Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vraag en Antwoord 59 en 60.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vraag en Antwoord 59 en 60.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij hebben nu aan de hand van den Catechismus de Twaalt Artikelen van ons algemeen en ongetwijfeld Christelijk geloof overdacht. In die Artikelen vinden wij kortelijk samengevat al wat God ons in het Evangelie belooft en wat dus de belijdenis blijft van de Gemeente Gods, de Gemeente der geloovigen. Het gaat om het levende, het oprechte geloof; indien het geloof geene zaak des harten is, en niet gewerkt is door 's Heeren Woord en Geest, dan hebben wij aan al wat ons in het Evangelie beloofd wordt, niets. Maar indien wel, dan is de vraag: wat hebben wij er voor nut van, dat wij dat alles gelooven, wat ons in het Evangelie wordt beloofd ?
Hierop geeft onze Catechismus antwoord in Vraag en Antwoord 59 en 60. Volgens deze Vragen en Antwoorden overwegen wij; ten eerste, wat het ons baat, dat wij dat alles gelooven, wat in de Twaalf Artikelen des Geloofs is vervat; ten andere, wat het zegt: rechtvaardig te zijn voor God; ten derde, dat deze rechtvaardiging ganschelijk niet rust op de werken der gerechtigheid, die wij zouden volbracht hebben.
De Twaalf Artikelen hangen alle onafscheidelijk samen; met minder kunnen wij het niet doen; wie één dezer Artikelen loochent, gelooft niet de hoofdsom van al wat ons in het heilig Evangelie wordt beloofd. Wij moeten dus in de Twaalf Artikelen zien de uitdrukking van de beloften Gods. God de Vader belooft ons, dat Hij onze getrouwe, almachtige God en Vader in Christus wil zijn; God de Zoon belooft ons, dat Hij alles, wat Hij heeft gedaan en geleden, ons ten goede heeft gedaan; God de Heilige Geest belooft ons, dat Hij bij ons wil wonen en aan ons toepassen wat wij in Christus hebben.
En als wij nu tot dat alles, wat ons in het Evangelie beloofd wordt, in geloove de toevlucht nemen; als wij op die beloften des drieëenigen Gods bouwen en vertrouwen; dan draagt zulks vrucht, en wel deze vrucht, dat wij in Christus voor God rechtvaardig en in en door Hem erfgenamen des eeuwigen levens zijn, gelijk geschreven staat: „De rechtvaardige zal uit het geloof leven". „Wat b a a t het u n u , d a t g ij d i t a l l e s g e l o o f t ? " zoo vraagt daarom do Catechismus in Vraag 59, en geeft daarop dit Antwoord: „Dat ik in C h r i s t us v o o r God r e c h t v a a r d i g b e n , en e e n e r f g e n a a m des e e u w i g e n l e v e n s ".
Wij menschen, ja ook zelfs de diepst gezonkene menschen, willen, als het er op aankomt, nog rechtvaardig heeten. Wij menschen zoeken onze rechtvaardigheid op te bouwen en te handhaven op allerlei wijzen tegenover God en den naaste; maar wij zoeken die rechtvaardigheid in eenen verkeerden weg! wij vatten van nature niet eens meer recht, wat het zegt: rechtvaardig te zijn. — En zoo komt dan de Catechismus en wijst ons den rechten weg. De Catechismus wijst op het geloof in alles wat God ons in het Evangelie heeft beloofd, en verzekert ons, dat dit geloof niet ijdel zal zijn, maar dat het eene heerlijke vrucht draagt, de vrucht der rechtvaardigheid voor God, zooals ook Paulus zegt: „Wij besluiten dan, dat de mensch door het geloof gerechtvaardigd wordt". Niet vergeefsch, niet ijdel is het, als men, alhoewel niets ziende, blijft en volhardt bij de beloften des Evangelies; niet vergeefsch, dat men volhardt in het geloof en in den weg des geloofs; want rechtvaardiging voor God en eeuwig leven is er de heerlijke, zoete vrucht van, ja eeuwige zaligheid, gelijk geschreven staat: „Veelmeer dan, zijnde nu gerechtvaardigd door Zijn bloed, zullen wij door Hem behouden worden van den toorn".
Maar wat zegt het dan nu, rechtvaardig voor God te zijn ? Wel, dit: dat wij in Gods oogen in overeenstemming zijn met Zijne Wet, vooral gelijk die Wet geestelijk is en geestelijk oordeelt. Dus is het niet de vraag, gelijk wij dat in onze blindheid gedurig meenen, of wij onszelven, naar onzen eigen maatstaf, voor rechtvaardig houden; ook niet de vraag, of andere menschen ons als rechtvaardig rekenen en ons deswegens prijzen. Maar het is de vraag: hoe ziet het er met ons uit voor God? hoo ziet het er met ons uit in Gods oogen, en naar welken maatstaf oordeelt God?
En dan moeten wij terug naar Gods heilige Wet; dan moeten wij die heilige Wet Gods èn naar letter èn naar geest op onszelven toepassen. "Wie die Wet volkomen vervult, wie overeenkomstig die heilige Wet steeds denkt, spreekt en handelt; wiens uitgangen en overleggingen des harten steeds waren en zijn in overeenstemming met wat de Wet Gods wil en bedoelt; — die is rechtvaardig voor God. De eeuwig geldende Wet Gods blijft de maatstaf, waarmede God meet; die Wet duldt geene de minste onvolkomenheid, geenen zweem van onheilighoid; want zij zelve is heilig, gelijk God heilig is.
O, wij mensehen zouden wel liever eenen anderen, eenen inenschelijken maatstaf voor onze rechtvaardigheid willen hebben, en vandaar dan ook, dat wij onze rechtvaardigheid zoeken in allerlei uitwendige deugdsbetrachting en zoogenaamde zedelijke verbetering. Wij doen wel gaarne aan dien maatstaf der gerechtigheid, aan de heilige Wet Gods, te kort in onzen waan, alsof wij met die Wet konden schikken en plooien, en alsof het er zóó nauw niet op aankwam.
Gelukkig, driewerf gelukkig nu de mensch, bij wien juist deze vraag levendig wordt in de ziel: „ H o e z i j t g i j r e c h t - v a a r d i g voor G o d ? " m. a. w. geheel in overeenstemming met Gods heilige Wef? Waar die vraag werkelijk brandende wordt, waar alzoo gevraagd wordt naar Gods Wet, zooals die Wet geestelijk is en geestelijk oordeelt, daar zal men zich eerst met alle macht inspannen, om aan die Wet te beantwoorden met gedachten, woorden en werken. Maar als het er dan opreclitelijk om gaat, om met de Wet Gods geheel in overeenstemming te zijn, dan zal die zelfde Wet ons doen kennen onze volslagene onmacht ten goede, onze algeheele verdraaidheid, onze zonde en ellende! Ja, dan zal men leeren inzien, dat men, zoo vaak men de Wet Gods ter hand neemt, om haar te vervullen, haar telkens opnieuw schendt; dan zal men het leeren inzien, dat dit juist bovenmate zondig is, dat wij menschen, die vleeschelijk zijn en verkocht onder de zonde, ons inbeelden, dat wij met de Wet Gods, die geestelijk is, kunnen omgaan. En wanneer dan deze kennis van zonde en ellende is gewerkt, en hoe langer hoe meer gewerkt wordt door 's Heereu Woord en Geest, dan komt men tot het inzicht, j a tot de hartgrondige overtuiging, dat wij uit de werken der wet, uit de werken der gerechtigheid, die wij zouden volbrengen, in der eeuwigheid voor God niet kunnen gerechtvaardigd worden! Dan ziet men in, dat er in den weg van liet verbond der werken in der eeuwigheid geen heil meer voor ons is te wachten. Neen, dat verbond hebben wij reeds in het paradijs verbroken, en wie daarheen weêr terug wil, wie het daarin weêr zoekt, wordt getroffen door den vloek der wet, die rust op een iegelijk, die niet blijft in al hare woorden.
En toch, rechtvaardig, d. w. z. in overeenstemming met Gods eeuwig geldende, heilige Wet moeten wij zijn! Wat raad is er dan voor den armen, verloren, goddeloozen zondaar, die in der eeuwigheid zelf die Wet niet kan vervullen ? Is er dan geen uitzicht meer voor hem op rechtvaardiging in Gods oogen ? Is er geen weg geopend, waarin hij nochtans voor God gerechtvaardigd zij, hoewel de mensch zelf de Wet in der eeuwigheid niet kan volbrengen? - Ja, die weg is er, den Heere zij dank! Die weg is de weg der rechtvaardiging uit het geloof, niet uit de werken! Met de werken onzer eigene gerechtigheid tot onze rechtvaardiging is het voor eeuwig gedaan ; die zijn door ons eigen doen en om onzentwil voor eeuwig uitgesloten, en wie het daarin zoekt, blijft verloren !
De Heere God heeft in Zijne grondelooze ontferming eenen anderen weg geopend, in welken wij in Zijne oogen als rechtvaardigen gerekend worden, dus als dezulken, die door God verklaard worden in overeenstemming te zijn met Gods heilige Wet. En die weg is deze, dat „al is h e t , d a t m i j m i j n gewe t a n b e k l a a g t , d a t ik t e g e n al de g e b o d e n G o ds z w a a r l i j k g e z o n d i g d , en g e e n d e r z e l v e g e h o u d en h e b , en n o g s t e e d s t o t a l l e b o o s h e i d g e n e i g d b e n, n o c h t a n s G o d , z o n d e r e e n i g e m i j n e r v e r d i e n s t e n, u i t l o u t e r e g e n a d e , m i j de v o l k o m e n e g e n o e g d o e - n i n g , g e r e c h t i g h e i d en h e i l i g h e i d v a n C h r i s t us s c h e n k t en t o e r e k e n t , e v e n a l s h a d ik n o o i t z o n de g e h a d n o c h g e d a a n , j a , a l s h a d ik ook al de geh o o r z a a m h e i d v o l b r a c h t , die C h r i s t u s voor m ij v o l b r a c h t h e e f t ; z o o v e r r e ik z u l k e e n e w e l d a ad m e t e e n g e l o o v i g h a r t a a n n e e m ".
Heerlijk, God verheerlijkend, eeuwig vertroostend antwoord, geheel overeenkomstig het Evangelie, dat ons is geopenbaard ! O, aan arme, verlorene zondaars, tot troost van allen, die vragen: „Hoe ben ik rechtvaardig voor God? hoe ben ik in overeenstemming met Gods Wet ?'' mag het toegeroepen en gepredikt worden, dat er trots alle aanklacht des gewetens, dat zij zwaarlijk hebben gezondigd, en niettegenstaande zij overtreders zijn van Gods heilige geboden met gedachten, woorden en werken, en ofschoon zij tot alle boosheid geneigd blijven, wijl hun verdorven aard hun hun leven lang eigen b l i j f t , — j a , dat er ondanks dit alles gerechtigheid voor hen is verkregen.
Maar hoe dan? O, in Gods vrije ontferming schonk Hij ons Zijnen eengeboren Zoon, onzen Heer en Heiland Jesus Christus, en Die deed genoeg aan de strafeischende gerechtigheid Gods, Die volbracht alle Gods heilige en eeuwig blijvende geboden, en Die was heilig, onschuldig en onbesmet; in Zijnen mond werd geen bedrog gevonden, en onrecht deed Hij nooit. En zie, dat alles nu, wat Christus deed en leed, dat alles, wat Hij was en wat Ilij volbracht, wil God ons zonder eenige onzer verdiensten, uit loutere genade, schenken en toerekenen. Ja, dat wil Hij zóó doen, alsof wij zeiven in eigen persoon de gehoorzaamheid hadden volbracht, die Christus voor ons volbracht heeft! -— Zóó worden wij voor God gerechtvaardigd, zóó ziet God ons in Christus aan, zóó zijn wij in Christus overeenkomstig den maatstaf van Gods Wet; al wat de Wet van ons wil en eischt, hebben wij in Christus, dus niet in onszelven. Daarom staat ook van Christus geschreven: „En dit zal Zijn Naam zijn, waarmede men Hem zal noemen: De Heere onze gerechtigheid".
Waar dat wordt geloofd, waar die weidaad der vrije ontferming Gods met een geloovig hart wordt aangenomen, daar is men rechtvaardig voor God, daar is men in Gods oogen geheel in overeenstemming met Gods eeuwig geldende, heilige geboden, daar is geene Wet meer tegen ons. Maar op het oprechte, loutere geloof komt het aan! Het komt er op aan, dat wij toch van alle vertrouwen op onze eigene heiligheid en rechtvaardigheid afgebracht worden; het komt er op aan, dat wij waarlijk leeren inzien, dat wij met al onze beste werken, met al onze zoogenaamde deugden, onze vroomheid, voor God niet kunnen bestaan, ja, niet bestaan kunnen tegenover de eisehen Zijner heilige Wet! Het komt er op aan, dat wij toch leeren inzien, dat wij met die hoogheilige, eeuwig geldende Wet in volmaakte overeenstemming zijn moeten, ja, dat er niets, volstrekt niets aan mag ontbreken! — Zóó zullen wij door Gods heerlijk, zalig Evangelie geleerd worden, dat ons dat alles, wat wij behoeven, om er voor God mede te kunnen bestaan, in Christus is geschonken. Opdat aan Gods gerechtigheid genoeg geschiedde, heeft God Zijnen Zoon Jesus Christus voor Zijn volk tot zonde gemaakt; op Zijn eigen heilig Kind heeft de Heere de ongerechtigheid Zijns volks doen aanloopen, opdat dat volk zou worden gerechtigheid Gods in dien Zoon. God heeft Zijnen lieven Zoon voorgesteld tot eene verzoening door het geloof in Zijn bloed. Zoo is er genadige bedekking van alle zonde en schuld in dien Zoon, in Zijn bloed; zoo komt een iegelijk, die zich, zoo als hij is, op dien Zoon verlaat als op het Lam Gods, niet in de verdoemenis, maar heeft hij in dien Zoon alle gerechtigheid en sterkte.
O, dat wij dan niet ons laten bedriegen door den duivel des hoogmoeds en der eigene gerechtigheid, alsof wij in eenig opzicht onszelven voor God konden rechtvaardigen. Er geldt voor God, in Gods oogen, geene andere gerechtigheid dan de gerechtigheid onzes Heeren Jesus Christus. Op die gerechtigheid en op haar alleen mogen alle armen en ellendigen Gods zich verlaten tegen alle aanklachten van den duivel, de zonde en hun eigen geweten in; met die gerechtigheid komt men niet bedrogen uit. Daarentegen halen wij ons den vloek op den hals, als wij nevens Christus, nevens de genade de Wet aan do hand houden, nml. om daardoor gerechtvaardigd te worden; want dan zal de Wet van ons, als uit ons, alles blijven eisehen; dan wordt Christus ons onnut.
Welgelukzalig dus die mensch, die in oprechte zelfkennis en juist wijl hij het hoogheilige en eeuwig geldende der geboden Gods diep beseft, zich tot Christus wendt en aan Christus zich houdt; hem wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid; in Christus is hij overeenkomstig Gods Wet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 juli 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Vraag en Antwoord 59 en 60.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 juli 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's