Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De bruiloft te Kana. (Johannes 2 : 1 — 11.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De bruiloft te Kana. (Johannes 2 : 1 — 11.)

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij weten uit de Heilige Schrift, dat de Heere Jesus zulk eene voorliefde had voor Galilea, dat Hij Zelf tot Zijne discipelen zeide, dat Hij hun na Zijne opstanding zou voorgaan naar Galilea. Dat was met andere woorden gezegd: „Ziet uwe roeping, niet vele wijzen naar het vleesch, niet vele edelen, maar wat gering is voor de wereld en wat niets is, dat heeft God uitverkoren". Waar wil de Heere Jesus dan zijn? Is Hij niet Degene, Die ons zalig maakt van onze zonden? Zoo wil Hij dan daar zijn, en daar Zich verheerlijken, waar zondaren zijn. Tijdens de hooge feesten vinden wij Hem te Jerusalem; maar anders hield Hij Zich meestal op plaatsen op, waar groote vissehen te vangeu waren, d. w. z. groote, snoode, gruwelijke, doemwaardige zondaars, die Hij dan tot Zich trok. Nu weten wij allen zeer goed, dat wij te belijden hebben, dat wij in zonde en ongerechtigheid ontvangen en geboren zijn; wij weten allen zeer goed, dat sedert de duivel den mensch heeft verleid, de overtreding, vooral ook van het zevende gebod, voortdurend is toegenomen, en dat geen mensch zich er uit zichzelven om bekommert, dat God wil, dat wij ons lichaam eerbaai' en kuisoh zullen bewaren. En wat doet nu de Heere Jesus? Nadat door de zonde alles verwoest, alles uit de voegen geraakt, alles vloek- en doemwaardig geworden is, kan de mensch niets anders dan zich in het ongeluk, in het verderf storten, en daartoe is hem — ach hoe dikwijls! — het huwelijk eene aanleiding. Wat doet nu de Heere Jesus? Terstond nadat Hij in de Jordaan gedoopt is en de stem der hoogwaardige heerlijkheid vernomen heeft: „Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in Wien Ik Mijn welbehagen heb", doet Hij Zich kennen als den Hersteller van den staat des huwelijks, als Dengene, van Wien het huwelijksformulier zegt, dat Hij een welgevallen heeft in dezen staat en de echtelieden wil zegenen, daarentegen de hoereerders en overspelers wil oordeelen en straffen. Het eerste dus, wat Hij doet, is: dat Hij Zich doet kennen als Dengene, Wien de echtelijke staat behaagt, en Die komt met Zijn wonderteeken en Zijne tegenwoordigheid.
„ E n op den d e r d e n d a g " , zoo lezen wij hier, „was e r e e n e b r u i l o f t te K a n a in G a l i l e a ; en de moed e r v a n J e s u s was a l d a a r . En J e s u s was ook g e n o o d en Z i j n e d i s c i p e l e n tot de b r u i l o f t . En a l s er w i j n o n t b r a k " , . . . . Men kwam dus wijn te kort bij den maaltijd. De moeder van Jesus verneemt dat en zegt tot haren Zoon: „Zij h e b b e n g e e n e n w i j n ! " Zij is dus bezorgd, dat bruidegom en bruid beschaamd zullen staan voor hunne gasten, als straks zal blijken, dat er geen wijn genoeg is. Wat zal nu de Heere Jesus doen? Zal Hij den gasten den wijn laten ontbreken ? Of zal Hij tot Zijne moeder zeggen: „Nu, als dat zoo is, dan zal Ik met Mijne discipelen maar weggaan, dan hebben de anderen ten minste nog genoeg"? Neen, Hij gaat niet weg, om de menschen aan zichzelven over te laten. Daartoe is Hij niet gekomen, maar om te toonen, dat Hij de echtelieden helpt, ook als zij zulks het minst vermoeden, zooals wij uit ons huwelijksformulier vernemen. — Nu staan daar zes groote watervaten, zooals de Joden die gebruikten, om de handen te wasschen, vóór zij aan tafel gingen. Die laat de Heere vullen met water. Met water? Moesten dan de menschen water drinken? Als de Heere Jesus ons oplegt, om water te drinken en roggebrood te eten, dan hebben wij niets te eischen. Maar Hij is een groot Koning, en zoo geeft Hij dan naar Zijne wijsheid koninklijk, eenen iegelijk naar zijnen stand. Hij blijft met Zijnen zegen niet uit. Hij heeft de mensehen in Zijne macht; zij vullen op Zijn bevel de vaten, en weten niet, wat zij doen. De moeder van Jesus had tot hen alleen gezegd: „Zoo w a t Hij u l i e d e n z a l z e g g e n, d o e t d a t " . Wat wist dan Zijne moeder ? Dat weot ik niet. Heeft zij geloofd, dat Jesus water in wijn zou veranderen ? Dat staat niet te denken, want als de Heere Jesus helpt, dan gaat het altijd boven bidden en denken, dan gebeurt het altijd zoo, dat men moet zeggen: „Dat had ik niet verwacht! zóó had ik het mij niet voorgesteld!" — Het water is in de vaten, en nu spreekt Hij het machtige woord, een woord als het „Daar zjj licht!" —: „ S c h e p t n u ! " Wat zegtonsdat? Uit Zijne volheid ontvangt Gods volk genade voor genade, uit Zijne volheid ontvangt Gods volk, ontvangen Godvreezende echtelieden genade voor genade, om met God en met eere door de wereld te komen, elkander lief te hebben, en. mag de duivel zich soms tuBschen beiden werpen, den duivel met gebed, geduld en wijsheid te verdrijven. Uit Zijne volheid leven de echtelingen en ontvangen voor en na, wat zij noodig hebben, zij ontvangen lust en kracht tot hun werk, en hoe dikwijls hebben zij niets dan water, maar dit water wordt door den Ileere veranderd in wijn. Uit Zijne volheid ontvangt men kracht en troost, uit Zijne volheid wordt de echt met kinderen gezegend, uit Zijne volheid komen de kleinkinderen, uit Zijne volheid komt ook barmhartigheid jegens bedorven kinderen, zoodat zij toch nog terechtgebracht worden. Vergeet dit woord „schept nu" niet. Dat toch alle jongelieden den staat des huwelijks heiligen voor God, en met God en naar den wil hunner ouders zich in het huwelijk begeven, opdat zij het lichaam niet schenden door de schandelijke zonde der onanie en dergelijke. „Schept!" — met den Heere Jesus begonnen! begonnen met de ware leer! begonnen daarmeê, dat bruidegom en bruid te zamen de knieën kunnen buigen voor den Heere Jesus; niet zóó begonnen, dat óf de man óf de vrouw dood is en niets verstaat van God en Zijn gebod. — Wie mag deze jonge echtelieden te Kana bij elkaar gebracht hebben? Dat behoeft gij niet te vragen. Hij, Die Adam en Eva bij elkaar heeft gebracht, Hij, Die de verborgen Gast is, de verborgen Huisvader, de Uitdeeler van allen zegen, de Heere Jesus. De menseh leeft niet van het groote. Dat meenen wel is waar schier alle menschen, maar dat is geheel verkeerd. De Heere Jesus geeft bij kleine hoeveelheden, opdat men voor dit weinige danke en niet zie naar hot groote, en dit weinige, waarvoor men dankt, zegent Hij, opdat men met dit weinige spaarzaam zij en belijde: Dat is naar Zijn woord „schept", dat is Zijn wijn, dien Hij gemaakt heeft uit water. Ik zou waarlijk niet weten, wat men op Zijn bevel „schept" niet uit de aarden vaten zou kunnen scheppen. Daarom, houd dit woord „schept" toch vast; want daarmeê zegt de Heere: „Zit gij in lijden en nood, Ik ben bij u met Mijne tegenwoordigheid en wonderteekenen". En hoe is het gegaan en hoe gaat het in het huwelijk? Nu, hoe begint men gewoonlijk? Hoe velen waren niet blij, als zij in 't begin maar twee paar schoenen, eene tafel, eene kachel enz. hadden, en later kwamen er kinderen, en kleinkinderen bovendien, men ging met zorgen naar de markt, maar de Heere Jesus heeft het toch zóó geschikt, dat men alles heeft ontvangen, wat men noodig had. Zie eens op de duizenden, die in eene stad wonen, — op de markt is voorwaar lang niet genoeg voor allen, als ieder ook maar een weinig zal hebben; maar aller oogen wachten op God, en Hij geeft hun hunne spijze te Zijner tijd, en Hij zegent de spijze, zoodat zij verzadigd worden. Ieder kind kon wel 's daags eenen os op, als het de Heere Jesus niet was, Die den mensch verzadigt met weinig. — De Heere zegt verder, dat de dienaars het tot den hofmeester zullen brengen, opdat hij het zou proeven, en als deze er van geproefd heeft, zegt hij: „Maar beste bruidegom, wat hebt gij nu gedaan ? Men is gewoon eerst den goeden wijn op te zetten, en later den minderen, maar gij hebt den goeden wijn tot het laatst bewaard!" Wij zeggen gewoonlijk : Einde goed, alles goed ! Het is toch inderdaad schoon, als men eerst ijzer ontvangt, dan koper, en ten laatste zilver en goud. Dat doet de Ileere. En de Heere zal niet alleen zorgen voor wijn, maar als het Hem behaagt, van Godvreezende echtelieden, nadat zij samen geleefd hebben, den een of de andere op te nemen in het Paradijs, dan zegt Hij ook: „Schept!" O God, welke wateren zijn dat, wateren van nood! „Schept!" klinkt het, en het wordt wijn. Men heeft in de vreeze des Heeren samen geleefd, en nu is de man of de vrouw weg, bij den Heere Jesus; „welaan", zegt de overgeblevene, „ik ben ook op reis daarheen! daar is een wederzien!" Dat is ook een „schept!" van Hem, Die woord en trouwe houdt en niet laat varen de werken Zijner handen; Die vervult, wat Hij heeft gezegd: „Bergen zullen wijken en heuvelen wankelen; maar Mijne goedertierenheid zal van u niet wijken, en het Verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere, uw Ontfermer".
Nu is het zeer merkwaardig, wat hier verder staat: de H e e re J e s u s o p e n b a a r d e Z i j n e h e e r l i j k h e i d . De heerlijkheid van den Heere Jesus zien wij niet altijd, want ach, wij zijn zoo blind. Er staat van den Heere Jesus geschreven, dat God de Vader alles onder Zijne voeten heeft gezet: schapen en ossen, alle die; ook mede de dieren des velds. (Ps. 8.) Doet de Heere nu nog wonderen ? Zeer zeker, Hij zorgt voor de gansche stad, voor elk huis, en verandert nog voortdurend water in wijn, helpt den hulpelooze, zet den bedrukte en benauwde in de ruimte; Hij troost de bedroefden en verbindt de gewonden, Hij is den ellendigen tot eenen Heiland, en waar is er een kamertje, waarin Jde Heere Jesus wordt aangeroepen, dat Hij uiet zou verhooren en helpen? De kinderen vouwen de handen aan tafel en bidden om den zegen voor spijze en drank, en als zij naar bed gaan, bidden zij: „Het bloed van Jesus Christus, Gods Zoon, reinigt ons van alle zonden". Wat gebeurt er dan? O, engelen des Heeren waken bij hun bedje, engelen des Heeren dienen hen aan tafel! Als wij het maar wilden erkennen. Dat doet de Heere dag aan dag. Dag aan dag toont Hij Zijne heerlijkheid, maar dag aan dag zien wij die niet. Wij zijn zoo schrikkelijk hardnekkig, ongeloovig en blind, dat wij het niet kunnen zien en vasthouden, en daarom vaak twijfelen endenken: De Heere heeft mij verlaten en verstooten, Hij laat mij aan mijn lot over, — ach, ach, daar sneeuwt het en het is zoo bitter koud, hoe kom ik tehuis! Nu is de Heere Jesus zoo genadig en laat Zijne kinderen toch ook van tijd tot tijd wat zien. — „Ja maar, Hij heeft bij mij toch nog nooit water in wijn veranderd!" — O, gij hebt veel meer ontvangen, dan de jonge echtelieden uit Joh. 2; Hij heeft bij u nog veel meer gedaan dan water in wijn veranderen. Ieder voor zich denke maar eens na, en bedenke, in hoeveel benauwdheid, nood en druk hij is geweest, vooreerst in zijne jeugd, daarna sinds zijn huwelijk, en hoe op eens het blad werd omgekeerd, en op eens midden in den donkeren nacht het licht doorbrak, zoodat men moest bekennen: „Dat heeft God gedaan!" Zoo stond de berg nog voor mij, en ik lag voor den berg en kon vanwege de tranen niet zien, en op eens was de berg achter mij, waarover ik niet heen kon komen. Wie heeft den berg nu weggeruimd ? Het was de Heere. Ik heb na bangen nood en groote ellende, als de Heere mij onverwacht Zijne hulp had gezonden, dikwijls tot mijne ziel gezegd: „Nu zie ik toch, dat Hij mij nabij is, dat Hij leeft, dat Hij helpt! ik had het niet meer gedacht". Ik had Ziine wegen vergeten, ik had Zijne belofte vergeten, ik kon niets meer vasthouden, maar juist toen ik dacht, dat alles uit was, en geenen troost meer wilde aannemen, toen openbaarde Hij mij Zijne heerljjkheid. Dit nu is de heerlijkheid van den Heere Jesus, dat Hij schept, waar niets is, dat Hij helpt, waar Zijne hulp noodig is, dat Hjj Zijne Goddelijke Majesteit juist daarin toont, dat Hij komt tot de lijdenden, tot de treurenden, tot degenen, die in grooten nood verkeeren en niet weten, hoe van hunne zonde verlost te zullen worden, tot degenen, die in groote krankheid zijn, tot degenen, die hard worden aangevochten door den duivel en hunne hartstochten; tot dezulken komt Hij altijd, ja, met Zijn Woord, maar Hij Zelf is in waarheid met Zijn Woord, Hij komt met Zijnen Geest, maar waarlijk ook tevens met Zijne Majesteit en genade. Zoo openbaart Hij altijd, ook nog lieden, Zijne heerlijkheid.
Wat moet nu de vrucht daarvan zijn ! Wij lezen : „En Z i j ne d i s c i p e l e n g e l o o f d e n in Hem". Dat schijnt tegenstrijdig. Zijne discipelen geloofden nu in Iiem, — maar hoe waren zij Zijne discipelen, als zij te voren niet in Hem geloofden? Kan men dan een discipel wezen, en toch niet geloovcn ? O ja, maar om dat te verstaan, moet men het ervaren hebben. Het geloof is als een kind, dat groeit en groeit, en zoo langzamerhand toeneemt. Het geloof is als iemand, die blind is, en nu allengs al meer en meer, in 'tlicht gebracht moet worden. Het is als iemand, die verlamd is. qn nu langzamerhand, eerst heel langzaam, moet leeren loopen. Het geloof is als een kind, het moet leeren spellen, en hebt gij vandaag het „Abba" leeren spellen, zie of gij het morgen nog kunt stamelen. De discipelen geloofden te voren reeds, maar niet zoo, als nadat het water geschept was en zij zagen, wat er geschied was. Laat ons toch niet denken, dat wij over het geloof kunnen beschikken. Gij kunt wellicht geloof hebben voor dit leven, maar niet voor het sterven; gij kunt geloof hebben voor het sterven, als gij den dood niet ziet, maar niet voor het leven; gij kunt zoo wat gelooven, dat de Heere Jesus u uwe zonden heeft vergeven, maar niet, dat Hij u brood en kleêren zal geven ; gij kunt gelooven, dat de Heere Jesus een Helper is, en zulk een wonder te Kana in Galilea heeft gedaan, maar niet, dat Hij ook u zal en wil helpen. Dat alles heeft zijnen tijd en wijze. De Heere doet teekenen te Zijner tijd en ure; Hij komt niet te vroeg. Het hangt af van Gods hoogen raad, wanneer het water door den engel beroerd zal worden; het hangt af van Gods hoogen raad, wanneer Hij Zijne heerlijkheid wil openbaren en zeggen: „Schept!" De discipelen waren in groote verlegenheid geweest om de jonggehuwden en hunne vrienden, — geen wijn- meer, dat was toch vreeselijk! Gij weet toch ook wat eergevoel is. Het zou eene groote schande voor de jonge echtelieden geweest zijn, als de wijn werkelijk opgeraakt was. Als men geen kwartje meer bezit, en nu klopt er iemand aan de deur, die een kwartje van u te vorderen heeft en niet kan wachten, — o, dan is men niet enkel in verlegenheid, maar ook de eer is gekwetst, en dan zijn alle duivels los. Maar de Heere heeft Zijnen tijd, en Zijne teekenen doet Hij, opdat men in Hem geloove, dat wil met andere woorden zeggen, dat men zijne toevlucht tot geenen ander neme dan tot Hem alleen, tot den Heere, den Behouder in leven en in sterven, Die alleen alles regeert en geeft ook voor het huishouden, Die alleen over alles beschikt, zoo dat men met God en met eere door de wereld komt. Dat men daarom den duivel het in geen ding gewonnen geve, maar bij het Lam Gods blijve, om te ervaren, dat Hij in waarheid de Christus is.
25 Augustus 1872 H. F. K.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 januari 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

De bruiloft te Kana. (Johannes 2 : 1 — 11.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 januari 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's