Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vraag en Antwoord 54.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vraag en Antwoord 54.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het van de Twaalf Artikelen des Geloofs behandelende, vraagt de Catechismus vooreerst: „ W a t g e l o o f t g i j van de h e i l i g e , a l g e m e e n e , C h r i s t e l i j k e K e r k ? " Het Antwoord luidt: „Dat de Z o n e Gods, u i t het g a n s c he m e n s c h e l i j k g e s l a c h t , Zich eene G e m e e n t e , tot h e t e e u w i g e l e v e n u i t v e r k o r e n , door Z i j n G e e st en W o o r d , in e e n i g h e i d des w a r e n g e l o o f s , van h e t b e g i n d e r w e r e l d t o t a a n h e t e i n d e , v e r g a d e r t , b e s c h e r m t en o n d e r h o u d t , en d a t ik d a a r v a n een l e v e n d l i d m a a t ben en e e u w i g zal b l i j v e n ".
Volgens deze Vraag en Antwoord letten wij er op: ten eerste, dat er eene Gemeente is, die ten eeuwigen leven is uitverkoren; ten andere, dat de Zone Gods deze Gemeente vergadert; ten derde, dat Hij deze Gemeente beschermt en onderhoudt; ten vierde op de belijdenis: „Ik ben en blijf eeuwiglijk een levend lidmaat dier Gemeente".
E r is e e n e G e m e e n t e , d i e t e n e e u w i g e n l e v e n is u i t v e r k o r e n .
God de Vader heeft in Christus Jesus, ja ziende op het Lam, dat geslacht is van vóór de grondlegging der wereld, van eeuwigheid eene Gemeente ten eeuwigen leven uitverkoren. Het geheele menschelijk geslacht zag Hij verzonken in de zonde en den dood, eenen buit des duivels; maar Hij ontfermde Zich naar Zijn vrijmachtig welbehagen over allen, die Hij zalig wilde maken. Hij zond Zijnen ééngeboren, geliefden Zoon, om het werk der verlossing dezer uitverkorenen te volbrengen, en de Zoon was een en al liefde voor het volbrengen van den wil des Vaders, een en al ijver, om de eer en de gerechtigheid, maar óók de genade Zijns Vaders te verheerlijken, opdat de Vader-Naam tot in eeuwigheid zou geloofd en geprezen zijn.
Wanneer wij dus spreken van de uitverkiezing van eene Gemeente, dan moeten wij die uitverkiezing nooit scheiden van Christus; die uitverkiezing was van eeuwigheid met het oog op Christus, op Zijne offerande aan het kruis, zoodat genade en recht bleven gehandhaafd. De genade bleef gehandhaafd, omdat de Heere God Zelf uit vrije ontferming Zijnen lieven Zoon overgaf tot behoudenis van velen; maar óók het recht, wijl Zijn geliefd Kind voldeed aan Gods gerechtigheid, die door den mensch was beleedigd; de schuld moest betaald, de straf gedragen, de vloek weggenomen zijn.
De verkiezing ten eeuwigen leven rust dus niet op iets, dat in den mensch zou liggen, neen, maar alléén op het vrijmachtig welbehagen Gods in Christus Jesus, ja op dien eeuwig blijvenden grondslag. Dus geenszins tot zelfverheffing boven anderen, maar tot lof en prijs van Gods vrije genade belijdt de geloovige, dat de Heere God uit de geheele verlorene menigte des menschelijken geslachts Zich eene Gemeente ten eeuwigen leven heeft uitverkoren. Degene, die uitverkoren is, belijdt, dat hij evenzeer dood in zonden en misdaden, en evenzeer verloren was, als alle andere menschen; hij belijdt, dat hij evenmin naar God vroeg en evenmin wilde zalig worden, als alle anderen; hij beseft diep, dat niets hem onderscheidt van alle anderen, ja hij rekent zichzelven als den slechtsten, den voornaamsten der zondaren, maar hij looft en prijst daarom te meer Gods eeuwige, vrije liefde en de genade van Zijnen Heer en Heiland; hij erkent, dat de Heere het eerst naar hem heeft omgezien, en niet hij naar den Heere! En zoo blijft het dan bij hetgeen de Apostel schrijft: „Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem (nml. in Christus) vóór de grondlegging der wereld, opdat wjj zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem, in de liefde". Ja, de Gemeente, die ééne heilige, algemeene, Christelijke Kerk, is door God Zeiven uitverkoren in den geliefden Zoon, Die het gezegende Hoofd dezer Kerk is.
En deze Kerk, deze uitverkorene Gemeente, is h e i l i g, niet in zichzelve, neen, maar heilig en rein in Christus Jesus, in Wiens bloed zij reiniging heeft van alle zonden, door Wiens Geest zij wordt geleerd en geleid; heilig is zij, wijl de Heere haar als Zijn eigendom heeft afgezonderd van de wereld en haar steeds meer en meer afzondert van alle zonde en duisternis der leugen.
Deze Kerk, deze Gemeente des Heeren, is a l g e m e e n, wijl des Heeren Koninkrijk zieh uitstrekt over de geheele aarde en er dus overal dezulken zijn, die door Hem ter zaligheid zijn uitverkoren, ja in alle landen, onder alle volken heeft de Heere dezulken, die op Zijnen Naam hopen en Hem aanroepen in hunne nooden.
C h r i s t e l i j k is deze Kerk. wijl zij Christus tot haar Hoofd, haren Koning en Heer heeft; ja zij is Christelijk, d. i.: zij heeft deel aan de zalving met den Heiligen Geest, waarmede haar Heiland Zelf is gezalfd, en welke zalving Hij voor Zijne Gemeente heeft verworven.
En deze Kerk is ook één in haar wezen; de vele leden dezer Kerk vormen te zamen één lichaam, waarvan Christus het Hoofd is; de vele leden dezer Kerk hebben toch één geloof, ééne hope, éénen God en Vader, éénen en denzelfden Heiland, en zijn óók één in de ware liefde.
Deze ééne heilige, algemeene, Christelijke Kerk, die door God is uitverkoren, rust op den éénen Grondsteen Christus; zij wordt opgebouwd tot een geestelijk huis, zij is de bruid van Christus, Die haar van alles voorziet; zij is de kudde van den eenigen goeden Herder; Christus Zelf leidt en bewaart haar. Vaak ziet het er uit, alsof zij te gronde zal gaan, maar Christus houdt haar in stand; zij wordt wel vergeleken in Gods Woord bij eene bedroefde, verlatene, kinderlooze vrouw, maar wier kinderen toch niet te tellen zijn; zij wordt getroost door haren God en Heiland, dat de Heere haar óók in hare verlatenheid en nood, in hare armoede en zwakheid toch nog kent en Zich over haar ontfermt met eene eeuwige ontferming.
Deze ware Kerke Gods, deze ééne heilige, algemeene, Christelijke Kerk, deze ware Gemeente des Heeren kan men daaraan onderkennen, dat zij haar éénig heil blijft vinden in Christus; dat zij dien Christus alléén eert als haren Heer en Koning; dat zij naar het Woord des Heeren vraagt als hare hoogste Wet.
Ja, zóó is het met de ware Kerk gesteld, maar de valsche, de onware Kerk veracht Christus, wil van Christus als den éénigen grond der zaligheid niet weten; wil niet weten van den weg des geloofs, maar zoekt het in allerlei zichtbare dingen; steunt op menschen, verwacht het ook van den mensch; stelt hare eigene verordeningen boven Gods Woord; wil over de gewetens der menschen heersehen; zoekt niet door de liefde te redden, wat nog te redden is, en verwerpt de waarachtige heiligmaking, die er is in het bloed en door den Geest van Christus.
En zie, de ware Kerk is verkoren ten eeuwigen leven; dat is het heerlijke doel harer verkiezing. De Heere God wil haar die eeuwige zaligheid schenken, die geen oog gezien, en geen oor gehoord heeft, en in geens menschen hart gekomen is, om God daarin eeuwig te prijzen; de ééne heilige, alge meene, Christelijke Kerk is uitverkoren tot de gemeenschap Gods en van Jesus Christus, tot Zijn wonderbaar licht, tot het deelgenootschap aan alle heilsgoederen, die Christus haar heeft verworven! Zoo sterft zij dan niet, maar uit genade, uit eeuwige vrije gunst beërft zij het eeuwige leven; want Christus heeft voor haar dood en graf overwonnen!
Allen, dio alzoo door God ten eeuwigen leven zijn uitverkoren, worden door onzeu Heere J e s u s C h r i s t u s, den Zoon van G o d , door Z i j n W o o r d en G e e s t , in é é n i g h e i d des waren g e l o o f s , van het b e g i n der w e r e l d tot aan het e i n d e vergaderd.
Oók die uitverkorene Gemeente ligt van nature in den dood der zonde; maar de Heere Jesus Christus vergadert nu al Zijne verlorene schapen door dat Woord, dat Hij laat verkondigen, én door Zijnen Geest. Zóó brengt Hij ze allen tot het leven, Hij werkt door Zijn Woord en Geest het oprechte, het levende geloof; uit alle landen en volken vergadert Hij Zich Zijne Gemeente, en die Gemeente heeft één en hetzelfde geloof; zij belijdt den Christus als den Zoon des levenden Gods, als haren éénigen en algenoegzamen Zaligmaker; zij doet niets aan Gods Woord toe, noch doet er iets van af, maar onderwerpt zich aan dat Woord en gehoorzaamt er aan. De Heere Jesus Christus werkt door Zijn Geest en Woord de wedergeboorte, de vernieuwing des harten. Ja, dat doet Ilij van het begin der wereld af tot aan het einde der wereld; 144000 uit Israël en eene ontelbare menigte uit alle natiën en volkeren. Het arme, het ellendige, datgene wat daar niets is, datgene wat alles, alles heeft bedorven, weet Hij terecht te brengen en te vergaderen tot Zijne Gemeente. Hij zoekt als de getrouwe, ontfermende Herder het verlorene schaap, en als Hij het gevonden heeft, neemt Hij het op de schouders en vereenigt het met Zijue kudde. Adam en Eva, Abel eu Henoch, Noach en Abraham, Izak en Jakob, Mozes, David en zoovelen als er zalig zijn ontslapen, geloovende in den Christus, Die komen zou, óók al de Profeten en de Apostelen, óók Maria Magdalena, zoowel als de Kananeesche vrouw, — de Heere Christus heeft ze allen tot Zijne Gemeente vergaderd. Ilij weet Zijne schapen wel te vinden, al zijn zij onbekend en al leven zij in het verborgen, gelijk Hij bijv. ook Nathanaël wel wist te vinden, ofschoon hij onder eenen vijgeboom zat. — Maar die w i j niet voor schapen van Christus houden, zullen het wellicht zijn, en die wij er wel voor houden, wellicht niet. Door Zijn Gsest en Woord vergadert Christus de Zijnen : wie zich dus aan het Woord en de werking des Geestes door het Woord onttrekt, betoont zich niet als een schaap van Christus; want de schapen hooren naar Zijne stem; waar des Heereu Geest en Woord zaligmakend werken, kunnen de schapen het niet laten, om er naar te luisteren, maar moeten zij volgen. —- En met dat vergaderen van de Gemeente gaat de Heere Jesus voort tot aan het einde der wereld, totdat het laatste verlorene schaap tot de kudde zal vergaderd zijn geworden. Ilij werkt met Zijn Geest en Woord overal; hier worden er twee, daar drie toegebracht tot de Gemeente, die zalig wordt, en zoo zal het toch eindelijk eene schare wezen, ^„die niemand tellen kan".
E n deze a l z o o v e r g a d e r d e G e m e e n t e b e s c h e r mt en o n d e r h o u d t de H e e r e J e s u s C h r i s t u s.
De Heere beschermt haar tegen alle listige aanslagen des duivels en der wereld; dat doet Hij door Zijn Woord en Geest; Hij beschermt en bewaart Zijne Gemeente voor alle bedrog en leugen; Hij beveiligt haar door Zijn Woord en Geest, dat ook zij niet mede wordt afgetrokken van het ééne fundament der zaligheid; Hjj bewaart haar, dat zij er niet toe komt, om het zichtbare boven het onzichtbare te kiezen, en om mede te doen met de leugen der eigengerechtigheid en der ongerechtigheid. Hij beschermt haar, zoodat de vijanden niet doen kunnen, wat zij willen; Hij houdt haar in stand en bewaart haar, zoodat zij blijft en volhardt bij het Woord van haren Heiland en dat zij het geloof en den weg des geloofs niet laat varen ; Hij bewaart haar bij de verworvene verlossing, zoodat zij niet verstrikt geraakt in de leugen, in den hoogmoed des vleesches en de grootschheid dezes levens. — »Mijne genade is u genoeg", en: „Ik help u, ook ondersteun lk u met de rechterhand Mijner gerechtigheid." — Niets kan haar scheiden van Zijne liefde, en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen.
I n de vierde plaats overwegen wij de belijdenis: „Ik ben e n b l i j f e e u w i g l i j k e e n l e v e n d l i d m a a t v a n d e ze é é n e h e i l i g e , a l g e m e e n e , C h r i s t e l i j k e K e r k ", m. a w. van de Gemeente Gods.
Dat deze belijdenis in waarheid de onze zij, daarop komt het wel zeker aan, maar vooral komt het er op aan, dat deze belijdenis bij ons op eenen goeden grond beruste. Welnu, vernemen wij don grond, waarop volgens Gods Woord deze belijdenis alléén rusten kan en mag.
De grond, waarop deze belijdenis alléén ruBten kan en mag, is, dat men als een goddelooze in zichzelven het oog der ziel, het vertrouwen des harten alléén en uitsluitend gericht en gevestigd houdt op de vrije ontferming Gods in Christus J e s u s ! Zóó iemand vindt juist in zijne gezindheid, in zijn gedrag en wandel volstrekt niet den grond, waarop hjj gelooft, dat hij een levend lidmaat der Gemeente des Heeren i s ; hij klaagt zich juÏBt voor God aan, dat hjj tegen al do geboden Gods zwaarlijk heeft gezondigd, en geen derzelve gehouden, en dat hij nog steeds tot alle boosheid geneigd is. Maar zóó juist wordt zulk een levend lidmaat door den Heere vertroost met Zijne offerande, voor hem aan 't kruis geschied, j a met do vergeving der zonden eu de vergeving ook van den zondigen aard! Bij een levend lidmaat der Kerke Gods is een gedurig roepen tot God om leven, om vrede, om gerechtigheid, om licht; bij een levend lidmaat van Christus is eene gedurige zelfveroordeeling, en een wegzinken in oprechte verbrijzeling des harten tegenover de liefde Gods en de genade onzes Heeren Jesus Christus. „Ja, óók ik ben een levend lidmaat der Gemeente Gods", dat belijdt ieder geloovige met het oog op Christus; „Christus is mijn leven; wijl Hij niet meer sterft, maar mijnen dood heeft overwonnen, leef ik in en door Hem, ben ik in en door Hem voor eeuwig aan don dood o n t r u k t ; en zoo heb ik dan al mijn leven in en door Hem alléén. Mijn leven is in Christus verborgen bij God, en dat leven kan niemand mij ontnemen, want niemand kan mijnen Christus te niet maken." Waar men dus in waarheid geenen anderen grond der hope kent, dan Christus en Zijn volbracht werk, daar betuige men vrij- en bljjmoedig: „Ja, ook ik ben een levend lidmaat van de ééne heilige, algemeene, Christelijke K e r k " ; maar dan zal men ook wel ervaren, dat men, juist wijl men Christus belijdt als zijnen algenoegzamen Zaligmaker, door de openbaar goddelooze én door de in eigen oogen vrome wereld wordt veracht en belasterd.
Allen echter die zichzelven voor „levende lidmaten" houden, inaar die hunne gerechtigheid of hunne heiligmaking op eenigerlei wijze in zichzelven zoeken; allen, die wel vroom weten te spre. ken en óók wel hoog staan in eigen schatting, maar die zich toch van de gehoorzaamheid aan Gods Woord onder allerlei voorwendsel ontslaan en naar het Woord niet vragen; — o, dat al dezulken toch gewaarschuwd mogen zijn, opdat zij niet langer zichzelven bedriegen. Ach! hoe menigeen ging met eenen ingebeelden hemel nochtans verloren! Hoe menigeen wist achter allerlei bedekselen zijnen afkeer van het Evangelie der vrije genade te verbergen, ging in handel en wandel zijnen wereldschen gang, en maakte zichzelven en anderen dan toch wijs, dat hij bekeerd, wedergeboren, zeer godzalig, j a buitengewoon geestelijk gezind was.
Een ieder zie voor zichzelven toe en zoeke voor zich het leven in Christus; die tot Hem komt, zal Hij geenszins uitwerpen ; wie in Hem gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 juni 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Vraag en Antwoord 54.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 juni 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's