Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vraag en Antwoord 55.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vraag en Antwoord 55.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Den vorigen keer overwogen wij van de Twaalf Artikelen des Geloofs de woorden: „Ik geloof ééne heilige, algemeene, Christelijke Kerk". Wij vernamen, dat in deze woorden onder „Kerk" moet verstaan worden de Gemeente des Heeren, die ten eeuwigen leven is uitverkoren en die Hij Zich van het begin tot het einde der wereld door Zijn Woord en Geest vergadert. Deze Kerk is algemeen, want zij is over de gansche aarde verspreid; en zij is Christelijk, wijl Christus haar Hoofd, haar Heiland en Koning is. Maar zij is óók heilig, en wel daarom, omdat zij afgezonderd is van de wereld, de zonde, de leugen en den dood; zij is heilig en rein om den wille van het Woord, dat de Heere tot haar gesproken heeft en spreekt.
Zoo bestaat deze Kerk dus uit heiligen of geheiligden, en tusschen die heiligen is eene gemeenschap. Over deze g e m e e nschap der h e i l i g e n handelen wij nu nader volgens Vraag 55 van den Catechismus: „Wat verstaat gij door de gem e e n s c h a p der h e i l i g e n ? " waarop dit Antwoord gegeven wordt: „ E e r s t e l i j k , dat alle en elk geloovige, a l s l i d m a t e n , aan den Heere C h r i s t u s en aan al Z i j n e s c h a t t e n en gaven gemeenschap hebben; t e n andere, dat elk zich moet s c h u l d i g weten, z i j n e g a v e n t e n n u t t e en ter z a l i g h e i d der andere l i d m a t e n g e w i l l i g en met v r e u g d e aan te leggen".
Ten eerste overwegen wij, waarin de gemeenschap der heiligen met betrekking tot Christus bestaat; ten andere waarin de gemeenschap der heiligen met betrekking tot elkander bestaat?
Vooreerst dus: W a a r i n bestaat de gemeenschap der h e i l i g e n met b e t r e k k i n g tot C h r i s t u s?
Het Antwoord van den Catechismus is zeer troostrijk: „Dat a l l e en elk g e l o o v i g e , a l s l i d m a t e n , aan den H e e r e C h r i s t u s en aan al Z i j n e s c h a t t e n engaven g e m e e n s c h a p hebben". Dit Antwoord is geheel overeenkomstig de Heilige Schrift, waar wij o. a. door den Apostel Paulus aan de Gemeente des Heeren te Corinthe hooren betuigen en verzekeren : „Alles is uwe; hetzij Paulus, hetzij Apollos, hetzij Cephas, hetzij de wereld, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen, zij zijn alle uwe. Doch gij zijt van Christus, en Christus is van God". Ieder geloovige is eene rank aan den waren Wijnstok, Christus; uit Christus komt voor hen alles voort, wat zij als geloovigen behoeven; ieder geloovige is een lidmaat van Christus, zij zijn met Hem op het innigste verbonden; Hij is het Hoofd, waarvan zij allen te zamen het lichaam vormen; uit en van het verheerlijkte Hoofd gaat alle leven voor de lidmaten uit; ja in dat Hoofd is hun leven, zonder het Hoofd is het lichaam dood.
De geloovigen, de heiligen, zij, die Christus door een oprecht geloof zijn ingeplant, zij, die geheiligd zijn en worden door het bloed en den Geest van Christus, hebben deel aan Hem ; zij hebben deel aan Hem als hunnen barmhartigen, genadigen, almachtigen Heiland. Hij is hun Borg en Middelaar, Die voor al hunne zonden volkomen heeft betaald en hen uit alle geweld des duivels verlost heeft; Hij is hun Voorspraak bij den Vader, hun barmhartige en medelijdende Hoogepriester; Hij is hun Profeet, Die hun den verborgen raad en wil van God tot hunne verlossing volkomen heeft geopenbaard en hen nog voortdurend onderwijst en leert door Zijn Woord en Zijnen Geest. — Dat is een groote troost voor de arme en nooddruftige heiligen Gods, dat zij uit het Woord vernemen: „Gjj zjjt geroepen tot de gemeenschap Zijns Zoons Jesus Christus", d. w. z.: Jesus Christus Zelf is uw eigendom; Hij is uw Heiland, uw Lam, dat ook uwe zonden voor God heeft weggedragen. Dat is een groote troost voor de heiligen Gods, die toch arm en verloren in zichzelven zijn, dat zij gemeenschap hebben met Christus, als hunnen Heer en Koning, Die machtiger is dan zonde, duivel, wereld en dood, en dat zij dus in en door Hem tegenover die vijanden beschermd en bewaard blijven! — De heiligen Gods vinden gecne heiligheid of leven in zichzelven, integendeel, zij belijden, dat zij, op zichzelven genomen, dus buiten Christus gerekend, midden in den dood liggen; zij klagen oyer allerlei doodigheid, en erkennen, dat zij het leven, het ware leven, dat uit God is, door hunne zonden verbeurd hebben en gedurig opnieuw verbeuren. Maar nu mogen zij op grond van Gods eeuwig blijvend Woord gelooven, dat Christus hun leven is, dat zij deel hebben aan Christus als de opstanding en het leven; dat zij in en door Hem die zalige opstanding en dat eeuwige leven deelachtig zijn. Ja, wat Christus is als Middelaar, Iloogepriester, Profeet en Koning, dat is Hij voor al de Zijnen; al de Zijnen hebben met Hem in al Zijne Verlossersambten gemeenschap; Hij is de Bruidegom van Zijne bruid, de Gemeente; Zijne Gemeente is vleesch van Zijn vleesch, been vin Zijn gebeente. Christus is van de Zijnen niet te scheiden; wonderbaar en heerlijk is deze gemeenschap tusschen Christus en de Zijnen; Ilij heeft hen liefgehad en heeft Zichzelven voor hen gegeven; Hij wijkt nimmermeer van hen; al het Zijne is het hunne. — En zóó hebben zij dan ook gemeenschap of deel aan alle schatten en gaven van Christus. Is dat geen troost en uitkomst voor eenen armen mensch, voor eenen mensch, die daarom zoo arm is, omdat het hem ontbreekt in zichzelven aan alles wat hij behoeft, om voor Gods heilig Aangezicht mede te kunnen bestaan? — is dat geen troost, als hij het nu op grond van Gods Woord gelooven mag: „Gij arme. gij verlegene, gij, die geenen penning hebt, om uwe schulden mede te betalen, gij hebt eenen schatrijken Man, gij hebt Christus, gij hebt gemeenschap aan al Zijne schatten der gerechtigheid, des eeuwigens levens, des Heiligen Geestes? Allerlei gaven, gaven voor een zalig leven hierbeneden, schatten en gaven voor een zalig sterven, schatten en gaven voor eene zalige eeuwigheid heeft onze Heere en Heiland voor de Zijnen, ja voor alle en ieder geloovige verworven; die schatten en gaven zijn hun geschonken en voor hen bereid, — allerlei schatten en gaven der wijsheid en der kennisse. Hij verwierf voor al de Zijnen den Heiligen Geest met al de genaderijke, heerlijke werkingen en gaven van dien Geest; de geheele vrucht des Geestes is een schat, dien Christus voor de Zijnen verwierf; zij zeiven hebben den Heiligen Geest en Diens vrucht niet verworven, neen, maar Christus, en zóó hebben al de Zijnen daaraan deel om Zijnentwil; zij hebben gemeenschap aan datgene, wat eigenlijk het eigendom van Christus is. Zóó hebben zij deel aan de gave der liefde, der hope, des geloofs, der goedertierenheid, der zachtmoedigheid, der lijdzaamheid, des vredes, der blijmoedigheid!
Gods Woord komt tot ons, komt tot de Gemeente, tot de heiligen, de geloovigen, en hoe vindt dat Woord hen? O, het vindt hen gedurig daarin, dat zij het heil, het leven, de schatten, de gaven in zichzelven zoeken en van zichzelven verwachten, en zoo staan dan zulke heiligen öf gedurig mismoedig en verlegen, öf er is één wandel in zelfgenoegzaamheid, tot schade der ziel, en niet tot eere Gods en stichting des naasten En daarom roept ons het Woord toe: „Ziet op Chrietus, in Hem, in Hem is voor u alle volheid van schatten en gaven; in en door Hem hebt gij aan al het Zijne deel; blijft in Hem, verwacht bet van Hem, houdt u aan Hem in gebeden en smeekingen; al het Zijne is het uwe; uit Hem ontvangen al de Zijnen genade voor genade!"
Zoo verstaan wij dan onder gemeenschap der heiligen allereerst dit, dat de heiligen allen deel hebben aan denzelfden Heere en Heiland; dat zij deel hebben aan dezelfde schatten en gaven, die Hij voor hen verwierf. Één Heer, één geloof, één doop, één God en Vader om Christus' wil, en daarom ook te zamen vormende één lichaam; in Hem, onzen Heere en Heiland, ligt onze éénheid, onze gemeenschap, geheel zooals de Heere Jesus in Zijn Hoogepriesterlijk gebed zeide : „En Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn, gelijk als wij (nml. God de Vader en Zijn Zoon) één zijn".
Ten andere: W a a r i n b e s t a a t de g e m e e n s c h a p der h e i l i g e n met b e t r e k k i n g tot e l k a n d e r?
Daarin, „dat elk z i c h moet s c h u l d i g weten, z i j ne g a v e n , ten n u t t e en ter z a l i g h e i d der a n d e r e lidm a t e n , g e w i l l i g en met v r e u g d e aan te l e g g e n ".
In dit Antwoord wordt veel gezegd, en als wij er over nadenken, en er de toepassing van op onszelven maken, dan zal wel beschaamdheid des aangezichts ons moeten bedekken. Als wij ware en geene sehijngeloovigeu zijn, dan nemen wij het nauw met het Woord Gods tegenover onszelven; als de Heilige Geest woning in onze harten heeft gemaakt, dan zien wij wat dieper dan de oppervlakte. Dan overtuigt ons die Geest hiervan, dat wij zeiven alles wat wij zijn of hebben als geloovigen, toch alléén zijn of hebben door vrije genade, en dat wij niet leven voor onszelven, maar voor de andere lidmaten van Christus! •—dat wij met hen te zamen één gezin vormen, één lichaam, en dat wij schuldig zijn elkander lief te hebben, gelijk Christus óók ons heeft liefgehad en Zichzelven voor ons heeft gegeven! — O, dat wij op Christus zien, hoe Christus Zichzelven niet heeft gezocht, maar het nut en de zaligheid der Zijnen, en dat wij, verteederd en verslagen wegens zulk eene nederbuigende ontferming, erkennen : „Ja waarlijk, die gaven, die Christus mij uit genade verleent, ben ik schuldig ten nutte en ter zaligheid der andere lidmaten gewillig en met vreugde aan te leggen". — Ja waarlijk. bij de lidmaten van Christus mag niet de gedachte huisvesten: „Wat gaan mij mijn broeder en mijne zuster aan? die mogen voor zichzelven toezien". Ja waarlijk, aan de lidmaten van Christus, die immers zeiven alles hebben door de genade van hunnen God en Heiland, betaamt wel een hart, dat bekommerd is om het welzijn en de zaligheid der andere lidmaten. En dat aanwenden der gaven ten nutte en ter zaligheid der andere lidmaten moet niet gedwongen, niet gehuicheld, niet uit vrees voor straf, neen, maar gewillig en met vreugde geschieden. Het moet onze begeerte, het moet onze blijdschap wezen. — Ja, zóó zijn de geloovigen, zóó zijn de lidmaten van Christus het tegenover elkander schuldig, daarin bestaat hunne gemeenschap; de gemeenschap der heiligen tegenover elkander bestaat in het dienen-van elkander met de gaven, die ons zijn verleend.
Hoe komen de geloovigen tot deze gemeenschap jegens elkander? O, daardoor, dat zij allereerst voor God en den Heere Jesus Christus zich veroordeelen en verootmoedigen, wijl zjj zien, hoe hun verdorven aard ganschelijk in strijd is met de ware zelfverloochening, de ongehuichelde liefde, waarmede zij toch de andere lidmaten hebben te dienen. Zulks moet hun tot schuld voor God worden, zoodat zij leeren roepen om verzoening en vergeving wegens hunne zonden van zelfzucht, liefdeloosheid, onbarmhartigheid en onoprechtheid jegens de andere lidmaten! Zóó blijft men laag staan in eigene oogen, en vindt ook geene gaven in zichzelven, beschouwt zichzelven veeleer als onnuttig voor de anderen, beschuldigt zichzelven deswegens voor God, rnaar houdt aan bij den Pleere om genade tot alles wat de hand vindt, om te doen, in dien k r i n g en in dien stand, waarin God ons heeft geplaatst; het gaat er den zóódanigen toch om, dat Gods wil door hen gedaan z i j ; zij blijven vragen naar Gods geboden, en waar zij dan van den Heere alles vragen, wat zij behoeven, om Zijnen wil te doen, daar schenkt Hij hun overvloediglijk; zóó worden die goede werken verricht, „die goed en nuttig zijn voor de menschen", gelijk de Apostel Paulus zegt.
Om Christus' wil hebben de geloovigen elkander lief te hebben; om Christus' wil hebben zjj elkander de voeten te wasschen, d. i. elkander ts dienen óók met de meeste zelfverloochening, gelijk onze Heere en Heiland ons daarvan een voorbeeld heeft nagelaten. I)e duivel wil óók de gemeenschap der heiligen verstoren, en daartoe wijst hij ons op de zwakheden en verkeerdheden van de broeders en zusters; hij tracht allerlei verwijdering, twist en tweedracht teweeg te brengen tusschen hen, die toch éénen Heere en Heiland hebben. Maar alzóó mag het onder hen niet wezen! Ieder onzer bedenke, dat hij zelf allerminst volmaakt is, en dat wij elkanders lasten, elkanders gebreken hebben te dragen. Wat verdraagt onze Heere en Heiland niet oneindig veel van ons, ja, wat heeft Hij niet al verdragen, om de Zijnen maar te behouden ! Zoo zie dan de geloovige niet slechts op zichzelven, maar ook op hetgeen der anderen is, en hij onttrekke zich niet aan de gemeenschap der heiligen, maar hij houde liever in gedachte het woord, dat geschreven s t a a t : „Zoo zijn wij velen dan één lichaam".
O, dat de overdenking van deze Yraag en Antwoord voor ons gezegend moge zijn! Als het er ons om gaat dat wij in deze ware gemeenschap der heiligen leven, laat ons dan de toevlucht nemen tot des Heeren Woord en tot het gebed! Deze overdenking moge ons herinneren aan onze roeping en ons het heerlijke, j a het zalige doen verstaan van een dienen van de andere lidmaten in ware liefde en met vreugde. De Heere hebbe door Zijn Woord en Geest maar veel armoede des geestes, oprecht besef van eigene zonde en schuld, en verbrokenheid des harten over des Heeren ontferming jegens ons gewerkt, zoo zal óók wel bij ons zijn de gewilligheid én ook de vreugde, om de andere lidmaten te dienen tot hun nut én tot hunne eeuwige behoudenis, al zou zelfs de wereld ons wegens zulk een dienen veroordeelen en verwerpen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 juni 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Vraag en Antwoord 55.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 juni 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's