaken, Wie God is, — Die wel hoog troont, maar Die Zich diep nederbuigt; Die Zich met zondige menschen wil inlaten, en in al hunne behoeften genadiglijk wil voorzien; een God, Wiens Naam is Oatfermer, Die zonde vergeeft en schuld uitdelgt, Die genade schenkt aan dien, die den eeuwigen dood verdiend heeft. Jehovah is Mijn Naam, spreekt de Heere. Dat is Zijn Yerbondsnaam; die predikt Zijn Verbond van genade en vrede, en dat Hij woord en trjuwe houdt. Zoo verkondigt dan onze Profeet Christus, dat God eenen goddelooze om niet rechtvaardigt, dat Hij een welbehagen heeft in menschen, dat Hij in zonde en dood verlorenen behouden wil hebben, dat Hij Zijnen eeuwigen zegen legt op wie slechts vloekwaardig zijn ; en Hij geeft aan al Zijne gunstgenooten de verzekering, dat God hen in eeuwigheid niet verlaten zal, hen met eeuwige goedertierenheid omringt, omdat Hij hen liefheeft met eene eeuwige liefde. — De Naam, dien de Heere uitriep voor Moze3, toen deze Hem om genade bad voor zichzelven en voor het volk, luidde (zie Ex. 34): „Heere, Heere, God, barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid, Die de weldadigheid bewaart aan vele duizenden, Die de ongerechtigheid en overtreding en zonde vergeeft, Die den schuldige geenszins onschuldig houdt". Dat is de Naam Gods; hij is do samenvatting van al Zijne deugden en volmaaktheden, zooals Hij dezelve in Christus tot onze zaligheid heeft geopenbaard. Hij drukt uit Gods vrije ontferming, Zijne almachtige genade, Zijne gerechtigheid, trouw en waarheid. Barmhartig is God; Hij richt den ellendige, die in het stof ligt neergebogen, vol liefde op; en vervult den arme en nooddruftige met Zijne heilsgoederen. Het verlorene, afgedwaalde, weggedrevene zoekt Hij op; de vermoeide ziel brengt Hij tot rust; Hij geneest de gebrokenen van hart en behoudt de verslagenen van geest. Zoo is Zijn Naam balsem voor alle wonden, en brengt genezing aan doodkranken, en weet te heelen alle smart.
Genadig is Hij; niettegenstaande wij het onwaardig zijn, helpt en redt Hij, doet wel en zegent, ofschoon wij het tegendeel verdienen. Uit loutere goedheid, met eeuwige liefdekoorden haalt Hij ons op uit de diepte onzer verlorenheid en zet ons op den Rotssteen des heils. Hij verlost ons van zonde, dood en hel, en bekleedt ons met gerechtigheid, en schenkt ons 't eeuwig zalig leven. Moet Hij ook tuchtigen, lankmoedig is H i j ; o, Hij heeft een ontzaglijk taai geduld met al de zwakheden en verkeerdheden van Zijn volk. En groot is Hij van weldadigheid en waarheid; Zijne goedertierenheid en Zijne trouw zijn tot in eeuwigheid. Ofschoon ook niemand voor Hem onschuldig ia, en Hij de overtreding Zijner heilige Wet streng bezoekt, — Hij straft ons, maar naar onze zonden niet. En, al zijn wij ontrouw, Hij blijft getrouw; Hij kan Zichzelvon niet verloochenen. „Een oogenblik is er in Zijnen toorn, maar eeuwig is Zijne goedertierenheid." „Bergen zullen wijken en heuvelen wankelen; maar Mijne goedertierenheid zal van u niet wijken, en het Verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere, Uw Ontfermer."
Ziedaar iets gezegd van den Naam, van welken onze Profeet zegt: Ik zal hem Mijnen broederen vertellen. Zijne getuigenis is dan de prediking van het eeuwig Evangelie, de blijde boodschap van eeuwige zaligheid voor dood- en doemschuldige zondaren, de blijde boodschap van genade, gerechtigheid, vrede en eeuwig leven voor elk, die zonde heeft en op zijne borst slaat, zeggende: „O God, wees mij zondaar genadig!'' Zij is de troost- en heilrijke toezegging aan alle armen en verslagenen van geest, die voor Gods Woord beven: God is, God leeft, God zorgt voor u ; Hij is de Heere, uw God, Die u gemaakt heeft en verkoren; Hij is uw Vader, Die zonder u. Zijne kinderen, niet zalig wil zijn.
Kon zulk eene prediking door ons, zondaren, worden verwacht? Konden wij met recht ons zulk een Evangelie denken, zulk eene heerlijke openbaring van den Naam Gods door Zijnen lieven Zoon? Och, wie zich niet bekommert om God, om Zijne waarheid en gerechtigheid, wie zich leiden laat door de drogredenen van zijn onverstandig, hoogmoedig en arglistig hart, die vraagt niet naar den Naam des Heeren, het is hem niet te doen, om den wil en raad Gods van onze zaligheid te kennen, hij heeft genoeg aan zichzelven, aan de wereld en hare begeerlijkheid. Ach, welk een ontzettend ontwaken uit zijne valsche rust, als de wereld hem ontzinkt, en hij, met haar bedrogen, aan de poorten der eeuwigheid zal staan! Het verslagen geweten echter, de ontruste ziel van dengene, die bij de gedachte aan den Naam Gods zich beklemd en bedrukt gevoelt door de bewustheid, God te missen, en door de vrees, nooit iu Gods gemeenschap te zullen deelen, die ontvangt hier bevrediging, bemoediging, vertroosting. Het Evangelie van onzen Profeet Christus omringt dezen mensch met vroolijke gezangen van bevrijding; heeft hij niet anders kunnen verwachten dan toorn, heeft hij zich God niet anders voorgesteld dan als een verterend vuur — zeker, zijn eeuwig verloren gaan moeBt hij billijken, — hier verneemt hij van Dien, Die het alleen zeggen kan, en op Wiens Woord men zich veilig verlaten mag, Wie God voor hem is, t. w. een God van ontferming, van menigvuldige vergiffenis aller zonde en schuld, een God van volkomene zaligheid. Zoo wordt het sidderend hart, de beangstigde ziel gerust en vroolijk gemaakt, als de Heere Jesus Christus in de verkondiging van den Naam des Heeren de wonderen van Gods genade vermeldt, den raad van Zijne eeuwige liefde openbaart. Neergezeten aan de voeten van dezen eeuwig gezegenden Profeet, hooren wij uit Zijnen mond de woorden des eeuwigen levens. O, de Naam des Heeren is in Hem. Genade is op Zijne lippen uitgestort; Hij zegent met eeuwigen zegen. Allen, wier harten Hij tot Zich trekt, bestraalt Hjj met Zijn liefelijk licht, en Hij doet Zich aan hen kennen als „de Weg, de Waarheid en het Leven", zonder Wien niemand tot den Vader komt. Hij neemt weg hunne blindheid en onwetendheid, hun schenkende Zijnen Heiligen Geest. Dus doet Hij hen blikken in den hemel van Gods ontferming, en — zij zien het vriendelijk Aangezicht des Vaders en hebben grooten vrede. Zóó laat Hij Zijnen volke hooren Gods geheimenissen, vertelt Zijnen broederen des Heeren Naam.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 oktober 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Overdenking van Psalm 22 : 23. (lste Gedeelte.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 oktober 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's