Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

32. Vier jaren van bange worsteling (1572 -1576). (2de Gedeelte. — Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

32. Vier jaren van bange worsteling (1572 -1576). (2de Gedeelte. — Slot.)

II. Uit de geschiedenis van de regeering der hertogen, graven en bisschoppen. (922—1581.)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Door de inneming van Haarlem had Alva Noord- en Zuid- Holland van elkander gescheurd. Haarlem vormde nu met Amsterdam eene vijandelijke linie, van waaruit beide deelen met voordeel konden aangetast worden. Zoo scheen na het blijde begin in 1572 reeds in het midden van 1573 de toestand hopeloos. Men schreef in die dagen aan den Prins, dat het nu met de zaak der vrijheid uit was, tenzij hij met eenig machtig vorst een verbond gesloten had. En wat antwoordde de Prins? „Aleer wij deze zaak en de beschermenis der Christenen en andere verdrukten in deze landen aangevangen hebben, hebben wij met den alleroppersten Potentaat der potentaten", den Heere der heirscharen, „a l z u l k e n vasten verbond gemaakt, dat wij geheel verzekerd zijn, dat wij, en alle degenen, die daarop vastelijk betrouwen, door Zijne geweldige en machtige hand ten leste nog ontzet zullen tuorden, spijt alle Zijne en onze vijanden." In deze kracht zette Oranje den krijg voort, en zóó was hij in den tegenspoed geduldig en hoopte tegen alles aan. En God beschaamde zijn vertrouwen niet.
Alva vaardigde na Haarlems val een streng plakkaat uit, waarin hij de steden tot onderwerping vermaande en hun den Koning voorstelde als een liefderijk vader van zijn volk, die niets liever wilde dan vergeven en vergeten, mits men maar als gehoorzame kinderen met berouw tot hem terugkeerde; de halsstarrigen daarentegen zouden den geesel zijner wraak niet ontgaan. De Hollanders wisten echter, wat eene onderwerping, als door Alva bedoeld, inhad; zij wenschten den Koning getrouw te blijven, doch overigens te behouden, wat zij hadden, en — 't plakkaat werkte dus niets uit.
Drie dagen na de overgave van Haarlem versohenen er reeds Spaansche benden voor A l k m a a r . Prins Willem was al op versterking bedacht geweest en had Jakob Kabbeljauw met soldaten gezonden, doch de regeering der stad had hen niet willen inlaten. Toen echter het vreemde krijgsvolk opdaagde, werd Kabbeljauw zelf binnengelaten, die den burgers toeriep, dat men zich spoedig verklaren moest, eer het te laat was. De regeering bleef echter besluiteloos, totdat de burgemeester Floris van Teilingen aan het dubben een einde maakte, door naar de Friesche poort -te gaan en deze voor 's Prinsen soldaten te openen. De Spanjaarden, die reeds meester van de voorstad waren, werden daaruit nu fluks verdreven en keerden naar Haarlem terug.
Alva, wiens soldaten aan het muiten waren geslagen, omdat •zij 28 maanden soldij te vorderen hadden, had den ge:chiktsten tijd voor het beleg van Alkmaar moeten laten voorbijgaan. Doch eindelijk rukten er 16000 Spanjaarden tegen de stad op, die daar slechts 800 soldaten en 1300 weerbare mannen tegenover kon stellen. Ook was er binnen Alkmaar maar weinig leeftocht en krijgsvoorraad, weshalve men van stonden aan zjjne Loop bouwde op het onder water zetten van het omliggende land, waarvoor Sonoy beloofde te zorgen.
Nadat Don Frederik onder voorspiegeling van schoone beloften Alkmaar tevergeefs bad opgeëischt, opende hij den IS11" September uit 20 kanonnen het vuur, die van den morgen tot den avond met kogels van 40 pond de muren teisterden. Daarop werden de Friesche poort en de Roode Toren bestormd. Doch welk eene ontvangst wachtte de vijanden! Terwijl van de muren de musketten knallen en de bestormers naar beneden doen tuimelen, vatten stevige vuisten de stormladders aan en werpen ze met Boldaten en al af. Waar men daarin niet slaagt, wordt onder eene verwoede worsteling den «pdringenden vijand elke voet gronds betwist en treft elke zwaardhouw, elke degenstoot zijn doel. En intUBschen schijnt plotseling de muur in eenen vuurbrakenden berg veranderd. Als uit eenen krater daalt op de hoofden der bespringers een regen van steenen, brandend stroo en rijs en ongebluschte kalk of een stroom van kokend water neêr, terwijl hun elders brandende pekkransenl ) om den hals geslingerd worden. Drie malen wordt de bestorming vernieuwd, maar telkens vindt de vijand soldaten en burgers op hunnen post, telkens wordt hij teruggeslagen. Tot vrouwen en kinderen helpen meê, door •water en steenen aan te dragen. — Drie uren duurde deze "worsteling, en dat de Alkmaarders zich daarbij dapper weerden, blijkt mede uit het groote verlies, dat de Spanjaarden leden, die 5 0 0 dooden en 300 gekwetsten telden, terwijl van de belegerden slechts 24 soldaten en 13 burgers gedood of gewond waren.
Den 20! t e n September werden de muren nogmaals uit alle vuurmonden te gelijk beschoten, doch als daarna den Spanjaarden gelast werd storm te loopen, weigerden zij te gehoorzamen, en of hunne officieren hen al met den dood bedreigden, het mocht niet baten, zij bleven onverzettelijk. De duivel streed aan de zijde der Alkmaarders, — zeiden zij in hunne verblindheid, — anders had zulk een hoopje volks niet zulk «en leger kunnen afslaan en er zulk eene slachting onder aanrichten.
Na veel tegenstand had de Prins eindelijk van de Staten toestemming verkregen, om eenen dijk door te steken, zoodat het water, door stormwind en springvloed opgestuwd, het land overstroomde. Don Frederik zag zich aldus bedreigd, maar maakte zich voorshands niet bezorgd, tot hem een brief in handen viel, door de Prins en de Stater, aan de Alkmaarders gericht, waarin zij bij het klimmen van den nood hen troostten met de mededeeling, dat spoedig nog meer dijken zouden doorgestoken worden. Nu haastte Don Frederik zich, vóór zjjne soldaten van dit bericht afwisten, het beleg op te breken. Den 10'len October trokken de Spanjaarden af, en de stad was verlost!
Alkmaar was de eerste stad, die in dezen oorlog met gelukkig gevolg een geregeld beleg doorstond. Daarom zeide men en zegt men nog altijd : „Van Alkmaar begint de victorie!"
De droefheid, door Haarlems val veroorzaakt, werd door Alkmaars victorie getemperd. En God, die deze stad behouden had, deed de Noord Hollanders drie dagen later eene overwinning bevechten op de Zuiderzee, waar C o r n e l i s D i r k s z o on de vloot van Bossu versloeg. Bossu werd op zijn eigen schip, de Inquisitie genaamd, gevangengenomen en te Hoorn binnengebracht !
Dat alles moest Alva hier nog beleven. In het begin van December 1573 kon hij eindelijk vertrekken, na het bewind te hebben overgedragen aan den man, dien de Koning tot zijnen opvolger had gezonden: Don L o u i s de R e q u e s e n s . Zoo ging dan de ijzeren hertog, beladen met den vloek des volks, maar er zich op beroemende, dat hij hier 18000 menschen door beulshanden had laten ombrengen, waaronder niet gerekend waren, die bij belegeringen, in veldslagen enz., waren omgekomen. En wat was de vrucht, die hij van dit bloedig werk geoogst had ? Als een onderworpen volk had hij de Nederlanders gevonden, en bij zijn vertrek liet hij de twee voornaamste van de noordelijke gewesten in zegevierenden opstand tegen de vreemde overheersching achter. De grenzenlooze verdrukking was in Gods hand het middel geweest, om de onwederstaanbare begeerte naar verbrijzeling van het juk te wekken.
Requesens was eenigszins zachter van inborst dan Alva, maar daarom des te gevaarlijker voor ons. Bovendien bezat hjj, wat Alva miste, nml. voldoende kennis van zeezaken. Die kennis kwam hem al spoedig te pas. De aanhangers van Oranje belegerden nml. M i d d e l b u r g . Requesens deed alle moeite om die stad te ontzetten, waartoe hij zelfs twee vloten uitrustte. Hij werd echter bij R o e m e r s w a a l door de Geuzen verslagen (Jan. 1574), waarna Middelburg aan den Prins overging. Deze bevond zich toen te Ylissiugen, waar hij gedurende het gevecht tot God riep, en, toen hem het bericht van de overwinning werd gebracht, God daarvoor dankte; reeds menigmaal, zoo verzekerde hij den Staten, had God hem in den uitersten nood op zijn gebed plotseling uitkomst gezonden.
Intusschen was de toestand van Holland nog zeer hachelijk. Sinds den 31ste" October 1573 was de stad L e i d e n door de Spanjaarden ingesloten. Indien na Haarlem ook deze stad den vijand in handen viel, wat moest er dan van Holland worden p Op Leiden waren daarom aller oogen gericht Van het behoud dezer stad scheen dat van het geheele land af te hangen.
Ten einde nu den Spanjaard uit het hart van Holland te verdrijven, verzamelde Lodewijk van Nassau inet zijnen broeder Hendrik en nhristoffel van de Palts, zoon van Frederik den Vrome (den Keurvorst, wieDS naam op onvergetelijke wijze aan den Heidelbergschen Catechismus verbonden is), een leger, waarmeê hij langs de Maas optrok, om zich met Prins Willem te vereenigen, die zich met 6000 man in den Bommelerwaard bevond. Requesens begreep, in welk een gevaar hij verkeerde, en haastte zich een leger te zenden, dat de vereeniging voorkwam. Zelfs liet hij, om over een genoegzaam aantal soldaten te kunnen beschikken, het beleg voor Leiden opbreken. Tegen den raad van Prins Willem tastte zijn broeder Lodewijk bij Mook den veel sterkeren vijand aan. Had hij kunnen rekenen op al zijne soldaten, dan had hij misschien nog de overwinning bevochten. Maar helaas, de Duitsche voetknechten riepen met den vijand in het gezicht nog: „(ield, geld!" Treurig was de uitslag. Nadat de ruiterij was teruggeslagen, werd de vlucht in Lodewijks leger algemeen, en weldra was het slagveld met 3000 dooden bedekt (14 April 1574). Ook Lodewijk met zijnen broeder Hendrik en den zoon van Frederik den Vrome x) kwamen, waarschijnlijk in het slaggewoel, om; hunne lijken werden echter niet gevonden.
Wat al rouwe veroorzaakte deze jammerlijke nederlaag! „ Van droefheid weet ik nauwelijks, wat ik doe /" zeide Prins Willem, die dubbele reden had, om te weenen. Hij sterkte zich echter ook ditmaal in zijnen God en liet zich door zijne smart niet' afhouden van het werk, dat God hem op de hand had gezet.
Leiden, dat weldra opnieuw belegerd werd, en verzuimd had, zich intusschen van genoegzamen mondvoorraad te voorzien. vorderde spoedig in dubbele mate 's Prinsen zorg. Hoe God deze door honger, zwaard en pestilentie zoo zwaar geteisterde stad wonderbaarlijk verlost en den hoonenden Spanjaard evenals weleer Sanherib met verschrikking geslagen en op de vlucht gedreven heeft, zullen wij hier niet nader beschrijven. (De lezer vindt de bijzonderheden daaromtrent medegedeeld in Jaargang 1895, bladz. 297 vv.).
Nadat God ons door Leidens ontzet weêr eenigszins over de nederlaag bij Mook had getroost, werden te Breda onderhandelingen over den vrede geopend tusschen Holland en Zeeland ter eener en Requesens, namens den Koning, ter anderer zijde. Dewijl de Spaansche landvoogd echter als onafwijsbare voorwaarde voor den vrede stelde, dat alleen de Roomsche Kerk zou geduld worden, en dat de Hervormden, die niet tot haar wilden terugkeeren, binnen 6 maanden het land zouden verlaten, kwam er van den vrede niets, want de Hervormden verklaarden, dat zij „liever goed en leven zouden verliezen, dan den waarachtigen Gereformeerden en Apostolischen godsdienst in eeniger mate te verloochenen'', terwijl zij niet in ballingschap verkozen te gaan. Dat mocht een waardig en moedig antwoord heeten!
Vele zijn echter de tegenspoeden dergenen, die het met God wagen Zoo was het ook hier. Op de vreugde over Leidens verlossing volgde de droefheid over den val van Z i e r i k z e e, dat in weerwil van herhaalde pogingen tot ontzet zich aan de Spanjaarden moest overgeven. Weêr scheen alles verloren, want Requesens, die nu Schouwen en Duiveland geheel in zijn bezit had, had zich alzoo tusschen Holland en Zeeland ingedrongen.
Zoo wisselden blijdschap en droefheid elkander gestadig af. Zoo was het meestal een dobberen tusschen hoop en vreeze. Doch de Heere, op Wien de hope van den Prins en zijne getrouwen was, wist telkens weêr uit de tegenspoeden te redden. Ook nu weêr zou Hij op ongedachte wijze uitkomst geven.


1) Hoepels, die met hennep omwonden en met pek bestreken waren.


1) Zie aangaande Cliristoffel Jaargang 1896, bladz. 333, kol. 1.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 januari 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 11 Pagina's

32. Vier jaren van bange worsteling (1572 -1576). (2de Gedeelte. — Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 januari 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 11 Pagina's