Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vraag en Antwoord 26.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vraag en Antwoord 26.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ongelukkig ia het kind, dat geenen vader nocli moeder heeft. Nauwelijks vindt het iemand, die een hart voor hetzelve heeft, en moeilijk zal het zijn vertrouwen aan iemand schenken. Voor zulk een kind wordt zelden zoo gezorgd, als het wel behoorde, zelden wordt het opgevoed met ernst en liefde, met vriendelijken ernst, met bestraffing der liefde, met eene liefde, die het kind niet bederft, maar wint voor Gods Woord. Is zulk eene opvoeding bij kinderen, die^ouders hebben, eene zeldzaamheid, veel meer nog geldt dit van weezen. De eenige troost voor zulke kinderen is, dat zij eenen God en Vader in den hemel hebben in Christus Jesus, Die hen om Christus' wil tot Zijne kinderen aangenomen heeft. Die voor hen zorgt en in Zijnen Zoon hen liefheeft in heilige"liefde, hun smeeken hoort en hen in liefde kastijdt, opdat zij in Zijne gerechtigheid en in Zijne wegen wandelen.
Wij allen zijn zulke weeskinderen, en hebben daarenboven nog onzen Vader verloren door eigene schuld. Nadat wij onzen God en Vader, Die ons geschapen had, al reeds in Adam verlaten hadden, zijn wij nu door ons ongeloof en ongehoorzaamheid geheel en al in het geweld en de macht des duivels en der zonde geraakt, en om onze zonde rust ook Gods vloek op ons. Nochtans, hoewel wij door eigene schuld in de verdoemenis liggen, had God gedachten des ontfermens over ons en heeft ons in Zijnen Naam laten doopen en in Zijn Woord ons verklaard en in den Doop ons verzegeld, dat Ilij ons, arme zondaren, om Christus' wil als Zijne kinderen heeft aangenomen. Daarom zeggen en belijden wij, die in Christus Jesus gelooven, nu door den Heiligen Geest, Die ons „Abba, Vader!" leert roepen: „ l k g e l o o f i n G o d , d e n V a d e r , d e n Alm a c h t i g e , S c h e p p e r d e s h e m e l s en d e r a a r d e ".
Van dit eerste Artikel der Apostolische Geloofsbelijdenis, dat over God den V a d e r handelt, geeft de Catechismus eene uiteenzetting in Vraag 26 — 28, en wel vraagt hij allereerst: „ W a t g e l o o f t g i j m e t d e z e w o o r d e n ? " In het Antwoord worden de volgende waarheden uitgesproken, welke ieder oprecht Christen door het geloof belijdt: de God en Vader van Jesus Christus is om Zijns Zoons Christus' wil mijn God en mijn Vader; — deze God en Vader is de almachtige Schepper van hemel en aarde; — op Hem stel ik mijn vertrouwen, dat Hij als Vader voor mij zal zorgen, en dat Hij mij vaderlijk zal kastijden en alles mij ten beste keeren; — dit vertrouwen stel ik op Hem, omdat Hij zulks kan doen als een almachtig God, en wil doen als een getrouw Vader.
„ I k g e l o o f in God [den V a d e r , d e n A l m a c h t i g e, S c h e p p e r des h e m e l s en d e r a a r d e . " Dit wil niet alleen zeggen: Ik geloof, dat er een God en Vader is, Die almachtig is en den hemel en de aarde gemaakt heeft, maar veel meer; want wat zou zulk een geloof ons baten? Bij zulk een geloof zal men ook niet wandelen, zooals het een kind Gods betaamt. Veeleer belijden wij, als wij dit eerste Artikel des geloofs uitspreken, tegen ons eigen ongeloovig hart, tegen al de moeilijkheden en allen tegenspoed in: „Ik g e l o o f, d a t de " e e u w i g e V a d e r o n z e s H e e r e n J e s u s C h r i s - t u s om Z i j n s Z o o n s C h r i s t u s ' w i l l e m i j n God en m i j n V a d e r is".
Ieder, die God vreest, weet het, en wie het niet weet, moet het weten, dat God, op Zichzelven beschouwd, n i e t onze God en Vader is, maar dit alleen is, v o o r z o o v e r Hij het wil en o m d a t Hij het wil, en om Christus Jesus' wille; dat Hij eigenlijk alleen de God en Vader van Jesus Christus is. Want slechts tot Hem heeft Ilij gezegd: „Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd". Ook heeft Hij alleen in Hem een welbehagen in ons, enkel om Christus' wil. Wij zijn van nature kinderen des toorns en b u i t e n Christus staande; gelooven wjj niet in Christus, dan is God ook niet onze God, maar slechts een verterend vuur. De kinderen Israëls geloofden ook, dat de God der vaderen, de God Abrahams, Izaks en Jakobs, hun God was; en God w a s hun God en zorgde voor hen als een Vader, in teedere liefde, alleen om de vaderen, dat is alleen om de belofte, aan de vaderen gedaan; in deze belofte had Hij hun Christus geschonken; dus wanneer wij lezen: „Welgelukzalig is hij, die den God Jakobs tot zijne hulpe heeft", dan wil dat zooveel zeggen als: Welgelukzalig is hij, die den God en Vader van Jesus Christus tot zijnen God en zijnen Vader heeft, Die hem helpt. God is onze God en onze Vader, alleen o m d a t en v o o r z o o v er Hij dit wil zijn, en alleen om Christus Jesus' wil, om de offerande van Christus. „Zoovelen Hem", dat is Zijn Woord, de getuigenis van Christus en daarin Christus, Gods Zoon Zeiven, „aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven, kinderen Gods te worden, namelijk, die in Zijnen Naam gelooven". (Joh. 1 : 1 2 . ) Dus, wilt gij God als Vader aanroepen, zoo geloof in Christus Jesus als den eeniggeboren Zoon Gods, dat Hij alleen het recht heeft, om God als Vader aan te roepen, en dat God Hem naar Zijn Woord gezonden heeft, om u zalig te maken; dan zult gij ook door den Heiligen Geest de macht verkrijgen, een kind Gods te zijn geworden, en God als uwen Vader aan te roepen. Want toen Christus van de dooden was opgeataan, beval Hij Maria Magdalena tot Zijne discipelen, die Zijn Woord door een oprecht geloof hadden aangenomen, te zeggen: „Ik vaar op tot Mijnen Vader en uwen Vader, en tot Mijnen God en uwen God". Zien wij alleen op Christus en Zijne belofte, dan mogen wij in God als onzen Vader gelooven, eD ook onzen kinderen dit geloof leeren, daar ook zij in God den Vader gedoopt zijn; want hoewel zij in zonden ontvangen en geboren zijn, en daarom der verdoemenis onderworpen zijn, zoo behooren zij toch in het Verbond Gods en tot Zijne Gemeente, want God had gezegd: „Ik zal Mijn Verbond oprichten tusschen Mij en tussehen u en uw zaad na u, tot een eeuwig Verbond, om u te zijn tot eenen God en uwen zade na u". Daarom mogen wij niet loochenen, maar hebben te belijden, dat God om Christus' wil onze en onzer kinderen God en Vader is.
Om ons geloof en ons vertrouwen in onzen God en Vader, den God en Vader van Jesus Christus, te verwekken en te sterken, herinnert de Catechismus er aan, dat Hij is de S c h e p p e r des h e m e l s en d e r a a r d e . Hij is het, zegt de Catechismus, „ D i e h e m e l en a a r d e , m e t al w a t er i n i s , u i t n i e t g e s c h a p e n h e e f t , D i e ook d e z e l ve n o g d o o r Z i j n e n e e u w i g e n r a a d en v o o r z i e n i g h e id o n d e r h o u d t en r e g e e r t ".
„In den beginne schiep God den hemel en de aarde". (Gen. 1:1.) Wanneer wij daarover een weinig nadenken, dan zien wij in de schepping Gods a l m a c h t , zoowel als Zijne g o e d e r t i e - r e n h e i d . Zijne almacht, omdat Hij door Zijn Woord alles uit niet geschapen heeft. „Door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het Woord Gods is toebereid, alzoo dat de dingen, die men ziet, niet geworden zijn uit dingen, die gezien worden.' (Hebr. 11 : 3.) De wereld is niet eeuwig; eeuwig is alleen de Vader onzes Heeren Jesus Christus; eeuwig is alleen de drieëenige God. „Eer de bergen geboren waren en Gij de aarde en de wereld voortgebracht hadt, ja van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God." (Ps. 90 : 2.) Dus kan Hij ook nu nog helpen en zal eeuwiglijk onze hulp en troost zijn.
„ U i t n i e t " , door Zijn Woord heeft Hij den hemel en de aarde voortgebracht. Wij moeten, wanneer wij iets willen maken, allerlei stoffen hebben, waaruit wij, en vaak nog met groote moeite en krachtsinspanning, iets vervaardigen. Maar anders de Ileere. „Want Hij spreekt, en het is er; Hij gebiedt, en het staat er." (Ps. 33 : 9.) Zoo heeft Hij ook het licht uit de duisternis doen voortkomen. „Hij maakt de dooden levend, en roept de dingen, die niet zijn, alsof zij waren". (Rom. 4 : 17.)
Hij heeft den hemel en de aarde geschapen, opdat de mensch het goed zou hebben, dus door Zijne goedertierenheid. Licht en lucht, spijs en drank heeft Hij gemaakt, opdat de mensch zou leven. Ook de engelen, welke voor Gods troon staan, zijn geschapen als gedienstige geesten, die tot dienst uitgezonden worden om dergenen wil, die de zaligheid beërven zullen. (Hebr. 1 : 14.) „Hij maakt Zijne engelen geesten, Zijne dienaars tot een vlammend vuur." (Ps. 104:4.) Deze Zijne goedertierenheid, in dewelke Hij alles geschapen heeft voor den mensch, en voor ons gezorgd heeft als een Vader voor Zijne kinderen, eer wij nog geboren waren, belijden wij met David in den 136ste" Psalm. „Looft den Heere der heeren", — spreekt hier David, — „want Zijne goedertierenheid is in der eeuwigheid; Dien, Die alleen groote wonderen doet, want Zijne goedertierenheid is in der eeuwigheid ; Dien, Die de hemelen gemaakt heeft, want Zijne goedertierenheid is in der eeuwigheid; Dien, Die de aarde op het water uitgespannen heeft, want Zijne goedertierenheid is in der eeuwigheid", enz.
Zooals Hij nu hemel en aarde gemaakt heeft, zoo onderhoudt Hij en regeert Hij ze nog door Zijnen eeuwigen raad en voorzienigheid. Want Hij, onze God en Vader in Christus Jesus, houdt trouwe in der eeuwigheid en laat niet varen de werken Zijner handen. Hij draagt alle dingen door het Woord Zijner kracht. Noch Zijne almacht, noch Zijne goedertierenheid beeft een einde. „Aanziet de vogelen des hemels, dat zij niet zaaien noch maaien, noch verzamelen in de schuren en uw hemelsche Vader voedt nochtans dezelve; gaat gij dezelve niet zeer veel te boven?" (Matth. 6 : 2 6 . ) En: „Worden niet twee muschjes om één penningske verkocht ? en niet één van deze zal op de aarde vallen zonder uwen Vader. En ook uwe haren des hoofds zijn alle geteld." (Matth. 1 0 : 2 9 en 30.) Zoo sprak onze Heere tot Zijne discipelen, die in Hem geloofden en Zijn Woord bewaarden, — want indien wij Zijn Woord niet bewaren, zoo zullen wij omkomen door Gods toorn. Hij regeert en onderhoudt alles naar Zijne gerechtigheid.
Om lat de God en Vader van Jesus Christus, de Almachtige, de Schepper des hemels en der aarde, om Zijns Zoons Christus' wil mijn God en mijn Vader is, „ v e r t r o u w ik ook a l z oo op H e m , d a t ik n i e t t w i j f e l , of H i j zal m i j met a l l e n o o d d r u f t d e s 1 i c h a a m s e n d e r z i e l v e r z o r g e n , e n o o k al h e t k w a a d , d a t H i j m i j i n d i t j a m m e r d a l t o e s c h i k t , m i j t e n b e s t e k e e r e n ".
Tot het oprechte geloof behoort, zooals wij bij Vraag 21 zagen, vooreerst eene zekere kennis, waardoor ik alles voor waarachtig houd, wat God in Zijn Woord geopenbaard heeft; ten tweede een hartelijk vertrouwen. Nu heeft God in Zijn Woord geopenbaard, dat Hij in Christus en om Zijnentwil onze God en onze Vader is. Maar het is niet genoeg, dat ik dit voor waarachtig houd, ik moet ook op Hem vertrouweu, dat Hij als Vader voor mij zorgt, dat Hij mij met alle nooddruft des lichaams en der ziel zal verzorgen. Dit vertrouwen moet ik op Hem hebber, want Hij is mijn God en mijn Vader, dus zal Hij dit ook doen. Immers heeft Hij den aardschen vaders geleerd, voor hunne kinderen te zorgen en voor hen te werken, opdat zij brood en kleêren zouden hebben, en ouderwijs in de school, vooral godsdienstig onderwijs, zouden ontvangen. Hoeveel te meer zal dit de hemelsche Vader doen, Die ook het aardsche leven gegeven heeft. Want: „Die ook Zijnen eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken?" (Rom. 8 : 32.) Zoo zorgt Hij ook voor de ziel, opdat wij terechtkomen en zalig worden. Daarom moeten wij, wanneer wij verlegen zijn om het dagelijksch brood, wij, die God om Christus' wil onzen Vader noemen, niet bezorgd zijn, maar letten op hetgeen de Heere zegt: „Daarom zeg Ik u: zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten en wat gij drinken zult, noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleeden zult: is het leven niet meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleeding? Want al deze dingen zoeken de Heidenen, want uw hemelsche Vader weet, dat gij al deze dingen behoeft. Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden". (Matth. 6 : 25, 32 en 33.) Het eerste en gewichtigste is dus, dat wij het Koninkrijk Gods zoeken en Zijne gerechtigheid, dat is, datwjj in Christus Jesus verzoend zijn met God, en in Hem gerechtvaardigd voor God. Want wanneer wij niet in Gods wegen wandelen, niet in Zijn Woord blijven, maar in ongerechtigheid, bedrog, onkuischheid en overspel, in ongehoorzaamheid wandelen, of wegloopen van de plaat9, waar God ons gesteld heeft, ons niet willen buigen onder Gods orde en Wet, en ons zeiven helpen, dan kunnen wij ook niet hopen, dat God ons zal bewaren. Maar keeren wij weder tot Hem als verlorene zondaren, die alles hebben bedorven en in de war gebracht, dan zal Hij ons weder opnemen als een ontfermend God en Vader om Christus Jesus' wil.
Dewijl God zorgt voor alle nooddruft des lichaams en der ziel, zoo vertrouw ik op Hem, en twijfel niet, „ d a t H i j ook a l h e t k w a a d , d a t H i j mij in d i t j a m m e r d a l toes c h i k t , m i j t e n b e s t e z a l k e e r e n '.
Het aardsche leven is een jammerdal. Hoewel velen het daarvoor niet houden, zoo is het nochtans waar, en achter al de wereldsche vreugde, achter al het dansen en spelen schuilt de dcod met zijnen jammer en ellende. Wanneer men in zijne jeugd mag vroolijk zijn bij al de ellende van dit leven, ook dit is een geschenk Gods des Vaders, maar dat men daarbij Hem niet vergete; er zullen nog genoeg dagen komen, waarin de kinderen Gods moeten weenen. Dit aardsche leven is een jammerdal. Dat is het geworden door de zonde; want al het geluk, al het welzijn en al de vreugde, welke God ons geeft, verwoesten wij door ontevredenheid, ondankbaarheid, nijd en haat; of wij hebben zeiven ons allerlei ziekte en lijden op den hals gehaald, door een onkuisch leven of door dronkenschap; of wij hebben anderen bedrogen en worden bedrogen. Al wie zulk zelfverdiend lijden heeft, buige zich onder de hand des Heeren, veroordeele zichzelven in het geloof in Christus Jesus, en de straf wordt veranderd in vaderlijke tuchtiging, opdat wij Zijner heiligheid deelachtig worden. Of ook, indien het lijden komt, zonder dat wij onmiddellijk weten waarom, zoo is toch ons hart boos van onze jeugd af, dus hebben wij het ook niet beter verdiend; laten wij ook dan ons onderwerpen aan Gods hand en het alzóó beschouwen, dat de Vader van Jesus Christus ons slaat, om ons tot Zich te trekken in al onze benauwdheden en nooden. Of moeten wij lijden om Christus' wil, om der gerechtigheid wil, — zalig wien dat te beurt valt, — in alles en door alles helpt Hij heen en door het vuur der verdrukking wordt men gelouterd. Zoo zullen wij nog bij al onze verdrukkingen en bij al het kwaad, dat de Vader ons in dit jammerdal toeschikt, zeggen: „Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uwe inzettingen leerde." (I's. 119: 71.) „Hij kastijdt ons tot ons nut, opdat wij Zijner heiligheid zouden deelachtig worden." (Hebr. 12 : 10.)
Dit vertrouwen, dat Hij mij met alle nooddruft des lichaams en der ziel zal verzorgen, en al het kwaad, dat Hij mij in dit jammerdal toeschikt, mij ten beste zal keeren, stel ik op Hem, „ o m d a t Hij z u l k s doen kan als een a l m a c h t ig G o d , en o o k d o e n w i l a l s e e n g e t r o u w V a d e r ".
Dat God dit alles doen k a n , dat Hij helpen kan, hoewel het naar het zichtbare onmogelijk is, volgt daaruit, dat Hij almachtig is; Hij heeft den hemel en de aarde geschapen, dus is een almachtige God onze hulp. „Zou iets voor den Heere te wonderlijk zijn?" „Onze God is in den hemel, Hij doet al wat Hem behaagt."
Dat nu God ons helpen w i l , — wij hebben het niet verdiend, het is Zijne vrije genade en gunst; maar nochtans heeft Hij ons eens als Zijne kinderen in Christus Jesus aangenomen; dus is Hij ook een getrouw Vader, Die helpen wil. Hij is getrouw en laat niet varen de werken Zijner handen. Dus, wanneer wij twijfelen, of Hij wel helpen wil, moeten wij maar op Christus Jesus zien: in Hem is ons des Vaders liefde en trouw geopenbaard ; Hij heeft Hem ook uit de dooden opgewekt.
Gij, die God niet kent, ken uwen God, in Wiens Naam gij gedoopt zijt. Uw geloof zij niet alleen de belijdenis des monds, maar gelooft met het hart ter zaligheid, dat de God en Vader van Jesus Christus uw God en uw Vader is om Christus' wil. Ziet toe, dat gij God hebt als uwen God en Vader in Christus Jesus. Want is God tegen u, wie zal vóór u zijn ? Zoekt toch eerst het Koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid! Als gij te worstelen hebt met tegenheden, met de moeiten van het aardsche leven, en gij hebt geenen verzoenden God en Vader in de hemelen, hoe zult gij er dan doorkomen? Hoe zult gij kunnen hopen, dat het beter zal worden? Het zal niet beter worden, totdat gjj nederzinkt voor den troon der genade en in den Naam van Jesus Christus den Vader aanroept om genade en vergeving der zonden, om hulp en troost; want bij Hem alleen is hulp en troost in dit jammerdal, en Hij alleen heeft de dingen in Zijne hand.
Gij kinderen Gods, ook u roept de Heere Jesus toe: „Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en werpt al uwe zorgen op uwen God en Vader!" Hjj zal wel zorgen: Hij is immers almachtig en getrouw. Gij allen, die zorgen hebt, niet waar? wanneer uw hart daarmede bezwaard is, dan kunt gij uw werk niet doen, — wentelt uwen weg op den Heere en vertrouwt op Hem, Hij zal het maken. Doet eenvoudig uwen plicht in het geloof in eenen verzoenden God en Vader en vervult uw beo ep, Hij zal u beschermen en alles nog ten beste keeren, al schijnt het ook niet zoo te wezen. Bezorgd zijn is heidensch. "Wandelt als kinderen Gods. Een iegelijk uwer wandele als kind Gods en wentele de zorg voor zijne ziel op God, zijnen Vader, want Hij vergeeft de zonden om Christus Jesus' wil. De weg van een kind Gods gaat wel door diepe wateren en door het onmogelijke henen, nochtans zal het blijken, dat onze God, de God en Vader van Jesus Christus, almachtig is en getrouw. „ Welgelukzalig is de man, die den God Jakobs tot zijne hulpe heeft, wiens verwachting op den Heere zijnen God is, Die den hemel en de aarde gemaakt heeft, de zee en al wat in dezelve is, Die trouwe houdt in der eeuwigheid."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 februari 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 12 Pagina's

Vraag en Antwoord 26.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 februari 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 12 Pagina's