Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vraag en Antwoord 45, (2de Gedeelte. — Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vraag en Antwoord 45, (2de Gedeelte. — Slot.)

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op de Vraag: „ W a t n u t ons de o p s t a n d i n g van C h r i s - t u s ? " geeft de Catechismus tot Antwoord: „Ten e e r s te h e e f t H i j door Z i j n e o p s t a n d i n g den dood overw o n n e n , o p d a t H i j ons de g e r e c h t i g h e i d , d i e H ij d o o r Z i j n e n dood ons v e r w o r v e n h a d , k o n d e e l a c h - t i g m a k e n ; t e n a n d e r e w o r d e n wij ook d o o r Z i j ne k r a c h t o p g e w e k t t o t een n i e u w l e v e n ; t e n d e r de i s de o p s t a n d i n g v a n C h r i s t u s ons e e n z e k e r pand v a n o n z e z a l i g e o p s t a n d i n g ".
Welke heerlijke waarheden worden in deze drie stukken aangegeven! Hoe wondervol straalt de heerlijkheid van Gods genade in het licht der opstanding onzes Heeren! Ja, de Satan met geheel zijnen aanhang moge gejubeld hebben, toen de mensch gevallen was en met dien val in de macht des doods was gekomen, — hij moge gejubeld hebben: „De scheiding is gelukt, de mensch iB van zijnen God af, nu is hij mijn en met mij voor eeuwig rampzalig!" —• aan de reddende almacht van God heeft hij niet gedacht en niet kunnen gelooven, dat, waar hij zelf den mensch niet heeft willen dienen, God Zelf in Zijnen Zoon den mensch geholpen heeft. God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende. Satan mag tot den derden dag gemeend hebben: Christus is mijn, want mijne is de macht des doods, — Christus was Gods, en dit heeft de Vader betuigd met de opwekking van Christus uit de dooden en daardoor opnieuw bevestigd: „Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd".
Allereerst zegt nu de Catechismus: „ C h r i s t u s h e e f t d o or Z i j n e o p s t a n d i n g d e n dood o v e r w o n n e n " ; den dood in al zijnen omvang. Hoe heeft Hij dien overwonnen ? Door Zich in den dood te begeven, beladen met zonde en vloek. Hij liet Zich binden door de banden des doods, maar Hij kon door den dood niet gehouden worden, want Hij was Gods Zoon en onrecht is in Hem niet gevonden. Hij heeft, gelijk wij lezen in Hebr. 2 : 14, door den dood te niet gedaan dengene, die het geweld des doods had, dat is den duivel. Duivel en dood zijn dus door Zijne opstanding overwonnen.
D o o r Z i j n e n dood h e e f t C h r i s t u s g e r e c h t i g h e id v e r w o r v e n . Welke gerechtigheid? Dat aan de eischen van G o d s gerechtigheid volkomen is voldaan. En alhoewel Christus niet gezondigd heeft, moest Hij, Die Zijne ziel heeft gegeven tot een rantsoen (losprijs) voor velen, toch sterven, want de velen hebben gezondigd, en — „de ziel, die zondigt, die zal sterven".
Gerechtigheid had Hij voor een onrechtvaardig volk te verwerven bij God, en alhoewel Hij aan het kruis, toen de duisternis begon op te klaren, uitriep: „Het is volbracht!", de openlijke bevestiging van de zijde des Vaders, dat Zijn werk volkomen volbracht was, is gegeven in de opwekking uit de dooden, gelijk de Apostel Paulus leert in Rom. 1 : 4 : „Die krachtelijk bewezen is te zijn, de Zoon van God, naar den Geest der heiligmaking, uit de opstanding der dooden'". De uitdrukking „krachtelijk bewezen" beteekent, gelijk reeds bij de behandeling van Vraag 33 is gezegd : die krachtelijk geproclameerd, uitgeroepen, is als de Zoon van God. Dat alles Gode volkomenlijk aangebracht is, dat al het verlorene wedergebracht, Gode de eere in het vleesch wedergegeven is, het is door den Vader luide betuigd in de opwekking van Zijnen Zoon.
Voor wie heeft Hij deze gerechtigheid verworven? „Ons", zegt de Catechismus, — ons, die in Hem gelooven. Deze „ons" hebben een kenmerk, hun bijzonder eigen, namelijk: zij erkennen het recht der Wet, der gerechtigheid Gods, maar zij hebben zelf geene gerechtigheid, en erkennen haar toch te moeten hebben, zij verlangen er naar met hun hart, want bjj allen, voor wie Christus Zich gegeven heeft, leeft de vraag: „Hoe kom ik tot gerechtigheid?" daarom is Vraag 61: „Hoe zijt gij rechtvaardig voor God?", eene vraag naar hun hart. Daarom is het voor wie hongert en dorst naar de gerechtigheid zulk een uitnemende troost, dat alleen in Christus de gerechtigheid ia, en dat de Naam, waarmede Christus genoemd wordt, „de Ileere onze gerechtigheid" is.
Derhalve, de dood is overwonnen, gerechtigheid is voor een schuldig volk verworven, - en Christus is opgestaan, gelijk de Catechismus zegt, o p d a t H i j ons d i e g e r e c h t i g h e id kon d e e l a c h t i g m a k e n . De verworvene gerechtigheid houdt Christus niet, om Zichzelven daarmede te verheerlijken, maar geheel den schat der gerechtigheid, der voldoening aan de strafvorderende gerechtigheid, de volkomeGe gehoorzaamheid en al de daaraan verbonden zegenrijke gevolgen heeft Hij, om het alles Zijnen armen en ellendigen mede te deelen. Door Zijne opstanding nu is de groote hinderpaal om deze gerechtigheid mede te deelen weggenomen. Door Zijn Woord en Geest, door de prediking Zijns Woords, waardoor het geloof gewrocht wordt, maakt Hij ons deze gerechtigheid deelachtig. En nu wordt te midden van en ondanks de ontzettende macht des doods de levendmakende kracht des Woords van Christus te meer openbaar. Geen duivel, geene zonde noch dood kan, nu Christus om der zonde wil in den dood gegaan, maar uit de dooden opgestaan is, de openbaring van Zijn Rijk tegenhouden. Want gelijk de Yader de dooden opwekt en levend maakt, alzoo maakt ook de Zoon levend, die Hij wil (Joh. 5 : 21). En daar Hij Zijne heerlijkheid aan goddeloozen openbaart, zoo maakt Hij levend, die het meest reddeloos schenen. Daarom hebben wij, noch voor ons, noch voor de onzen, bij openbaring van de macht der zonde wanhopig te zijn, want Zijns is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid.
Den Profeet Ezechiël werd eene vallei vol doodsbeenderen getoond. Op de vraag des Heeren: „Menschenkind, zullen deze beenderen levend worden?" zegt de Profeet niet: „Neen, dat kan niet, dat is onmogelijk", maar: „Heere, Heere, Gij weet het". En nu openbaart zich do macht des Woords, als de Profeet op bevel des Heeren Zijn Woord laat hooren. Voor het vleesch mag het vreemd, ja onmogelijk, zelfs belachelijk schijnen, te prediken tot dorre beenderen, maar de kracht der opstanding ligt in het Woord. Een geluid, eene beroering werd er, de beenderen naderden elk been tot zijn been, zenuwen werden op dezelve, er kwam vleesch op, en de Heere trok er eene huid over, en toen er nog geen geest in hen was, werd wederom geprofeteerd, en de Geest kwam in hen en zij werden levend en stonden op hunne voeten, een gansch zeer groot heir. (Ezech. 37.) Zóó is het met de macht der opstanding van Christus, want zóó sprak Hij: „Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven" (Joh. 11 : 25). Hij heeft den dood te niet gedaan, en het leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebracht door het Evangelie. Door middel van het Evangelie komt, waar en wanneer Hij wil, het leven en de onverderfelijkheid aan het licht.
Dit is het eerste nut der opstanding van Christus, waarop de Catechismus wijst. Niet minder troostvol is hetgeen in de tweede plaats wordt genoemd, namelijk „dat wij ook door Z i j n e k r a c h t o p g e w e k t w o r d e n t o t een n i e u w leven". Wij kunnen ons ter beantwoording van de vraag, wat dit wil zeggen, beroepen op de ervaring van allen, die tot kennis der genade Gods gekomen zijn, en wij vragen : Hebt gij macht, ook bij ontvangen genade, om te doen wat Gode welbehaaglijk is? Is de genade een hefboom tot het goede? Zijt gij niet keer op keer beschaamd geworden, wanneer gij datgene, wat recht voor God en voor de menschen was, wildet ten uitvoer brengen? — O, als er geene ware bekeeriug is tot God, dan vermag de mensch zooveel; met lichten tred gaat hij voorwaarts, vroolijkheid en blijdschap vergezelt hem, dankbaarheid en allerlei christelijke werken worden er, vooral in den mond, gevonden; onmacht wordt niet gekend. Waar echter ware genade aanwezig is, daar wordt de bede gevonden: „Dewijl wij van onszelven zoo zwak zijn, dat wij niet één oogenblik kunnen bestaan, en daartoe onze doodvijanden, de duivel, de wereld en ons eigen vleesch, niet ophouden ons aan te vechten, wil ons toch behoeden en sterken door de kracht Uws Heiligen Geestes, opdat wij in dezen geestelijken strijd niet onderliggen, maar altijd sterken wederstand doen!" zoo zegt de Catechismus aan het slot. En zoo zegt de Apostel Paulus in Rom. 8: 10: „Indien Christus in ulieden is, zoo is wel het lichaam dood om der zonde wil", dat wii zeggen: waar Christus door Zjjn Woord in het hart woning heeft gemaakt, wordt ervaren, dat de mensch, ofschoon geloovig, aan de wet der zonde onderworpen is, en dat hij zich niet zóó kan bewegen, als hij zou willen; het lichaam, het geheel van zijn doen, zijn uit- en ingaan, hjj kan het niet richten naar Gods Wet en wil. Maar zal dan nu de dood de overhand hebben ? Gewis niet, want de Apostel laat er op volgen : „Maar de Geest is leven om der gerechtigheid wil". „En indien de Geest Desgenen, Die Jesus uit de dooden opgewekt heeft, in u woont, zoo zal Hij, Die Christus uit de dooden opgewekt heeft, ook uwe sterfelijke lichamen levend maken door Zijnen Geest, Die in u woont" (Ys. 11). Het levend worden geschiedt dus niet door den mensch, maar door den Heiligen Geest, want de Heilige Geest verheerlijkt Christus, als den uit de dooden opgewekte, als Overwinnaar van de maeht der zonde, bij de geloovigen. Neen, zij hebben geene kracht om zich levend te maken, zij ervaren het wel geheel anders. Maar Christus is niet dood in de Zijnen; en daarom is dit voor hen eene allernoodzakelijkste les, zeker hoogst onaangenaam voor het eigen „ik" of voor het vleesch, dat zij geheel onbekwaam zijn tot eenig goed, opdat zij leeren met en in hunne onbekwaamheid, armoede en dood op te zien tot Christus, die de Opstanding is en het Leven, zoodat zij door den Heiligen Geest zóó geleid, ja gedreven worden, dat toch aanwezig is, wat er zijn moet. Daarom wenschte de Apostel Paulus, Christus te kennen en de kracht Zijner opstanding (Filipp 3: 10).
Hier kunnen wij dus eenen iegelijk, die bezwaard is en verslagen, omdat hij zich niet zóó bevindt, als hij wel zou wenschen, de zoete vertroosting geven : Laat u dat niet in de war brengen ; gij zoudt wel gaarne anders willen zijn, altijd vol geloof willen zijn, altijd God willen vertrouwen; gij noemt Hem uwen Yader, Zijn Naam is u heerlijk, en toch, uw leven beantwoordt daaraan niet; gij zijt geheel anders, dan gij zoudt willen zijn, en telkens komt de gedachte op: „Zou niet alles gelogen zijn, is hot geene inbeelding, wat ik meen van de genade ervaren te hebben? heb ik mij niet wederrechtelijk beloften toegeëigend ? moest het dan niet geheel anders met mij zijn?" Antwoord: Neen, juist in de school van Jesus leeren wij ons als zoodanig kennen, maar tevens om te midden van onze onmacht op te zien tot Christus, Die de Opstanding is. Wij worden niet door onze kracht, niet door onze bekeering opgewekt tot een nieuw leven, maar door Zijne kracht. En: „Mijne kracht wordt in zwakheid volbracht". — Ja, voor het vleesch is het niet, zooals wij zouden begeeren, maar hier geldt de lijdzaamheid der heiligen. Wij zouden gaarne met behulp der genade eene behoorlijke statuur willen erlangen, gaarne ietwat hooger, ietwat schooner willen zijn, — en met ons begeeren zouden wij kinderen Enaks worden; doch alzoo zal het niet zijn. Er staat geschreven: „Men zal van Mij zeggen: Gewisselijk, in den Heere zijn gerechtigheden en sterkte, tot Hem zal men komen; maar zij zullen beschaamd worden, allen, die tegen Hem ontstoken zijn. Maar in den Heere zullen gerechtvaardigd worden en zich beroemen het gansche zaad Israëls" (Jes. 45 : 24 en 25). Als dorre staven spreken wij tot den Rotssteen Christus, en te midden der dorheid verheerlijkt Hij Zijne macht. In Zijne opstanding ligt eene macht tot allen Gode weibehaaglijken wandel.
„Ten d e r d e " , zoo vervolgt de Catechismus, „is de opstand i n g v a n C h r i s t u s e e n z e k e r p a n d v a n o n z e z a l i ge o p s t a n d i n g " . Eene opstanding der dooden zal er zijn aan het einde dezer bedeeling, als Christus zal wederkomen, zichtbaar, met groote kracht en heerlijkheid, wanneer de laatste zal zijn toegebracht tot de Gemeente, die zalig wordt. Die opstanding is tweeërlei; dit leert ons Christus in Joh. 5 : 28 en 29: „De ure komt, in welke allen, die in de graven zijn, Zijne stem (des Zoons stem) zullen hooren, en zullen uitgaan, die het goede gedaan hebben tot de opstanding des levens, en die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding der verdoemenis". Die dag zal een dag der verschrikking zijn, als wij Jesus alleen met den mond roemen, maar metterdaad Hem verloochenen; een dag van verschrikking voor een iegelijk, die op zoo groote zaligheid, als in Christus geopenbaard en gepredikt is, geen acht gegeven hebbende, voor eigen rekening van hier gaat; maar is ons de verschijning van Christus dierbaar geworden, en hebben wij in Christus onze gerechtigheid en al onze vrucht gezocht, dan zal die dag geene verschrikking voor ons zijn. Bij den dood gaan ziel en lichaam van elkander, — zij kunnen zeggen: „Tot weerziens", — het lichaam gaat het graf in, en wordt aan de verderfelijkheid prijsgegeven, tot stof vergaat het; maar Christus waakt over het stof. Hij zal het stof weder levend maken en het lichaam vernieuwen en hetzelve onsterfelijkheid geven, want zoo staat geschreven: „Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking, waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen" (Filipp. 3 : 21). Deze dag is de dag der eere en der blijdschap, de dag der openbaring der kindereu Gods. „Yreest dan niet", zegt Christus tot de Zijnen. Op den dag der opstanding van Christus luidde het: „Komt herwaarts, ziet de plaats, waar de Heere gelegen heeft"; dood en graf, het is alles aan Hem onderworpen. De dood, en alles wat tot zijn donker gevolg behoort, heeft Hij overwonnen. En dan de eeuwige, eeuwige zaligheid! Hoe zal die zijn? Doch daarover handelt het laatste Artikel van het eeuwige leven.
Ziedaar in het kort het nut der opstanding van Christus.
De d a g des H e e r e n is de opstandingsdag genoemd in Openb. 1 : 10. Deze dag kent geenen nacht. In het licht der opstanding van Christus verblijdt zich de arme, maar in haren Bruidegom rijke bruid. In het licht der opstanding van Christus zag Johannes op Patmos de heerlijkheid der Gemeente en zegt Openb. 21 : 23—25: „En de stad behoeft de zon en de maan niet, dat zij in dezelve zouden schijnen; want de heerlijkheid Gods heeft haar verlicht, en het Lam is hare kaars. En de volken, die zalig worden, zullen in haar licht wandelen, en de koningen der aarde brengen hunne eer en heerlijkheid in dezelve. En hare poorten zullen niet gesloten worden des daags, want aldaar zal geen nacht zijn".
Van dezen dag, den dag des Heeren, zingt de Gemeente: „Dit is de dag, dien de Heere gemaakt heeft; laat ons op denzelven ons verheugen en verblijd zijn" (Ps. 118 : 24). De opstanding van Christus is het onbedrieglijk onderpand, dat hetgeen waar is voor het Hoofd der Gemeente ook waarheid is voor al Zijne leden: „Daarom is Mijn hart verblijd en Mijne eer verheugt zich, ook zal Mijn vleesch zeker wonen. Want Gij zult Mijne ziel in de hel niet verlaten, gij zult niet toelaten dat Uw Heilige de verderving zie. Gij zult Mij het pad des levens bekend maken; verzadiging der vreugde is bij Uw Aangezicht, liefelijkheden zijn in Uwe rechterhand eeuwiglijk'' (Ps. 1 6 : 8 —11). En wederom: „Maar Ik zal Uw Aangezicht in gerechtigheid aanschouwen, lk zal verzadigd worden met Uw beeld, als Ik zal opwaken" (Ps. 17 : 15).
Zoo is in het licht der opstanding van Christus waarlijk de bitterheid des doods geweken, want Hij, de Getrouwe en Waarachtige, sprak (Joh. 14: 1'J): „Ik leef en gij zult leven".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 april 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Vraag en Antwoord 45, (2de Gedeelte. — Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 april 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's