Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Betrachting over 1 Corinthe 10 : 16.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Betrachting over 1 Corinthe 10 : 16.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

„De drinkbeker der dankzegging, dien wij dankzeggende zegenen, is die niet eene gemeenschap des bloeds van Christus? Het brood, dat wij breken, is dat niet eene gemeenschap des lichaams van Christus?"

Evenmin als wij onze kinderen tot den Heiligen Doop moeten brengen uit gewoonte of bijgeloof, zoomin moeten en mogen wij aan het Heilig Avondmaal gaan uit gewoonte of bijgeloof. Er moet behoefte bij ons zijn.
Met het oog hierop overwegen wij de woorden van 1 Cor. 1 0 : 1 6 : „ D e d r i n k b e k e r d e r d a n k z e g g i n g , d i e n w i j d a n k - z e g g e n d e z e g e n e n , is d i e n i e t e e n e g e m e e n s c h ap d e s b l o e d s van C h r i s t u s ? I I e t b r o o d , d a t w i j b r e - k e n , is d a t n i e t e e n e g e m e e n s c h a p d e s l i c h a a ms v a n C h r i s t u s ?"
Het Heilig Avondmaal is geen middel tot vergeving der zonden. Deze is alleen in het bloed van -Jesus Christus en in Zijn Woord, als llij tot de ziel spreekt van vergeving van zonden, en door den Heiligen Geest het geloof in haar werkt, waardoor Christus en al Zijne weldaden worden aangenomen, nadat de ziel te voren Christus door een waarachtig geloof is ingeplant. Maar wij hebben in het Avondmaal en in den Doop teeken en zegel voor ons geloof, dat ons door God vergeving van zonden, genade en eeuwig leven geschonken en toegerekend is. Ik zeg: het is daarvan teeken en zegel. Een kind dus, dat zich tot den Heere opmaakt, kan van de genade verzekerd zijn op grond daarvan, dat het aan zijn eigen lichaam, naar het bevel van Christus, in d'en Doop teeken en zegel van de vergeving der zonden en het eeuwige leven heeft ontvangen ; en zoo kan do volwassene, als hij ,paar het bevel van Christus in het Avondmaal met den lichamelijken mond het brood en den wijn nuttigt, daardoor verzekerd zijn, dat hij vergeving vanzouden, genade en eeuwig leven heeft. Hier gaat dan het geloof, het vertrouwen op Jesus' woorden, vooraf. Dit geloof wordt wel is waar dikwijls aangevochten, en is vaak zóó zwak, dat men zou denken, dat er geen geloof meer was, maar er is toch verlangen naar den Heere, er is een honger en dorst in de ziel, en zoo ontvangt men voor zijn zwak geloof teeken en zegel, uamelijk: het gezegende brood en den gezegenden drinkbeker, naar het woord en de inzetting van Christus, en de Heere heeft dit verordend, juist om ons zwak geloof te gemoet te komen, dat wij namelijk brood en wijn als spijze des lichaams zouden ontvangen, tot een waarteeken en tot verzegeling, dat alzoo onze zielen gespijsd en gedrenkt zullen worden ten eeuwigen leven.
Maar het Avondmaal is meer dan dat. Wij lezen hier het woord g e m e e n s c h a p : „De drinkbeker der dankzegging, dien wij dankzeggende zegenen, is die niet eene g e m e e n s c h a p dos bloeds van Christus? Het brood, dat wij breken, is dat niet eene gem e e n s c h a p des lichaams van Christus?"
Waarom de Apostel eerst spreekt van den drinkbeker en daarna van het brood, zal u duidelijk worden, als ik u zeg, dat de Apostel voor zich heeft eene Gemeente, God den Yader in Christus Jesus geheiligd door den Heiligen Geest; maar eene Gemeente, die niet zooals des duivels gemeente enkel uit rechtvaardigen bestaat en niet uit zondaren. De Gemeente des Heeren Jesus is eene Gemeente van allerlei zondaren, krankeo, melaatschen, menschen, die in schulden zitten en bedroefd van geest zijn, waarmee de Heere Jesus dan ook voortdurend te stellen heeft als een armenvader en medicijnmeester, om alles weêr in orde te brengen, Die in het groote armenhuis komt met Zijn bloed, om alles te reinigen. Daarom wnrdt het bloed eerst genoemd, want wij hebben eene Gemeente voor ons, die gansch en al met zonde en schuld bedekt is, en daarom voortdurend gereinigd moet wordeD. — En wanneer dan de Gealzoo gereinigd is, staat zij in voortdurende reinigmaking voor het Aangezicht des Vaders als één lichaam. Daarom wordt het brood in de tweede plaats genoemd. Zoo hebben wij dan eerst een gereinigd, gewasschen en geheiligd lichaam, vervolgens een lichaam, dat voor het Aangezicht des Heeren staat, bestaande uit verscheiden leden, waarvan Christus het Hoofd is.
Nadat de Apostel aan de Gemeente heeft voorgehouden, dat zij zich niet mochlen afgeven met de afgodenoffers, noch gemeenschap mochten hebben met de duivelen, spreekt hij in de eerste plaats van de reiniging van zonden en van de teekenen en zegelen daarvan, en vervolgens van het lichaam en het brood, dat dit lichaam als één volkomen lichaam voor den Heere zou staan, om alzoo onbestraffelijk voor den Heere bewaard te worden. Daarom zegt hij Vers 17: „Want één brood is het, zoo zijn wij velen één lichaam, dewijl wij allen eens broods deelachtig zijn". Daar spreekt hij niet meer van den drinkbeker.
„De drinkbeker der dankzegging", dat is: de drinkbeker des Avondmaals, de drinkbeker, „dien wij dankzeggende zegenen", dat wil zeggen: dien wij goed heeten, van welken wij zeggen, dat in dezen drinkbeker al ons heil en leven is; de drinkbeker, waarvan wij belijden: Daarin is de wijn der dankzegging, gelijk David zegt: „Wat zal ik den Heere vergelden voor al Zijne weldaden, aan mij bewezen? Ik zal den beker der verlossingen opnemen en den Naam des Heeren aanroepen!" (Ps. 116: 12 en 13.) Zoo zegenen wij dus dezen drinkbeker der dankzegging.
Deze drinkbeker is eene gemeenschap des bloeds van Christus. Dat wil niet zeggen, dat het bloed van Christus in den drinkbeker is, dat het in, met en onder de gestalte van wijn is, neen, maar de drinkbeker stelt ons in gemeenschap met het bloed van Christus. Zoo ook is in het brood, dat wij breken tot des Heeren gedachtenis, dat Hij Zijn lichaam aan het hout des kruises heeft laten verbreken, niet het lichaam van Christus, dat aan het kruis hing; ook is het niet met en onder de gestalte van brood, het lichaam van Christus bevindt zich niet in het brood; maar het brood des Avondmaals stelt ons in gemeenschap met het lichaam van Christus.
Deze gemeenschap wensch ik eenigszins duidelgker te maken, velen tot versterking des harten, opdat wij weten, wat wij hebben ontvangen; want wij moeten geene dwepers zijn, — waar de Geest des Heeren komt, wordt het verstand verlicht, het hart vernieuwd, de wil overgebogen tot den wil Gods, en de hartstochten worden geheiligd, zoodat zij eene andere richting krijgen dan te voren.
Als de wijn in het Avondmaal ons in gemeenschap stelt met het bloed van Christus, dan drinkt de ziel het bloed van Christus. Als het brood in het Avondmaal ons in gemeenschap stelt met het lichaam van Christus, dan eet en geniet de ziel het lichaam van Christus, en wordt er geheel meê vereenigd. — Als ik zeg, dat iemand het bloed van Christus drinkt, dan wil dat meer zeggen, dan wanneer ik zeg: De ziel ontvangt de verzekering, dat Christus' bloed voor haar aan het hout des kruises vergoten is. Wanneer ik zeg, dat iemand het lichaam van Christus eet, dan wil dat meer zeggen dan: De ziel ontvangt de verzekering van de weldaad, dat Christus' lichaam voor haar aan het kruishout gemarteld is. Het bloed van Christus, dat vergoten is aan het hout des kruises, gaat over in de ziel; het lichaam van Christus, dat aan het kruis hing, gaat eveneens in de ziel over van hem, die het brood des Avondmaals eet. Dat is het, wat de Catechismus bedoelt, als hij Vraag 75 zegt: „Christus belooft mij, dat Zijn lichaam zoo zeker voor mij aan het kruis geofferd en gebroken, en Zijn bloed voor mij vergoten is, als ik met oogen zie, dat het brood des Heeren voor mij gebroken en de drinkbeker mij medegedeeld wordt". Daarin blijven nu de meesten hangen, en nemen het woordje „is" in denzin van „beteekent". Anderen zeggen: neen, niet het b e t e e k e n t , maar het is, — en verstaan de zaak grof vleeschelijk. En dan zijn er nog weer anderen, die er een' nog afgrijselijker afgod van maken en zeggen: het brood wordt veranderd in het lichaam, en de wijn in het bloed van Christus, zoodat brood en wijn hebben opgehouden brood en wijn te zijn. Maar de Apostel zegt: het is de gemeenschap; de drinkbeker stelt dus in gemeenschap met het bloed van Christus, en het brood stelt in gemeenschap met het lichaam van Christus. Van deze gemeenschap nu spreekt de Catechismus, als hij in Vraag 75 laat volgen: „Ten andere, dat Hij Zelf mijne ziel, met Zijn gekruisigd lichaam en vergoten bloed, zoo zeker tot het eeuwige leven spyst en laaft" . . . . Christus Zelf brengt mij dus door den drinkbeker der dankzegging en door het brood in gemeenschap met Zijn bloed en lichaam tot het eeuwige leven. — Daarom geeft de Catechismus nog eene nadere verklaring van wat het eigenlijk wil zeggen: „het gekruisigd lichaam van Christus te e t e n en Zijn vergoten bloed te d r i n k e n " . En het antwoord op deze vraag luidt: „Het is niet alleen" . . . , deze uitdrukking heeft derhalve eene tweevoudige beteekenis; — het is dan ten eerste: „met een geloovig hart het gansche lijden en sterven van Christus aann e m e n , en daardoor vergeving der zonden en het eeuwige leven verkrijgen". Ja, dat beteekent het ook, maar dat niet alleen, het beteekent nog iets meer, namelijk : „maar ook daar benevens", — niet door verandering, niet doordien bet lichaam en het bloed van Christus in, met en onder het brood en den wijn is, maar: „door den Heiligen Geest, Die te zamen in Christus en in ons woont, met Zijn heilig lichaam hoe langer hoe meer v e r e e n i g d te worden". Derhalve is de drinkbeker der dankzegging de gemeenschap des bloeds van Christus, en het gebroken brood de gemeenschap des lichaams van Christus. Wij worden door den Heiligen Geest, Die te zamen in Christus en in ons woont, alzóó met Zijn heilig lichaam hoe langer hoe meer vereenigd, „dat wij, al is het, dat Christus" — niet in het brood en den wijn is, maar — „boven in den hemel is, en wij op aarde zijn, nochtans vleesch van Zijn vleesch, en been van Zijne beenen zijn, en dat wij door éénen Geest (als leden eens lichaams door ééne ziel) eeuwiglijk leven en geregeerd worden". Derhalve stelt ons brood en beker in zoodanige gemeenschap met Christus in den hemel, — ons, die op aarde aan Zijne tafel aanzitten, — dat wij vleesch van Zijn vleesch en been van Zijne beenen zijn; geheel overeenkomstig de vereeniging van man en vrouw. Eene zoodanige, nog hoogere, nog meer ware vereeniging van Christus met de ziel, en van de ziel met Christus, vindt hier plaats, dat Christus van de ziel zegt, wat Adam van Eva zeide: „Deze is ditmaal been van Mijne beenen, en vleesch van Mijn vleesch! Men zal haar manninne heeten, omdat zij uit den Man genomen is".
O, dat is wel een wonder van barmhartigheid! De Heere Jesus zegt in het Evangelie van Johannes (Hoofdst. 14: 23): „Zoo iemand Mij liefheeft, die zal-Mijn Woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen, en zullen woning bij hem maken". Dat vinden wij ook vaak bij de Profeten, dat de Heere zegt: Ik zal in hen wonen en in het midden van hen wandelen, en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. (2 Cor. 6: 16; Lev. 25 : 11 en 12; Ezech. 37 : 27.)
O, dat hier toch de vraag bij ons opkome: Is dat bij mij waarheid? Nog eens: de Catechismus spreekt van tweeërlei beteekenis van het eten en drinken. De eerste beteekenis neemt de Catechismus uit de woorden van den Heere Jesus, de tweede uit het woord „gemeenschap". Maar nu is het noodzakelijk, dat bij een iegelijk de vraag in het hart zij: Is dat ook bij mij waar? hebben Vader en Zoon woning bij mij gemaakt? is bij mij zulk een leven, voor de menschen verborgen, — en nochtans komt het wel aan het licht in de werken, — zulk een leven met den Heere? een leven, dat gelijk staat met, ja dat nog veel inniger is dan het leven van den bruidegom met zijno bruid, van den man met zijne vrouw? — De waarheid zelf is eene waarheid des geloofs; want de Apostel zegt: „Opdat Christus docr het geloof in uwe harte wone" (Ef. 3 : 17). Maar het is geene bloote idee, het is geene dweperij, niet iets mystieks, zooals men in zoovele boeken vindt, neen, het is eene waarheid. Gelooft gij, dan gelooft gij niet slechts, dat Christus' bloed en lichaam voor u zijn overgegeven, maar dan hebt gij ook gemeenschap met Hem, en oefent in het verborgen deze gemeenschap met den Heere, en dan heeft de Heere ook gemeenschap met u. En zoo u dan bange is, weet, dat Hij u heeft geboden u aan Zijne tafel te zetten; daar is Hij dan ook en geeft u Zijne onderpanden en zegelen, dat het met de zaak zóó staat, als Hij het u door het Woord getuigt. En zooals Hij door Zijn Woord komt en woning bij u maakt, zoo doet Hij het ook in de Sacramenten door den Heiligen Geest, den Geest des geloofs.
Vanwaar nu zooveel onverstand? Hoe komt het, dat de wereld zoo in het hart eens menschen kan spoken? hoe, dat eenen mensch de mond zóó kan gesloten zijn, alsof er een slot aan hing? hoe, dat het hoofd zoozeer vervuld kan zijn met de beslommeringen van dit leven, met den vergankelijken Mammon, met eten en drinken, met nijd, boosheid en allerlei verkeerdheid ? hoe, dat, als het er op aan komt, de meesten terugdeinzen? Vanwaar, dat na zoo menige prediking, die als het ware uit Christus' lichaam en bloed gesneden is, toch, als het er op aankomt, bij zoo velen het vat, dat vol moest zijn, ledig wordt bevonden ? Er is geene bekommernis, geene bekommernis voor en na, en het gaat met zoo velen, zooals de Heere Jesus in de gelijkenis van de vierderlei akkergrond zeide: slechts een deel viel in goede aarde.
Heeft men bij het Heilig Avondmaal wel aan deze gemeenschap gedacht en gevraagd: Wat wil dat toch zeggen: „Het brood, dat wij breken, is dat niet eene gemeenschap des lichaams van Christus? De drinkbeker der dankzegging, dien wij dankzeggende zegenen, is die niet eene gemeenschap des bloeds van Christus?" Heeft men het daarbij ook recht verstaan: mijne ziel is door dezen drinkbeker in gemeenschap gesteld met het bloed van Christus, en door dit brood met het lichaam van Christus, en met alle leden, die aan dit lichaam zijn?
Ja, er is wel veel gedweep over den omgang met God en den Heere Jesus Christus, maar er is dienaangaande ook eene gezonde waarheid. Dat is en blijft toch zeker onbegrijpelijk, dat iemand met Jesus in den hemel zou kunnen leven, zonder hierbeneden met Hem gemeenschap te hebben geoefend. Waar de ware gemeenschap begint, daar gaat het allereerst om den Heere, om met Hem in het verborgen in gemeenschap te leven, om de vervulling der belofte: „Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen, en zullen woning bij hem maken".
Het gaat er mij niet om, de ware bruid wakker te maken; zij zal wel wakker worden, wanneer zij begeerte heeft (Hoogl. 3 : 5). Maar ik zou toch zoo gaarne als het ware eenen prikkel in de ziel slaan! — Wat baat den mensch alle kennis, al zijn ook hemel en aarde voor hem een geopend boek? Wat baat hem alle godsdienstigheid, al weet hij ook de gansche Schrift, en al gaat hij ook eiken Zondag tweemaal ter kerk, als zijne ziel niet komt tot de waarachtige vereeniging met den Heere? als deze belofte niet aan zijne ziel vervuld is: „Wij zullen tot hem komen, en zullen woning bij hem maken" ? Een ieder steke de hand in zijnen boezem en onderzoeke zich, waar hij staat, of hij den Heere liefheeft, of hij Hem zoekt, of het hem om den Heere te doen is; want de wereld gaat voorbij met hare begeerlijkheid. Droomen zijn droomen! waarachtig leven alleen doorstaat den toets, en waarachtige liefde wordt door vele wateren niet uitgebluscht.
De Heere is de Eerste. Hij is de Eerste, Die de ziel vindt op het vlakke veld, in haar bloed, en tot de ziel zegt: „Gij, in uwen bloede, leef!" Hij is de Eerste, Die hart en hand aan den stervende geeft, opdat hij leve. De Vader is de Eerste, om op machtige wijze te trekken, onwederstaanbaar, met de verborgene macht der liefde, — te trekken tot den Zoon. De Zoon is de Eerste, Die het in het hart legt, dat de ziel met den Zoon tot den Vader gaat, Die aldus spreekt: „Ik heb u liefgehad met eene eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid!" (Jer. 31 : 3.) Hij is de Eerste, Die zegt: „Mijne genade zal niet van u wijken", en: „Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid" (Hos. 2 : 18). Waar Hij echter de Eerste is, daar werkt Hij in hetgeen dood was, leven, en waar leven is, daar is ook beweging, en heeft Hij in de macht Zijner liefde Zich van de ziel meester gemaakt, dan werpt Hij in de ziel ook de eeuwige vlam, zoodat de ziel weder liefheeft, — en er is eene eeuwige vereeniging ontstaan, waarbij eene scheiding onverdraaglijk is geworden. Verbergt Hij Zich, dan kan de ziel niet ophouden met bidden, totdat de wolk des toorns of der duisternis voorbij ie. Houdt Hij Zich als vreemd, dan kan de ziel niet aflaten, totdat Hij weder aan haar vervuld heeft het goede Woord, totdat zij voortdurend en altijd weêr opnieuw van Hem hoort goede, troostelijke woorden. Deze gemeenschap is van dien aard, dat men voortdurend tot de bron henen moet, tot de fontein, die geopend is tegen de zonde en onreinheid; zij is van dien aard, dat men moet liefhebben en zich neêrvleien aan het lichaam des Heeren, dat men moet verbonden blijven aan het lichaam, aan de Gemeente en aan elk lid in 't bijzonder. Daar is dus eene voortdurende gemeenschap tusschen den Heere en de ziel, in psalmen en lofzangen, en in klagen, zuchten en kermen; en al vertoeft de Heere ook, men kan toch niet ophouden te wachten op Zijne goedertierenheid, totdat Hij komt, en wat Hij beloofd en toegezegd heeft, dat moet vervuld worden, ofschoon men het niet verdient. Het kind houdt aan, totdat het van den Vader heeft, wat de Vader heeft beloofd. Daar is zóódanige gemeenschap, dat alles wat des daags en des nachts gebeurt. Hem moet geklaagd worden, en dat Hij van Zijne zijde wederom niet moede wordt te leeren, bij de hand te vatteD, door alle diepten heen te voeren, over afgronden heen te dragen, en steeds nabij te zijn met Zijne liefelijke stem tot zoete vertroosting, en met Zijne liefelijke oogen te zjjn het waarachtige Licht in den nacht.
Wie dat kent, die houdt niet op met bidden, dat het den Heere moge behagen, Zich als zoodanig aan hem te openbaren; vooral wanneer hij smartelijke verliezen lijdt, zal hij bidden : „Heere, dat hebt Gij mij ontnomen, ontferm U mijner!" en zijt gij naar het uitwendige gezegend, zoo bid: „Van Uwe wonderbare goedheid komt alles, wat ik heb! openbaar U aan mij, opdat ik U kenne, zooals ik U nog nooit gekend heb!''
De duivel is er steeds op uit, eenen menseh alles in den weg te leggen, opdat deze gemeenschap en het geloof daaraan ophoude. Vreest gij en zijt gij in nood, zoo Iaat u door den duivel niet afschrikken, maar ga daarmee tot den Heere. Wanneer uw hart u aanklaagt en verdoemt, dan zult gij het beste doen met u te verdoemen; maar begrijp toch ook, dat het hart arglistig is, om met de hulp des duivels u van de gemeenschap met den Heere af te houden; en versta, dat, waar ons hart ons verdoemt, God grooter is dan ons hart, en alles weet. Wanneer nu in het binnenste des harten het verlangen ligt: „Als ik U maar heb!" en: „Geef mij Jesus, of ik sterf!" dan zal, tegen alle aanklachten van het hart in, God de Vader en de Zoon door den Geest deze gemeenschap verheerlijken.
Wat is toch het menschelijk hart? Is het niet een moordenaarskuil ? Is er in de wereld iets afschuwelijkers voor God dan het hart ? Welk eene onzalige fontein is het van alle mogelijke verkeerdheid en verdorvenheid ! Luister daarom niet naar uw hart, maar heb den Heere Jesus lief, zooals de vrouw, die het bloedvloeien had, Hem liefhad Bidden kon zij niet, doch zij bad in haar hart en zeide bij zichzelve: „Indien ik slechts den zoom Zijns kleeds aanraak, dan zal ik gezond worden". Geen mensch ter wereld, niet één geneesheer hid haar kunnen helpen, maar nu is op eenmaal de vloed haars bloeds gestelpt. — Dat is des lleeren macht en barmhartigheid, dat God de Vader en de Zoon in het kranke hart, in het kranke lichaam willen komen, om daarin te wonen. Is er in den hemel en op de aarde eene liefde, aan deze liefde gelijk? De Heilige Geest wil het lichaam, uw lichaam innemen, opdat uw lichaam Zijn tempel zij. Kent gij eene liefde in den hemel of op de aarde, die bij deze liefde des Geestes haalt? —• Zoo ontstaat de gemeenschap, door Woord en Sacrament, zoo wordt zij in stand gehouden en verzegeld, en wel ons, wanneer wij des Heeren genade indachtig blijven, dat Hij gezegd heeft: „Doet dat tot Mijne gedachtenis !" Luister naar het Woord des Heeren, en naar niets anders! Wat ook het beschuldigende bart zegge en de verklager der broederen u in het hart werpe, luister naar des Heeren woord: „Zie, Ik sta aan de deur, en Ik klop; indien iemand Mijne stem zal hooren en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen, en Ik zal met hem Avondmaal houden, en bij met Mij!" Dat is eene betere spijze, dan de spijze, welke wereld en duivel geeft. Daarbij gaan de oogen open, als bij Jonathan, toen hij van den honig proefde en zijn geest weder in hem kwam.
14 October 1860. H. F. K.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 juli 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Betrachting over 1 Corinthe 10 : 16.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 juli 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's