Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ter nagedachtenis van den WelEerwaarden ZeerGeleerden Heer W. E. M. Engelberts.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ter nagedachtenis van den WelEerwaarden ZeerGeleerden Heer W. E. M. Engelberts.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Tot onze droefheid overleed den 25ste" Januari j.1. te Ommen onze medebroeder in den dienst des Woords Ds. W. E. M. E n g e l b e r t s , in den ouderdom van 54 jaren.
Ds. Engelberts, die eerst op lateren leeftijd tot het predikambt werd opgeleid, aanvaardde zijne ambtsbediening den IQden Februari 1878 te Nieuw en St.-Joosland, van waar hij eerlang naar de Gemeente te IJzendoorn vertrok, terwijl hij de laatste jaren zijns levens te Ommen arbeidde. In alle drie Gemeenten mocht hij, door zijne gemeenteleden geacht en bemind, met zegen werkzaam zijn. Hoewel hij sedert eenigen tijd lijdende was, bleef hij zijn ambt toch waarnemen. Nadat bij Woensdag den 20ste" Januari nog voor de Gemeente was opgetreden, behaagde het den Almachtigen God in den nacht van Zondag op Maandag j.1. na een kortstondig lijden zijnen levensdraad af te snijden.
Donderdagmorgen te 11 uur verliet het stoffelijk overschot van den ontslapene de gemeente Ommen, daar de begrafenis te Hedel zou plaats hebben. Nadat te voren Ds. A. J. E i j k m a n van Amsterdam, zwager van den overledene, een toepasselijk woord gesproken had, reed de lijkkoets af, gevolgd door de naaste familiebetrekkingen en begeleid door do leden van den Kerkeraad en eene groote schare van belangstellenden. Toen men den grenspaal der gemeente had 1 bereikt, dankte de zoon van den overledene, Ds. W. J. M. E n g e l b e r t s van Bergschenhoek, degenen, die aldus van hunne deelneming deden blijken, en riep hun de woorden van Hebr. 1 3 : 7 toe. Terwijl nu de Kerkeraad zich naar het sterfhuis begaf, zette de rouwstoet zyno reis voort naar Zwolle.
Den volgenden dag, 's middags te 12 uur, had de bijzetting plaats in den grafkelder van den Heer Huijskes te Hedel. Ds. F. O b e r m a n van Leiden sprak daarbij de aanwezigen aldus aan:
„Geliefde vrienden in onzen Heere Jesus Christus, Die gezegd heeft: „Ik ben de opstanding en het leven; die in Mij gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven". Een woord van getuigenis moet mij van het hart, nu wij naar deze vriendelijke rustplaats leiden het stoffelijk overschot van eenen geliefde, eenen dierbaren man en vader, eenen trouwen dienaar des Woords. Zelf gegrepen door het Woord Gods, heeft hij daarvan getuigd, geheel zijn leven, niet slechts met den mond, maar ook met de pen. Standvastig in het Evangelie zijns Gods, weerlegde hij ook, waar het moest, den laster, dat de hem liefgeworden leer eene bestrijding zou zijn van de "SVet Gods, en handhaafde de Wet Gods, de gerechtigheid, trots veel tegenstand.
Heeft de Gemeente des Ileeren in ons land in het algemeen in hem een zeer getrouw getuige verloren, vooral de Gemeente te Ommen, waar God hem eene reeks van jaren het Evangelie van Jesus Christus deed verkondigen. De woorden, waarmede de overledene in deze Gemeente de bediening des Woords aanvaardde, waren de grondtoon van zijne prediking : „Laat mijne ziel leven en zij zal U loven, en laat Uwe rechten mij helpen". (Ps 119 : 175.) Ja, hij wist, dat wij de genade niet in eigen hand hebben, en daarover niet naar welgevallen kunnen beschikken.
Hij droeg den schat in een aarden vat, een zwak lichaam, waarmede hij meer te kampen had, dan velen vermoedden en bij zelf ook zeide. Hoe zwak |hij echter was, hij leefde voor de bediening des Woords, en het is naar waarheid, wat er te Ommen wel gezegd werd: „Als onze Dominee maar op den preekstoel is!" En bij huisbezoek, vooral aan het ziekbed, was het zijne grootste blijdschap, wanneer hij bemerkte, dat het Woord ingang vond en troost had gebracht. De laatste door hem gehouden prediking, op Woensdag 20 Januari j.1., had tot grondslag Jesaia 40: 9—11, waarin gewezen werd op den Heere als den goeden Herder, Die Zijne lammeren in Zijne armen vergadert en in Zijnen schoot draagt, en de zoogenden zachtjes leidt. Het kerkelijk zegel van de gemeente Ommen is „de goede Herder". Thans heeft die goede Herder hem na korte benauwdheid in Zijne heerlijkheid opgenomen.
Maar ook in onzen broederkring is eene scheure gescheurd. Hoe lief had hij die broeders, die even dierbaar geloof verkregen hadden. Heen, hij sloot niet gaarne anderen uit, hij had behoefte aan gemeenschap, maar, waar hij bij ambtgenooten die instemming niet vond, welke hij begeerde, was het hem te meer eene blijdschap, wanneer hij broeders het welkom kon toeroepen in zijn gastvrij huis; en het ging hem gelijk den Apostel Paulus op zijne reis naar Rome: toen hij de broeders zag, dankte hij God en greep moed.
Hoewel hij nu van ons is heengegaan, God heeft in Zijne goedheid nog plaatsvervangers gegeven, om hetzelfde Evangelie te prediken. En waar het nu'schjjnt, dat de dood en het graf het laatste woord hebben, daar zal toch het laatste woord hebben Christus, Die gestorven is, maar Die ook is opgewekt, Die ook ter Rechterhand Gods zit, Die ook voor ons bidt. Evenmin als onder het sneeuwkleed de natuur thans dood is, maar straks de bloeitijd weêr daar is, zoo zal ook hier de dood niet heersclien, maar tnogen wij ons verheugen in den doorluchtigen dag der opstanding, waarop Hij, Die de opstanding is en het leven, zal zeggen: „Komt in, gij gezegenden Mijns Vaders, en beërft het Koninkrijk, dat voor u is weggelegd vóór de grondlegging der wereld", hetwelk Hij spreken zal tot een iegelijk, die Zijne verschijning in het vleesch heeft liefgehad. Amen."
Daarna nam Ds. J. H. E i j k m a n van Rossum het woord, die als volgt sprak: „Wij hebben eenen dierbaren doode ten grave geleid ; veel is in hem verloren gegaan als man en vader, voor zijne familie en geliefde betrekkingen. Niet slechts der Gemeente Gods te Ommen is een gevoelige slag toegebracht, maar der gansche Kerk in Nederland. Doch bij alle droefheid kunnen wij ons verblijden over de groote gave, die God ons in hem geschonken heeft. Na een kort lijden heeft God hem opgenomen in Zijn Vaderhuis. Wij brachten hem nu naar zijne laatste woning, maar neen — niet zijne laatste woning, want over zijn stof waakt God, en dit verderfelijke zal onverderfelijkheid aandoen en dit sterfelijke onsterfelijkheid. Ook voor ons zij het waar, dat zoo ons aardsche huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis, niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen. Amen.''
Ds. W. v a n Li n s c h o t e n van Varsseveld sprak daarna de volgende woorden: „Immers is God Israël g o e d, dengenen, die rein van harte zijn." Met dit woord heeft Asaf zichzelven en ons getroost en moed gegeven. Hoe zwaren slag' God den geliefden betrekkingen van den overledene ook toebracht, God is Israël goed; uit dezelfde bron van ontferming, waaruit de vreugde ons toevloeit, komt ons ook het lijden toe. Diepe wonden heeft God geslagen, doch wanneer wij in Gods huis ingaan en nederknielen voor het altaar, hetwelk is het kruis van Golgotha, dan worden deze wonden geheeld. God sterke ook den zoon en doe hom treden in de voetstappen van zijnen vader, verkondigende den Naam des Heeren, en stelle hem tot eenen troost en steun voor moeder en zusters. Amen."
Vervolgens sprak de Candidaat tot den heiligen dienst J. A. H o e k z e m a van Groningen deze woorden uit: „Hij zal Zijne kudde weiden gelijk een herder, Hij zal de lammeren in Zijne armen vergaderen en in Zijnen schoot dragen, de zoogenden zal Hij zachtjes leiden. (Jes. 40 : 11.) Amen."
De beroepen Predikant van Nieuw en St.-Joosland, H. K w i n t : „Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien. (Matth. 5 : 8.) Amen."
De godsdienstonderwijzer van Ommen, J. v a n Al e w i j k : „Zoo is er dan nu geene verdoemenis voor degenen, die in Christus Jesus zijn, die niet naar het vleesch wandelen, maar naar don Geest. (Rom. 8 : 1.) Amen."
Ten slotte werd door den zoon van den ontslapene een aandoenlijk en zeer hartelijk woord ter nagedachtenis van zijnen onvergetelijken vader gesproken en namens zijne moeder en de familie dankgezegd voor de bij deze gelegenheid betoonde deelneming en belangstelling, waarna nog Ps. 89 : 7 werd gezongen en Ds Oberman over de aanwezigen den zegen uitsprak.
Zoo rust dan ook van dezen onzen vriend het stoffelijk omhulsel in den schoot der aarde, tot het bazuingeschal op den dag der opstanding het uit den doodsslaap zal opwekken. En tot ons allen komt in het heengaan van den ontslapene de vermaning om te waken en te bidden, dewijl wij niet weten, in welke ure de Ileere komt. „Zalig zijn de dooden, die in den Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hunnen arbeid; en hunne werkeii volgen met hen." (Openb. 14 : 13.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 februari 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 12 Pagina's

Ter nagedachtenis van den WelEerwaarden ZeerGeleerden Heer W. E. M. Engelberts.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 februari 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 12 Pagina's