Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Betrachting over Lukas 1: 15—17.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Betrachting over Lukas 1: 15—17.

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want hij zal groot zijn voor den Heere; noch wijn, noch sterken drank zal hij drinken, en hij zal met den Heiligen Geest vervuld worden, ook van zijner moeders lijf aan. En hij zal velen der kinderen Israëls bekeeren tot den Heere, hunnen God. En hij * zal vóór Hein henengaan, in den geest en de kracht vau Elias, om te bekeeren de harten der vi deren tot de kinderen, eu de ongehoorzameu tot de voorzichtigheid der rechtvaardigen, om den Heere te bereiden een toegerust volk."

Het blijft toch immer waar, dat het Woord des Heeren goed is en goed blijft, en dat wij God altijd weder als God moeten leeren kennen, hoezeer wij ook van Hem afwijken en den blik van Hem afwenden. Het Woord des Heeren is ook het allerkostelijkste. Goud is een kostelijk goed en fijn goud het allerkostelijkste, maar het Woord des Heeren en Zijn recht is beter. Zalig de mensch, die de rechten des Heeren boven het goud stelt. Er moet echter reeds een groot werk der genade in den mensch hebben plaats gehad, eer het zoover komt. Wij lezen ook: „De vreeze des Heeren is het beginsel der wjjsheid". Wie den Heere vreest, die bezit een volmaakt goed. Alles wat hij bidt, dat ontvangt hij van God. Zacharias en Elizabet wandelden in de vreeze des Heeren, maar zij moesten lang wachten, moesten veel hooren en lijden van de andere priesterfamiliën, want de Heere beproeft de Zijnen in den smeltkroes der ellende, en slechts door veel verdrukking kan men ingaan in het Koninkrijk Gods. Toch blijft het waar: „Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden". Ook het gebed van Zacharias en Elizabet werd verhoord, want hun werd beloofd, dat zij eenen zoon — J o h a n n e s — zouden ontvangen, en wel zou hun zoon diegene zijn, van wien Maleachi had geprofeteerd, en van wien de engel zeide „Hij zal g r o o t z i j n v o o r d e n H e e r e " .
In Matth. 1 1 : 2 vv. lezen wij, dat Johannes, toen hij in de gevangenis zat, discipelen tot Jesus zond, om Hem te vragen : „Zijt Gij Degene, Die komen zou, of verwachten wij eenen ander ? " Toen was zijn geloof zeer zwak, ja het was schier weg, het was niet eens zoo groot als oen zandkorrel. De Heere moest de discipelen wijzen op hetgeen Hij deed, en hun zeggen, dat dit immers niets anders was, dan wat de Profeten van den Messias hadden geprofeteerd. Ja, Hij moest tot hen zeggen: „Zalig is hij, die aan Mij niet zal geërgerd worden". Johannes ergerde zich dus werkelijk aan Jesus, Die naar zijne meening niet handelde, zooals hij (Johannes) dacht, dat Hij moest handelen, maar hem in de gevangenis liet, waarin hij ter wille van eene overspelige vrouw geworpen was. Een riet was hij, door den wind ginds en weder bewogen, dat geene kracht heeft, maar zich buigt en kromt voor den wind. Hij was geen man „met zachte kleederen bekleed", geen groot, aanzienlijk heer, geen wijze, geen hofprediker, of zoo iets. Een Profeet dan? „Ja, Ik zeg u, ook veel meer dan een Profeet", meer dan Jesaia bijv., meer dan David, — „maar die de minste is in het Koninkrijk der hemelen, is meerder dan hij". De minste, — wie is dat? Jesus? Wel staat er van Hem geschreven, dat Hij de onwaardigste onder de menschen is geweest. Maar ook iemand, die op niet zooveel kan wijzen als Johannes, zoodat hem het zichtbare is als eene wereld en het onzichtbare als een klein sterretje, en die evenwel vasthoudt aan het „nochtans" des geloofs, — die is meerder dan Johannes. — Johannes was dus iemand, van wien de engel zeide : „Hij zal groot zijn voor den Heere". Echter niet voor de wereld, want wat kind is voor de moeder meer: de sterke volwassen zoon, of het kleine kindje in de wieg, dat zwak, ziek, den dood nabij is? Er was in dien tijd een man in Israël, tot wien allen lieenstroomden, om zijn woord te hooren. Wat hij zeide, was evangelie bij allen, die te Jerusalem kwamen. Die man was Hillel. Hij was groot voor de wereld, maar niet voor den Heere. Wat groot is bij de menschen, is een gruwel bij God.
De engel zeide verder van Johannes: „Noch w i j n , noch s t e r k e n drank zal hij d r i n k e n " . Wij lezen Numeri 6 van de Nazireërs, dat zij zich geheel en al den Heere afzonderden, om iets van Hem af' te smeekeu; als zij een dood aas aanroerden, dan moesten zij alles weêr van voren aan beginnen ; als de dageu van het Nazireërschap vervuld waren, moesten zij een offer brengen, als eene heenwijzing op het eenige volkomene Offer, in Welks Naam wij moeten bidden. Ook heden ten dage klagen, vasten en bidden de Joden eiken Vrijdag, op zulk eene aangrijpende wijze, dat men er in zijn hart door geroerd wordt. Maar God hoort hen niet, want zij verwerpen het Offer, en het Offer is de hoofdzaak. Zoo was ook Johannes een Nazireër, die zich Gode ganschelijk moost afzonderen. Hij moest zieh van het gebruik van wijn en sterken drank onthouden, omdat hij de verdrukking, de ellende, de verslagenheid en droefheid moest leeren kennen, omdat hij met treurigen, bedroefden, verslagenen om moest gaan, om hen te wijzen op het Lam Gods. Was Johannes nu heiliger, omdat hij dit alles deed ? Neen, dat was hij niet, want alle schepsel en gave Gods is goed, en wij hebben ze met matigheid en dankbaarheid te gebruiken. Maar hij moest het doen om zijn bijzonder ambt.
„En h i j zal met den H e i l i g e n Geest v e r v u ld w o r d e n , ook van z i j n e r moeders l i j f a a n . " De Heilige Geest kan in den mensch werken en krachtig zijn reeds in zijne prilste jeugd, reeds van zijner moeders lijf aan, zooals bij Johannes, die opsprong in den buik van Elizabet, toen Maria haar groette. Van der jeugd aan werd hij in de leer des heils onderwezen, las de Schriften van Mozes en de Profeten, en de Heilige Geest maakte hem duidelijk, wat daarin geschreven stond van Christus; hij wist, dat Deze alle schulden zonde op Zich zou nemen en wegdragen. Johannes legde ook zijne zonden op het Lam Gods en nam Zijne gerechtigheid en onschuld als de zijne aan. Wij nemen bij de kinderen Gods waar, dat zij dikwijls reeds in hunne prille jeugd door den Heiligen Geest worden getrokken en door Zijne tucht worden geleid, zich aan Gods Woord houden, en dit hun gansche leven doen, terwijl bij anderen alle zonden en ondeugden openbaar worden. Maar bij allen zien wij toch ten laatste deze drie dingen: zij haten de ieugen, zij trachten naar gerechtigheid, en zij zoeken zichzelven niet.
„En hij zal v e l e n der k i n d e r e n I s r a ë l s b e k e e r en t o t den H e e r e , h u n n e n God." Een theoloog, niet overeenkomstig Gods Woord, zou geschreven hebben : „kinderen des „ d u i v e l s " , want als zij kinderen I s r a ë l s waren, hoe moesten zij dan nog bekeerd worden ? en hoe moesten zij dan nog bekeerd worden tot den Heere hunnen God, daar Hij toch de Heere, h u n God was? Maar Johannes moest juist degenen, die de Heere Zich had verkoren, toebereiden, opdat het woord der genade bij hen ingang zou vinden. — „ V e l e n " , staat er, niet: a l l e n . Er is geene algemeene genade, ook geene erfelijke genade; maar de gebeden der ouders worden verhoord tot in het duizendste geslacht bij degenen, die Hem liefhebben. Jakobs kinderen waren niet allen uitverkoren, werden niet allen zalig; maar ook nu, in den tijd van Johannes, werkte nog het gebed van Israël voor zijne kinderen. De zonde mag u echter niet afhouden van God en het geloof aan Zijne barmhartigheid en genade. Ik begeer niet uw zondenregister te kennen, maar op Jesus wijs ik u, naar Golgotha wijs ik u en op de offerande, aan het kruis volbracht!
Bij Maleachi lezen wij (Hoofdst. 3 : 1 ) : „Ziet, Ik zende Mijnen engel, die voor Mijn Aangezicht den weg bereiden zal; en snellijk zal tot Zijnen tempel komen die Heere, Dien gijlieden zoekt, te weten, de Engel des Verbonds, aan Denwelken gij lust hebt". Hier wordt geprofeteerd van Johannes den Dooper: hij zal voor Zijn Aangezicht henengaan; dus is Jesus Christus, voor Wiens Aangezicht Johannes henenging. God de Heere, ééns wezens met den Vader. In Hoofdstuk 4 : 5 staat, bij Maleachi niet Johannes, maar Elias, en zoo zegt Johannes, als de Farizeën hem vragen, of hij Elias is: „Neen ik ben die niet". Dit moet dus zóó worden verstaan, dat hij wel Elias was, maar niet persoonlijk, hij bezat den geest en de gaven van Elias, had hetzelfde ambt als Elias, en daarom noemt de Heere Zelf Johannes den Dooper Elias. Matth. 11 : 12—14: „En van de dagen van Johannes den Dooper tot nu toe wordt het Koninkrijk der hemelen geweld aangedaan, en de geweldigers nemen hetzelve met geweld", d. w. z.: er waren wel armen en ellendigen, die de prediking van Johannes hadden aangenomen en zich hadden bekeerd, maar dezen bleven verborgen; door zijne prediking echter was er bovendien veel leven en beroering ontstaan onder het volk, en zulk eene beweging noemt men dan „Koninkrijk der hemelen"; en die nu macht hadden, namen hetzelve met geweld, matigden het zich aan, meenden, dat zij er toe behoorden, terwijl zij in waarheid tot het Koninkrijk der hemelen niet behoorden. „Want al de Profeten", zegt de Heere verder, „en de Wet hebben tot Johannes toe geprofeteerd. En zoo gij het wilt aannemen, hij is Elias, die "komen zou." Hij voegt dit er bij, omdat er velen waren, die niet wilden aannemen, dat Johannes Elias was, en Jesus de Christus. Want van Elias maakte men zich allerlei voorstellingen: een man. die in eecen vurigen wagen door het luchtruim reed, eene buitengewone, geweldige verschijning onder de menschen, eigenlijk geen mensch meer; zooals hij leefde, kon men eigenlijk niet leven. En zoo wilde men nu van Johannes niet gelooven, dat hij Elias was, omdat hij leefde en was als een mensch, maar de Wet Gods handhaafde. En nu redeneerden zij zoo: eerdat Christus komt, moet Elias komen; deze is echter niet gekomen, derhalve is Jesus ook niet de Christus. Zulke schriftgeleerden zijn er heden ten dage ook nog; zij droomen van een duizendjarig rijk en meenen, dat Elias eerst nog eenmaal persoonlijk moet komen, volgens den Profeet Maleachi, en merken niet op, dat hij er reeds is geweest en nog is; zoo weinig verstaan zij! Jesus zegt ook van hem (Matth. 17: 11): „Hij zal alles wederoprichten", d. w. z. : hij zal komen met de rechte prediking van wet en genade, en zal zoo de harten wederoprichten. Daarvan spreekt ook Petrus (Hand. 3 : 19 vv.)ï „Betert u dan en bekeert u, opdat uwe zonden mogen uitgewischt worden; wanneer de tijden der verkoeling zullen gekomen zijn van het Aangezicht des Heeren, en Hij gezonden zal hebben Jesus Christus, Die u te voren gepredikt is", enz., dat wil zeggen : Bekeert u tot God, keert u weder naar God toe, keert Hem niet den rug toe, bij Hem is het beter. En de tijd der verkoeling, waarin Jesus Christus gezonden wordt, is geen tijd, waarin Jesus Christus zichtbaar zal komen, maar waarin Hij gezonden wordt in de harten, tot vertroosting en verkwikking. Derhalve is er geen sprake van eene toekomstige wederbrenging, maar hiervan: dat de van God afgevallenen weder tot Hem gebracht zullen worden. Daarom zegt Jesus: „Elias zal wel eerst komen, en alles wederoprichten. Maar Ik zeg u, dat Elias nu gekomen is, en zij hebben hem niet gekend; doch zij hebben aan hem gedaan al wat zij hebben gewild". Hetzelfde wat ook de Heidenen doen met hunne afgoden: zij brengen hun offeranden, zij aanbidden hen, bidden van hen, wat zij begeeren en wenschen; en als zij het dan niet krijgen, of als zjj om andere redenen, vergramd zijn tegen hunnen god, dan slaan zij hem, werpen hem weg, en vieren hunnen moedwil bot. — En gelijk zij aan Elias of Johannes hadden gedaan, wat zij wilden, zoo zou ook de Zoon des menschen van hen lijden. Toen verstonden de discipelen, dat niet de persoonlijke Elias bedoeld werd, maar dat hij in den geest en de kracht van Elias voor des Heeren Aangezicht zou heengaan. Van Elias lezen wij voorts 1 Kon. 18 : 17 vv. : „En het geschiedde, als Achab Elia zag, dat Achab tot hem zeide: Zijt gij die beroerder van Israël? Toen zeide hij: I k heb Israël niet beroerd, maar gij en uws vaders huis, daarmede, dat gijlieden de geboden des Heeren verlaten hebt, en de Baiils nagevolgd zijt. Nu dan, zend heen, verzamel tot mij liet gansche Israël op den berg Ivarmel, en de vier honderd en vijftig profeten van Baiil, en de vier honderd profeten van het boscb, die van de tafel van Izebel eten. Zoo zond Achab onder alle kinderen Israëls, en verzamelde de profeten op den berg Ivarmel. Toen naderde Elia het gansche volk en zeide: Hoe lang hinkt gij op twee gedachten? zoo de Heere God is, volgt Hem na, en zoo het Baal is, volgt hem na! Maar het volk antwoordde hem niet één wToord. Toen zeide Elia tot het volk: Ik ben alleen een Profeet des Heeren overgebleven, en de profeten van Baal zijn vier honderd en vijftig mannen. Dat men ons dan twee varren geve, en dat zij voor zich den eenen var kiezen, en denzelven in stukken deelen, en op het hout leggen, maar geen vuur daaraan leggen; en ik zal den anderen var bereiden, en op het hout leggen, en geen vuur daaraan leggen. Roept gij daarna den naam van uwen god aan, en ik zal den Naam des Heeren aanroepen ; en de God, Uie door vuur antwoorden zal, Die zal God zijn. En het gansche volk antwoordde en zeide: Dat woord is goed. En Elia zeide tot de profeten van Baal: Kiest gijlieden voor u den eenen var, en bereidt gij hem eerst, want gij zijt velen: en roept den naam uws gods aan: eu legt geen vuur daaraan. En zij namen den var, dien hij hun gegeven had, en bereidden hem, en riepen den naam van Baal aan van den morgen tot op den middag, zeggende: O Baiil, antwoord ons! Maar er was geene stem en geen antwoorder. En zij sprongen tegen het altaar, dat men gemaakt had. En het geschiedde op deu middag, dat Elia met hen spotte, en zeide: Itoept met luider stem, want hij is een god; omdat hij in gepeins is, of omdat hij wat te doen heeft, of omdat hij eene rei/.e heeft; misschien slaapt hij, en zal wakker worden. En zij riepen met luider stem, en zij sneden zichzelveu met messen en met priemen, naar hunne wijze, totdat zij bloed over zich uitstortten. IIet geschiedde nu, als de middag voorbij was, dat zij profeteerden, totdat men het spijsoffer zou offeren; maar er was geeno stem, en geen antwoorder, en geene opmerking. Toen zeide Elia tot het gansche volk: Nadert tot mij. En al het volk naderde tot hem; en hij heelde het altaar des Heeren, dat verbroken was. En Elia nam twaalf steenen, naar het getal der stammen van de kinderen Jakobs, tot welken het woord des Heeren geschied was, zeggende : Israël zal uw naam z j u . En hij bouwde met die steenen het altaar in den Naam des Heeren; daarna maakte hij eene groeve rondom het altaar, naar de wijdte van twee maten zaads. En hij schikte het hout, en deelde den var in stukken, en leide hem op het hout. En hij zeide: Vult vier kruiken met water, en giet op het brandoffer en op het hout. En hij zeide: Doet het ten tweeden male. Voorts zeide hij: Doet het ten derden male. En zij deden het ten derden male; dat het water rondom het altaar liep; daartoe vulde hij ook de groeve met water. Het geschiedde nu, als men het spijsoffer offerde, dat de Prjfeet Elia naderde en zeide: Heere, God van Abraham, Izak en" — Jakob ? neen, — „Israël! dat het heden bekend worde, dat Gij God in Israël zijt, en ik Uw knecht; en dat ik al deze dingen naar Uw woord gedaan heb. Antwoord mij, Heere! antwoord mij, opdat dit volk erkenne, dat Gij, o Heere! die God zijt, en dat G i j " — het daarna verdelgt? neen! neen! — „dat Gij hun hart achterwaarts omgewend hebt. Toen viel het vuur des Heeren, en verteerde dat brandoffer, eti dat hout, en die steenen, en dat stof, ja lekte dat water op, hetwelk in de groeve was. Als nu het gansche volk dat zag, zoo vielen zij op hunne aangezichten, en zeiden : De Heere is God, de Heere is G o d ! " — In dezen geest en dezekracht trad ook Johannes op, en liet wel geen vuur van den hemel nederdalen, maar hij bereidde voor op het vuur van Boven. Hij zeide tot do Farizeën en Sadduceën, die uitgingen naar de Jordaan, om zich te laten doopen: „Gij adderengebroedsels! wie heeft u aangewezen, te vlieden van den toekomenden toorn ? Brengt dan vruchten voort der bekeering waardig; en meent niet bij uzelven te zeggen: Wij hebben Abraham tot eenen vader; want ik zeg u, dat God zelfs uit deze steenen Abraham kinderen kan verwekken. En ook is aireede de bijl aan den wortel der boomen gelegd; alle boom dan, die geene goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen. Ik doop u wel met water tot bekeering; maar Die na mij komt, is sterker dan ik. Wiens schoenen ik niet waardig ben Hem na te dragen; Die zal u met den Heiligen Geest en met vuur doopen. Wiens wan in Zijne hand is, en Hij zal Zijnen dorschvloer doorzuiveren, en Zijne tarwe in Zijne schuur samenbrengen, en zal het kaf met onuitblusschelijk vuur verbranden". — Johannes zal voor Hem henengaan in den geest en de kracht van Elia, — om te verderven ? — neen, dat staat er niet, juist het tegendeel! Want van tweeën één: de Wet is Gods Wet, of zij is er alleen maar voor de Joden; er is een hemel en eene hel, of de mensch sterft weg als een dier en bezit geene onsterfelijke ziel. Maar is er een hemel en eene hel, is er eene eeuwige zaligheid en eene eeuwige verdoemenis, dan behoort men toch dien man lief te hebben, die den mensch voor de straf en de verdoemenis waarschuwt, om hem voor het verderf te bewaren. „De liefde van Christus dringt ons", zegt de Apostel Paulus. De liefde van Christus, de liefde der Wet was het ook, die Johannes drong, om te prediken, opdat de mensch toch tot God zou gaan met zijne schuld, en genade vinden bij den eeuwigen Ontfermer. Het doel en de inhoud zijner prediking was: de Wet des Heeren, en: de Heere is God. — De Profeet Maleachi zegt (Hoofdst. 4 : 4 ) : „Gedenkt der Wet van Mozes, Mijnen knecht, die Ik hem bevolen heb op Horeb aan gansch Israël; der inzettingen en rechten". Zijn dat woorden van den Heiligen Geest? Waarom zegt Hij niet: Gedenk aan het heilig Evangelie, aan de genade, gedenk aan de vergeving der zonden?
Wij lezen: „Ulieden daarentegen, die Mijnen Naam vreest, zal •de Zon der gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder Zijne vleugelen". Zie, een koning kan niet regeeren, als de wetten niet worden gehandhaafd; zoo ook God, do Koning der koningen, niet, ala in Zijn Koninkrijk de Wet niet blijft staan. Hij bedoelt daarmee niet de wetten, die voorbeeldeu en schaduwen waren van Christus; zóó verstond Maleachi het ook r.iet, in wiens tijd de ware Godsdienst reeds uit den tempel was verdwenen, de schrikkelijke synagoge regeerde en de •overlevering en inzettingen der menschen de Wet Gods hadden verdrongen. Slechts bij enkelen in de Gemeente bleef de kracht des Gcestes heerschen, om te vervullen het hoofdgebod : God lief te hebben van ganscher harte, van ganscher ziele en van ganschen geinoede, en den naaste als zichzelven. Toen nu Johannes optrad in den geest en de kracht van Elia, toen waren er velen, zeer velen, die zich kinderen en het zaad van Abraham noemden, evenals men zich thans nog eenen Christen noemt, maar naar de Wet Gods vraagden zij niet. En de Wet Gods is er, om den mensch met al het zijne ter aarde te werpen, om zoo een tuchtmeester te zijn tot Christus, opdat de mensch niet wanhope, maar Christus aangrijpe, — hoe verdoemd en "vervloekt hij ook is, toeh Gods genade aangrijpe en zich houde aan het kruis, en vrede, vergeving van zonden en eeuwig leven verkrijge. Als God zoo woning maakt in hot hart, als het eene woning wordt van geluk, vrede en zaligheid, moet dan de Wet overboord geworpen worden? Johannes en Elia hebben haar gehandhaafd. Wel kan geen mensch, ook de bekeerde, de wedergeborene niet, de Wet houden; maar wie verbroken en verslagen is en zoo zijne toevlucht neemt tot den troon der genade en tot de uitgestrekte hand der genade, zal door deze hand geleid worden in het spoor der Wet.
Zoo zou Elias' prediking niet zijn, om te verderven, maar recht en goed en liefelijk zijn, alzoo, dat de Geest en de Bruid zeggen: „Kom, ja kom haastelijk!" Op deze wijze dus zou hij „ b e k e e r e n de h a r t e n der v a d e r e n t o t d e k i n d e r e n ".
Er zijn velerlei kinderen. De duivel heeft de zijne, maar de Koning der Kerk ook. Van de laatsten lezen wij Ps. 110 : 3 : „Uw volk zal zeer gewillig zijn op den dag Uwer heirkracht, in heilig sieraad; uit de baarmoeder des dageraads zal U de dauw Uwer jeugd zijn". — Het was door Elia, dat er vele en machtige profetenscholen ontstonden, dat jongelieden gegrepen werden door de macht en de kracht des Woords en des Geestes, dat zij tot kennis der waarheid kwamen, zich verloren gevoelden, wegzonken voor Gods Wet en kwamen tot de belijdenis van het Lam. Evenzoo ging het in den eersten Christentijd, evenzoo ook in den tijd der Kerkhervorming. Ik herinner u aan Calvijn, die, zoo jung als hij was, toch reeds vaardig was in den dienst des Heeren ; voorts aan de beide opstellers van den Heidelbergschen Catechismus. Dat waren kinderen, verwekt door Gods genade, jonge mannen, die op eenmaal de ware leer omhelsden en er openlijk voor uitkwamen ; eene ware scheuring had God in dien tijd gemaakt. Maar, zegt de Heere, „Ik ben niet gekomen, om vrede te brengen, maar het zwaard" ; want waar het Woord Gods komt, daar maakt zich de hel op, er ontstaat eene scheiding, twee zijn tegen drie, en drie tegen twee, en het hart der vaderen wordt van de kinderen vervreemd. Maar de prediking van Johannes zou de harten der vaderen wederbrengen tot de kinderen. De vaders hadden wel is waar in de synagoge niets anders gehoord dan inzettingen van menschen, en hielden deze voor Gods Woord en waarheid. Maar zij gevoelden toch aan hunne zonen eene kracht, grooter en sterker, dan zij bij zichzelven ontdekt hadden, en zagen uit hun gedrag, dat de leer, die hunne zonen thans beleden, beter was dan de hunne.
„En de o n g e h o o r z a m e n tot de v o o r z i c h t i g h e id der r e c h t v a a r d i g e n . " De ongehoorzamen zijn wederspannig. Iemand kan ver gevorderd zjjn in ervaring en kennis, en toch wederspannig zijn. Al wat onder wet is en blijft, het mag de leer nog zoo goed kennen, wederstaat de voorzichtigheid der rechtvaardigen. De voorzichtigheid der rechtvaardigen is: zich niet houden aan inzettingen der menschen, maar alleen aan Gods Wet en wil, en vooral aan hetgeen Paulus zegt: „Ik acht alle dingen" - gerechtigheid uit de wet, ijver, besnijdenis, enz. — „schade te zijn, om de uitnemendheid der kennis van Christus Jesus, mijnen Heere; om Wiens wil ik al die dingen schade geacht heb en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen, en in Hem gevonden worde, niet hebbende mijne rechtvaardigheid, die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, namelijk de rechtvaardigheid, die uit God is door het geloof. Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding, en de gemeenschap Zijus lijdens, Zijnen dood gelijkvormig wordende; of ik eenigszins moge komen tot de wederopstanding der dooden". Ware voorzichtigheid wordt het deel der rechtvaardigen. Rechtvaardigen zijn zij, die als goddeloozen gerechtvaardigd zijn door het geloof; en zij worden geheiligd door het geloof, in hunne harten zijn gebaande wegen, daarom zjjn zij voorzichtig. Zij graven altijd dieper op het rechte fundament, overboord werpende al wat schade aanbrengt: de wereld en hare begeerlijkheden; want zij weten het: heden gezond, morgen dood en begraven. Daarom verblijft hun de troost, en zij wandelen op den goeden weg, den weg van Gods geboden, en wijken niet af, ter rechter- noch ter linkerhand. Tot deze voorzichtigheid der rechtvaardigen bekeerde Johannes, zoodat de een met den ander bekeerd werd tot de gehoorzaamheid Christi. Zoo werd op eenmaal vereenigd de wederspannige en de gehoorzame, de geloovige en de ongeloovige, het goddelooze en het vrome, biddende kind, — al wat verloren is, het wordt één geest, het stemt samen in één lied en psalm tot verheerlijking van God.
De voorzichtige rechtvaardigen kennen slechts éénc prediking. De wederspannigen leggen hunne wederspannigheid af, de dwazen hunne dwaasheid, de goddeloozen hunne goddeloosheid, en de vaders bekeeren zich tot de kinderen ; en deze prediking bracht Johannes, „om den Heero te b e r e i d e n een toeg e r u s t volk". „Een toegerust volk", — wat is dat? Is dat een volk, dat klaar staat, om den hemel binnen te gaan, om de eeuwige zaligheid te beërven? dat, met alle goed werk vervuld, bereid is om te sterven? Neen ! dat brengt geen Johannes tot stand, dat is niet het werk van eenen mensch. Een volk, dat God toebereidt door de prediking, dat is een volk, van hetwelk de Heere spreekt: „Op dezen zal Ik zien: op den arme en verslagene van geest, en die voor Mijn Woord beeft". Want dit vermag de prediking: den mensch te overtuigen van zijne verlorenheid en hem te wijzen op Jesus Christus daarboven, Die het gebed verhoort en het kind kent, dat daar kermt in het stof. Is de tweespalt en de ellende ook nog zoo groot, — tot IIem henen! tot Hem henen! bjj Hem is.
genade en veel vergeving! — „wendt u naar Mij toe en wordt behouden, o alle gjj einden der aarde". En zulk een volk werd toebereid door Johannes, een volk, dat ellendig was en arm, en tot hetwelk de Ileere dan kon komen met de bergrede: „Zalig zijn de armen van geest; want hunner is het Koninkrijk der hemelen. Zalig zijn die treuren; want zij zullen vertroost worden. Zalig zijn de zachtmoedigen; want zij zullen het aardrijk beërven. Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden". Wie is alzoo toegerust? De arme en die niets is, — hij hoore het: er is een Heiland; hij kome en neme barmhartigheid en genade van Hem ; want Zijne handen zijn wijd geopend en Zijne armen uitgestrekt, om te ontvangen en te omvangen de arme zielen, die tot Hem komen; en Hij maakt ze zalig.

14 December 1856.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 december 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Betrachting over Lukas 1: 15—17.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 december 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's