Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vraag en Antwoord 45, (1ste Gedeelte.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vraag en Antwoord 45, (1ste Gedeelte.)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met de thans volgende Vraag gaat de Catechismus over tot de behandeling van het 5d,: der Twaalf Artikelen des Geloofs:
„ T e n d e r d e n d a g e w e d e r o m o p g e s t a a n van de d o o d e n".
De Catechismus, acht het zóó duidelijk wat wij onder dit Artikel hebben te verstaan, dat hij niet eerst, de vraag stelt: „Wat verstaat gij met deze woorden?" maar onmiddellijk vraagt naar het n u t der opstanding van Christus uit de dooden.
Maar moet dan de waarheid van Christus' opstanding uit de dooden niet bewezen worden, daar zoovelen haar betwijfelen ? — Wij hebben niet te bewijzen, waar de Schrift spreekt. Luk. 16 : 31 lezen wij: „Doch Abraham zeide tot hem: Indien zij Mozes en de Profeten niet hooren, zoo zullen zij ook, al ware het, dat er iemand uit de dooden opstond, zich niet laten gezeggen". Christus Zelf zegt tot Pilatus (Joh. 18 : 37): „Hiertoe ben Ik geboren, en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik der waarheid getuigenis geven zou. Een iegelijk, die uit de waarheid is, hoort Mijne stem". Gelijk de waarheid Gods in al 'hare deelen zich zelve verdedigt en handhaaft, zoo ook de waarheid der opstanding van Christus. Trouwens, voor de duidelijkste bewijzen der opstanding van Christus buigt het ongeloof niet; dit blijkt klaar uit hetgeen de overpriesters en de ouderlingen der Joden deden, toen zij op den morgen van den opstandingsdag eenigen uit de wacht hadden hooren boodschappen al de dingen, die geschied waren. Zij vergaderden, namen te zamen raad en gaven den krijgsknechten veel gelds en zeiden: „Zegt: Zijne discipelen zijn des nachts gekomen en hebben Hem gestolen, als wij sliepen. En indien zulks komt gehoord te worden van den stadhouder, wij zullen hem tevredenstellen, en maken, dat gij zonder zorg zijt". En zij, het geld genomen hebbende, deden, gelijk zij geloerd waren. En dit woord is verbreid geworden bij de Joden tot op den huidigen dag (Matth. 2 8 : 11 —15).
Zoo zien wij, dat het ongeloof liever voor de klaarste bewijzen het oog sluit, dan zich gewonnen te geven. Daarom hebben wij niet in de v e r d e d i g i n g der waarheid onze kracht te zoeken, maar alleen van haar te g e t u i g e n . De overwinning der Gemeente Gods ligt in het bloed des Lams en in het woord hunner getuigenis (Openb. 12 : 11).
De Catechismus vraagt dan: „ W a t n u t o n s de o p s t a n - d i n g v a n C h r i s t u s ? " en geeft daarop een Antwoord in drie punten, waarin duidelijk uitkomt, dat onze Zaligmaker Jesus Christus de Vorst des l e v e n s is. Ja daartoe is de Heere Jesus ten derden dage uit den dood verrezen, opdat Hij ons leven zij. In den opgestanen Heiland hebben wij het leven tegen onzen dood. In de gansche geschiedenis van de opstanding onzes Heeren treft dan ook niets zoozeer als de tegenstelling tusschen den dood des menschen en het leven in Christus Jesus. In alle trekken van het geschiedverhaal ontwaren wij niets dan dood aan de zijde des menschen, en het leven, enkel leven, alleen bij den Heere Jesus. Een vluchtige blik op de gebeurtenissen, die ons Paaschfeest ons in herinnering brengt, is daarom reeds voldoende, om ons te doen inzien, dat wij juist dezen Vorst des levens noodig hebben.
De bijzonderheden der Paaschgeschiedenis zijn over de vier Evangeliën verdeeld. Daar bovendien hetgeen door den eenen Evangelist vermeld wordt, in strijd schijnt te zijn met hetgeen een ander mededeelt, heeft het ook om deze reden zijne nuttigheid, in een kort overzicht de feiten in hunnen samenhang voor te stellen.
Op den eersten dag der week, „als het nog duister was", gaan Maria Magdalena, Maria, de moeder van Jakobus, Johanna, Salome en andere vrouwen op weg, om het lichaam des Heeren, dat op Vrijdagavond wegens het naderen van den Sabbat in der haast eene voorloopige begrafenis had gekregen, te zalven. Eeneu dooden Heiland denken zij te vinden, hoewel de Heere liet Zijnen discipelen en discipelinnen duidelijk genoeg gezegd heeft, dat Hij ten derden dage zou opstaan.
Maar de nacht is nog niet ten einde gespoed, als een engel uit den hemel nederdaalt, door zijne verschijning-- terwijl eene aardbeving den grond doet schudden — de wachters op de vlucht drijft, den steen van het l e è g e graf wentelt en als beeld der overwinning zich op den grafsteen, niet lang geleden nog eene trofee des doods, neerzet.
Reeds is de Heere verrezen, opgestaan eer de engel den steen afwentelde, eer de wachters vluchtten, eer de zon opging, eer de vrouwen tot het graf kwamen. Maar op welk tijdstip, — dat is niet te zeggen, want van de opstanding des Heeren zelve geven de Evangelisten geene beschrijving. Wij worden plotseling voor een voldongen feit geplaatst. Zonder ons en zonder dat een menschelijk oog er getuige van was, kwam bij de schepping uit de duisternis het licht te voorschijn, en zóó komt ook hier, waar eene nieuwe schepping tot stand gebracht of voleindigd wordt, uit den dood het leven te voorschijn.
De vrouwen naderen nu het graf. Maria Magdalena ijlt vooruit en vindt den steen afgewenteld. In plaats van aan opstanding, denkt de ervarene, veel beproefde vrouw in haar ongeloof aan diefstal en spoedt zich, zonder de andere vrouwen af te wachten, naar Petrus en Johannes, om dezen te berichten, dat men het lichaam van Jesus heeft weggenomen.
lntusschen is de zon opgegaan. Nu komen ook de andere vrouwen, die onderweg zich over den zwaren steen bekommerd hebben, bij het graf, verwonderen zich, dat de steen afgewenteld is , komen naderbij en zien den engel, die zich intusschen in het graf had neergezet. De vrouwen vreezen, maar vernemen van den engel, die haar aan Jesus' eigen woorden herinnert, dat de Heere is opgestaan, en ontvangen van hem de opdracht, de discipelen met dit heuglijk feit in kennis te stellen. Zij waren echter zóó met „ontzetting" bevangen, dat „zij niemand iets zeiden". Zeker was er bij haar blijdschap, maar hare ontzetting was nog grooter.
Ter zelfder tijd als de vrouwen heengingen, kwamen eenigen van de gevluchte wachters in de stad en boodschapten den overpriesters, wat hun overkomen was.
Nadat de vrouwen zijn heengegaan, komen op het bericht van Maria Magdalena ook Petrus en Johannes, door deze vrouw gevolgd, tot het graf, doch enkel om zich van den diefstal te overtuigen. Johannes loopt sneller dan Petrus, die door zijne ontrouw zich gebroken gevoelt. Ofschoon hij eerder bij het graf komt, aarzelt hij om er in te gaan. Als hij nederbukt, ziet hij de doeken liggen, maar in plaats van nu aan opstanding to denken, vindt hij, dat Maria wel gelijk heeft: het lichaam is gestolen, — en hij acht nader onderzoek overbodig. Petrus, bij het graf gekomen, gaat er in, maar ofschoon hij zelfs don zweetdoek samengerold op eene afzonderlijke plaats ziet liggen, — ofschoon het dus duidelijk was, dat hier niet de ruwe hand van eenen dief was bezig geweest, hij ziet alles en ziet niets: hij gelooft niets. Johannes komt nu ook in het graf, maar ofschoon ook hij alles ziet, de man met den adelaarsblik gelooft wat Petrus en Maria gelooven. Beide discipelen gaan nu naar huis. „Zij wisten nog de Schrift niet, dat Hij van de dooden moest opstaan", aldus schrijft .lohannes tot zijne eigene beschaming (20: 3).
Maria Magdalena blijft weenende bij het graf staan Nederbukkende, ziet zij in het graf twee engelen zitten, maar door hare droefheid geeft zij geen acht op hetgeen zij tot haar zeggen, noch op hunne verschijning, die toch wel geschikt was, om aan iets anders dan lijkroof te doen denken. Zich omkeerende, ziet zij eenen man staan, dien zij voor den hovenier houdt. Het is Jesus, maar zij herkent Hem niet: Hij moet Zich eerst Zelf aan haar openbaren, Ilij moet eerst tot haar het woord richten.
Maria Magdalena, door deu Heere tot Zijne „broederen" gezonden, boodschapt hun. dat de Heere is opgestaan. En eerst nu kwijten ook de andere vrouwen zich van den last, dien zij van de engelen ontvangen hadden. Maar hare woorden waren den discipelen als „ijdel geklap".
In den loop van den dag verschijnt de Heere aan Petrus en aan de Emmaüsgangers, die Hij „onverstandigen en tragen van hart" noemde, „om te gelooven al hetgeen de Profeten gesproken hebben".
Nog op denzelfden dag, toen het reeds nacht geworden was, verschijnt Jesus te midden van de elven, (alleen Thomas was afwezig), juist toen de Emmaüsgangers naar Jerusalem teruggekeerd waren, om er het bericht van Jesus' opstanding en verschijning te brengen. Maar de discipelen meenden eenen geest te zien en konden, ook nadat de Heere hun handen en voeten getoond had, het van blijdschap niet gelooven, zoodat Hij ook nog voor hunne oogen moest eten.
Eene week later moet de Heere nog het ongeloof van Thomas overwinnen.
Zelfs bij zulk eenen vluchtigen blik op de Paaschgeschiedenis moeten wij uitroepen: Welk een ongeloof, welk eene blindheid, zelfs bij de ervarensten, de verstandigsten en scherpstzienden! Maar in die bewijzen van ongeloof draagt het geschiedverhaal juist het krachtigst getuigenis voor zijne echtheid, want zooals des Heeren discipelen en discipelinnen hier geschilderd worden, zoo z i j n wij menschen werkelijk. En te midden van al dat ongeloof, dat de eerste oorzaak van den dood in heel zijnen omvang is, verschijnt alleen de Heere als de Waarheid en het Leven.
Dezen Levensvorst hebben wij dus wel zeer noodig, ja geen ander dan de opgestane Heiland is machtig ons te verlossen van onzen dood. Daarop wijst ons dan de Catechismus.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 april 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Vraag en Antwoord 45, (1ste Gedeelte.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 april 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's