Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vraag en Antwoord 69—71.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vraag en Antwoord 69—71.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vraag 69—71 handelt van den Heiligen Doop, het eerste Sacrament.
Wij hebben bij de overdenking van Vraag 65 gezien, dat de Heilige Geest eenen sleutel heeft, om onze harten voor het heilig Evangelie te openen; deze is, dat Hij rechtstreeks tot onze harten zegt: „Het Woord des heils komt van den Heere, en het is voor u". Met dezen sleutel opent Hij bestendig de harten, als zij zich door en vanwege onze zonden voor het geloof weder sluiten. Want dit is onze aanvechting en onze zwakheid, dat wij in de almachtige ontferming des Heeren niet kunnen gelooven, maar ons door onze zonden, den duivel en ons eigen hart laten wijsmaken, dat het heil voor ons niet van den Heere komt.
In de Sacramenten nu wordt ons voorgehouden en verzegeld, dat het toch van den Heere komt, en ons toegeëigend wordt. Dit moeten wij goed in het oog vatten, want dan zullen wij de beteekenis van den Heiligen Doop des te beter verstaan. Als wij het echter niet in het oog houden, zullen wij de beteekenis van den Heiligen Doop niet alleen niet verstaan, maar ook in het dagelijksch leven geheel vergeten, zooals helaas maar al te dikwijls het geval is; of wij zullen haar geheel verloochenen, en in het zichtbare, in eigene werken en gestalten, datgene zoeken, wat ons de Heere door Zijn Woord en den Doop wil geven.
Wij wenschen nu aan de hand van den Catechismus de leer des Doops nader toe te lichten, en handelen daartoe eerst van het zichtbare waarteeken, hetwelk de Heere Jesus in den Doop heeft ingezet; daarna van de belofte des Heeren, die Hij daarmede verbonden heeft; ten slotte van de verklaring dezer belofte.
Wij spreken dus eerst van h e t z i c h t b a r e w a a r t e e k e n, h e t w e l k de H e e r e in den Doop h e e f t i n g e z e t.
„ C h r i s t u s h e e f t d i t u i t w e n d i g e w a t e r b a d ingez e t " ; Hij heeft Zijnen discipelen bevolen: „Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve doopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes". Wanneer zij dus aan al de volken leerden, dat God hunne zonden wil vergeven om het slachtoffer van Jesua Christus, aan het kruis volbracht, moesten zij hen doopen in den Naam des drieëenigen Gods.
Het woord „doopen" wil hier zeggen: indompelen en daardoor wasschen. De Heere heeft hier een bekend gebruik overgenomen, en het geheiligd. Reeds in de Schriften van het Oude Testament komt dit gebruik als een beeld van geestelijke beteekenis dikwijls voor. Wanneer een molaatsche rein verklaard werd, moest hij, volgens Lev. 14: 8, zijne kleederen wasschen en al zijn haar afscheren en zich in het water afwasschen, zoo zou hij rein zijn. De ziekte der melaatschheid was eene straf voor de rebellie tegen God en Zijn Woord, aan welke zonde wij naar onze verdorven natuur allen ons schuldig gemaakt hebben. Wij allen verdienen dus melaatsch te worden; dat de Heere God slechts enkelen met die straf treft, is derhalve Zijne lankmoedigheid. Wanneer nu die straf opgeheven werd, moest de melaatsche, die gereinigd zou worden, weten, dat dit uit genade geschiedt, en dat zijn hart en zijne geheele ziel en lichaam gereinigd moesten worden door het bloed van Christus.
David past die leer op zichzelven toe, wanneer hij in Ps. 51 : 4 zegt: „Wasch mij wel van ongerechtigheid en reinig mij van mijne zonde", en Vers 8: „Wasch mij en ik zal witter zijn dan sneeuw". Hij gevoelde zich inwendig geheel onrein, gelijk een melaatsche. En dat hij hierop het oog heeft, zien wij ook uit Vers 9: „Ontzondig mij met hyzop, en ik zal rein zijn". Want bij de reiniging des melaatschen was ook voorgeschreven, dat men cederhout, scharlaken, wol en hyzop moest nemen, met twee levende reine vogelen; van deze werd de eene over rein levend water geslacht, en de andere met dat hout, scharlaken en hyzop in het bloed van den geslachten vogel gedoopt, en van dat bloed moest de priester zevenmaal op den melaatsche sprengen, waartoe men voornamelijk de hyzop gebruikte. Hierop doelt David in Ps. 51.
De Profeet Jesaia zegt ook tot het volk, Hoofdstuk 1 : 1 5: „Wascht u, reinigt u, doet de boosheid uwer handelingen van voor Mijn Aangezicht weg". En Yers 18: „Al waren uwe zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol".
Zoo zien wij, dat de Heere Jesus een gebruik overgenomen heeft, hetwelk reeds lang als teeken en beeld voor de reiniging der ziel diende.
.lohannes de Dooper nu, Zijn voorlooper, doopte in de Jordaan, predikende de bekeering tot vergeving der zonden, om zóó het volk voor de komst des Heeren voor te bereiden. Wie zich van hem liet doopen, beleed zijne zonden ; zijn doop beteekende dus, dat nu de tijd daar was, dat de Christus op aarde kwam, en Hij zou Zijn volk overtuigen van hunne zonden. Johannes dompelde de menschen geheel onder tot een teeken, dat zjj, hoewel tot Gods volk behoorende, toeh geheel zondaren waren, onwaardig om te leven, en dat zij het ware leven van God ontvingen- Wie zich dus door hem liet doopen, die beleed dit, en gaf zichzelven prijs met al zijne werken en godsdienstigheid.
Dezen doop heeft de Heere Jesus overgenomen on tot een Sacrament gemaakt, opdat ook wij daarin zouden zien onze algehcele verdorvenheid en verdoemenis, en Gods genade in Christus.
Dat wij echler alleen aan het hoofd doopen, geschiedt, omdat wij het in ons land niet anders kunnen; maar de beteekenis is dezelfde, want het is eene zinnebeeldige handeling, en de besprenging met het water op het hoofd geeft ons duidelijk te kennen, dat het oordeel Gods zich over den geheelen mensch uitstrekt, dat wij geheel onder den zondvloed des oordeels zijn, en zóó worden wij ook geheel behouden door do genade des Heeren.
Laat ons nu verder spreken van de b e l o f t e d e s H e e r en b i j d e n h e i l i g e n D o o p . Want deze maakt met het bevel der inzetting eigenlijk den Doop tot een waartceken en zegel, waardoor ons geloof gesterkt wordt.
De Catechismus zegt: „Christus heeft d a a r b i j t o e g e z e g d, d a t ik zoo z e k e r met Z i j n b l o e d en G e e s t van de o n r e i n i g h e i d m i j n e r z i e l , d a t is, van al m i j ne z o n d e n g e w a s s c h e n b e n , a l s i k u i t w e n d i g met h et w a t e r , h e t w e l k de o n z u i v e r h e i d des v l e e s c h cs p l e e g t weg t e n e m e n , g e w a s s c h e n ben".
Deze toezegging of belofte is daarin uitgesproken, dat de Heere Jesus niet alleen bevolen heeft te doopen zonder meer, maar te doopen i n d e n N a a m des V a d e r s en d e s Z o o ns en des H e i l i g e n G c e s t e s . En deze woorden willen niet zeggen, dat wij u i t n a a m des drieëenigen Gods zouden doopen, maar dat deze Naam is als het ware d e w a t e r v l o e d, w a a r i n wij g e d o o p t w o r d e n , nml. de barmhartigheid Gods des Vaders, Die ons tot kinderen aanneemt; het werk en de Naam van Jesus Christus, Die gekomen is, om ons arme zondaren zalig to maken; en het werk des Heiligen Geestes, Die ons alle weldaden van Christus deelachtig maakt.
Deze Naam des Drieëenigen, welke op ons gelegd wordt, of waarin wij gedoopt worden, is de waarborg van het genadeverbond, hetwelk God ons schenkt, en waarin Hij belooft, uit louter genade onze God te zijn.
Nu kan het water die Naam, noch dat Verbond zelf zijn, maar alleen een waarteeken en zegel daarvan. Het water blijft water. Evenwel staat het in verband met dit Verbond; de Heere wil daarmee zeggen: zoo zeker als door hot water de onreinigheid van uw lichaam weggenomen wordt, zoo zeker zijt gij van de onreinigheid uwer ziel gereinigd en is datgene weggenomen, wat u van God scheidt.
Wij zijn onrein en nielaatsch, wij mogen niet voor God komen; onze rebellie tegen en onze afkeerigheid van den Heere maakt ons gansch onrein. Wij zijn der verdoemenis in Adam onderworpen. Maar Christus heeft ons Zijn woord gegeven, dat wij van al die onreinigheid gewasschen zijn, en dat wij dus voor God mogen verschijnen, met Hem kinderlijke gemeenschap hebben, en dat Hij ona alle goederen en weldaden, die Christus voor ons verworven heeft, wil deelachtig maken. Het middel, waardoor Hij ons gewasschen heeft, is Christus' bloed en Geest; hiervan zullen wij bij de behandeling van Vraag 70 nader spreken.
Van de afwassching onzer zonden en van de wedergeboorte door den Heiligen Geest is het water des Doops een spiegel, beeld en pand. Dit is een groote en machtige troost voor hem, die don afstand tusschen zich en God gevoelt, en die er aan twijfelt of het niet gelooven kan, dat God hem genadig is, dewjjl zijne zonden zoo ontzettend groot zijn; die zich eindelijk ook zóó dood bevindt, dat hij niets dan zonde voortbrengt. Hier heeft hij de belofte des Heeren en den waarborg, dat de Heere God geheel anders over hem denkt dan hij; en in het zichtbare waarteeken en pand hoort hij de stem: „Alle weldaden des Heeren zijn voor u, vrees niet!" Want daarin wordt hij vermaand en verzekerd, dat de eenige offerande van Christus, aan het kruis geschied, hem ten goede komt.
Laat ons eindelijk nog stilstaan bij de n a d e r e v e r k l a - r i n g v a n d e z e b e l o f t e d e s H e e r e n.
De Catechismus vraagt in Vraag 70: „ W a t is h e t , met h o t b l o e d en d e n G e e s t van C h r i s t u s g e w a s s c h en t e z i j n ? " liet Antwoord daarop is tweeledig. Vooreerst: „met het b l o e d van Christus gewasschen zijn" is: „de v e r g e v i ng d e r z o n d e n v a n God u i t g e n a d e t e h e b b e n , om h et b l o e d v a n C h r i s t u s , h e t w e l k H i j in Z i j n e o f f e r - a n d e a a n h e t k r u i s v o o r ons u i t g e s t o r t h e e f t ".
Onze zonden zijn zoo rood als bloed, en als karmozijn of scharlaken, zij klagen ons aan, God moet ons deswege verdoemen. Al zouden wij tot Hem komen, Hij kan Zich met ons niet ophouden, Iiij moet het ons zeggen: „Gaat weg, gaat weg van voor Mijn heilig Aangezicht". Wij hebben geen recht op Zijn vriendelijk en vertroostend Aangezicht. Zóó worden wij op onszelven teruggeworpen, en zijn gansch onrein. Maar het Evangelie van Jesus Christus verkondigt ons, en Hij verzekert het ons door den Heiligen Doop, dat Iiij voor ons Zijn bloed gestort heeft aan het kruis, toen Hij Zichzelven tot offerande stelde; dat Iiij voor ons is zonde gemaakt, dat Hij over Z i c h Gods oordeel liet komen, hetwelk tot den zondaar zegt: „Weg, weg met u". Hij heeft onze verdoemenis gedragen. Daarom ziet God deze Zijne offerande aan, en wil onze straf aan ons niet meer voltrekken, maar ons om Zijnentwil vergeven. Dit is het, wat de Schrift zegt: dat wij van onze zonden gewasschen, rein gemaakt zijn, en wel door het bloed van Jesus Christus. Het is eene figuurlijke wijs van spreken, daaraan ontleend, dat onze zonden ons aankleven als roode bloedvlekken, en dat, als zij weggenomen worden, wij rein worden. Hierdoor komen wij voor God tot genade door Jesus Christus, en mogen met Ilem omgaan als kinderen, aan wie Hij om Christus' wil een welbehagen heeft.
Het tweede deel van het Antwoord zegt ons: dit is „met den G e e s t van Christus gewasschen zijn" : „ d o o r d e n H e i l i g en G e e s t v e r n i e u w d en t o t l i d m a t e n van C h r i s t us g e h e i l i g d te z i j n , o p d a t wij h o e l a n g e r hoe meeld e z o n d e n a f s t e r v e n en in e e n G o d z a l i g , o n s t r a f - f e l i j k l e v e n w a n d e l e n ".
Voordat de Heere Jesus Zijn bloed aan het kruis voor ons uitgestort heeft, heeft Hij ons in Zijne offerande ook den Heiligen Geest verworven, om ons te vernieuwen. Want daar wij allen in zonden zijn, missen wij het beeld Gods, wij hebben ons van die gaven beroofd, om Gode gehoorzaam te zijn, Hem lief te hebben en in Hem te gelooven. Maar nu stort Hij over ons uil: het reine en vruchtbare water van Zijnen Heiligen Geest, Welken Hij van Zijnen Vader verworven heeft, om ons te geven, en de Heilige Geest reinigt ons van alle afkeerigheid. Deze Geest werkt in ons het ware geloof in Christus, dat wjj in Hem vergeving van al onze zonden hebben ; daardoor zijn wij vernieuwd, dat is: wij zijn in de nieuwe schepping der gerechtigheid, die Christus tot stand gebracht heeft. Het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden. Wij wandelen in nieuwigheid des levens. Een doodzieke wordt dikwijls nog door een waterbad tot het leven vernieuwd. Wij zjjn ook doodziek, maar worden wij van Gods genade verzekerd, zoo worden wij ook tot het leven verwekt. Daarom heet de Doop h e t bad der w e d e r g e b o o r t e en v e r n i e u w i n g des H e i l i g e n G e e s t e s.
Verder worden wij door denzelfden Geest tot lidmaten van Christus geheiligd; wij worden Hem door een oprecht geloof ingeënt; wij leven niet meer als planten langs den weg, die sterven, maar wij leven in Christus als in eenen goeden grond, en scheppen uit Zijne volheid genade voor genade. Wij nemen al Zijne weldaden aan en groeien als de palmboomen, in de voorhoven des Heeren geplant. Dit zegt Paulus Rom. 6 : 2 en 5. En indien wij ééne plant met Christus zijn geworden, zoo behooren wij aan Hem toe, en zijn afgezonderd van de wereld en hare goddeloosheid, d. i. wij zijn geheiligd. Voorts zullen wij, geleid door den Heiligen Geest, de zonde niet meer dienen, maar haar hoe langer hoe meer afsterven. Deze afsterving is wel is waar reeds in Christus geschied, want wij zijn in en met Hem gestorven, en de kracht van onzen ouden mensen is aan het kruis gebroken. Evenwel moeten wij dat dagelijks en hoe langer hoe meer leeren en gelooven; dit noemt de Catechismus: de zonden hoe langer hoe meer afsterven. Want als wij dit leeren en gelooven, leeren wij ook hoe langer hoe meer onze zonde en ons verderf kennen, putten niet meer uit onszelven, maar putten uit de volheid van Christus. Daarom zeggen wij: „Hij moet wassen, maar ik minder worden". Dit geschiedt daardoor, dat wij bestendig onder de tucht en leiding des-Heiligen Geestes staan. De planten moeten gedurig regen en zonneschijn van boven hebben, als zij zullen groeien; alzoo moeten ook de kinderen ((ods bestendig van het Aangezicht Gods bestraald en door den Heiligen Geest onder de tucht gehouden worden, opdat zij niet terugkeeren tot de zonde, d. i. de afkeerigheid van God, maar in Christus blijven, in Hem hoe langer hoe meer wortel schieten door het geloof. Zij gevoelen zeiven dien wasdom evenmin als do planten, maar hoe meer zij zich niets achten, des te meer is Hij hun heil.
Zijn wij nu in Christus, zoo wandelen wij ook in een Godzalig, onstraffelijk leven. Dit kan niet anders. De Heere Christus is geen dienaar der zonde, maar gelijk Hij Zelf in de dagen van Zijn vleesch in Zijnen Vader geloofde en Hem gehoorzaam was, alzoo maakt Hij ook, dat wij in Hem gelooven en Hem gehoorzaam zijn, en vragen: Wat is Zijn heilige en goede wil? In Hem zijn wij weder in Gods beeld gezet, en het is onze vreugde en lust, God als ons hoogste en eeuwig goed te zoeken en met Hem om te gaan; en Hij leert ons ook barmhartig te zijn jegens den arme, getrouw te zijn in ons beroep, elkander te verdragen en elkander te vergeven, gelijk Hij ons vergeven heeft.
Door het waterbad der wedergeboorte en vei'nieuwing des Heiligen Geestes hebben wij Christus als ons Hoofd, en in Hem zijn wij volmaakt. Wij hebben in Hem eene volkomene schepping der rechtvaardigheid. Daarom hebben wij geene behoefte; en het zou ook zonde wezen, a!s wij iets naast Hem wilden zijn, al zeiden wij, dat ons gaven ingestort zijn; neen, Christus is onze eenige gave. Er waren in de eerste Christelijke Gemeenten zoodanigen, die buiten Christus om nog werken zochten, en vooral de Besnijdenis als iets geestelijks voorstelden, omdat zij aan het vleesch pijn veroorzaakte; die dus de beteekenis van den Doop verachtten. Maar de Apostel zeide (Col. 2 : 1 1 vv.): „In Christus zijt gij besneden met eene besnijdenis, die zonder handen geschiedt, in de uittrekking van het lichaam der zonden des vlcesches, door de besnijdenis van Christus, zjjnde met Hem begraven in den Doop". M. a. w.: Gij moet geene werken zoeken op eigen hand en u pijnigen buiten Christus, alsof de offerande van Christus niet genoeg ware, om u zalig te maken. Neen, toen gij gedoopt zijt geworden, heeft de Heere Christus den wortel en de takken van het geheele lichaam uwer zonden uitgetrokken ; dat was uwe voorhuid; en Ilij heeft ze te niet gedaan. Dit is u verzegeld in den Doop. En gelijk het lichaam uwer zonden uitgetrokken is, zoo zijt gij ook met Christus opgestaan van de dooden, door het geloof der werking Gods, d. i. door dit geloof, dat gelijk God Christus van de dooden opgewekt heeft, Ilij ook u levend gemaakt heeft, want alles komt u ten goede, de vergeving uwer zonden en de levendmaking des Geestes, om niet meer uzelven te leven, maar Hem, Die voor u gestorven is en opgewekt uit de dooden.
Alzoo worden wij dan waarachtig door den Doop in Christus ingedoopt, ingeplant, zoodat wij niets meer in onszelven zijn, maar wat wij van leven hebben, dat is Christus. De Heilige Doop is dus van wonderbaar groote beteekenis, en z i j doen Gode oneer aan, die er lichtvaardig over denken.
Indien ons echter in den Doop de volheid van Christus voorgehouden, afgebeeld en verzegeld wordt, zoo belijden wjj, als wij van dit Sacrament gebruik maken: dat wij met ouzo harten gelooven, dat Hij onze volkomene Zaligmaker is, en wij alles in Hem hebben, wat tot onze zaligheid van noodeis; dat wij onze zonde, welke wij gepleegd hebben, nml. dat wij buiten Christus nog iets zochten, afkeuren en er berouw over hebben.
Nog eene enkele vraag dient beantwoord te worden: of nml. de Heilige Doop de verzekering is, dat ons slechts die zonden, die wij t o t n u t o e gepleegd hebben, vergeven worden; en of die zonden, die wij na den Doop plegen, ons gehouden worden. Deze vraag heeft vroeger velen bekommernis gebaard; en de itoomsche Kerk helpt zich met hare Sacramenten, die zij verzonnen heeft, vooral met de zoogenaamde biecht, waarbij men aan den priester de zonden belijdt, en van hem vergeving ontvangt. Maar dat is weder eene verloochening van het zoenoffer van Christus.
Door den Doop zelf ontvangen wij in 't geheel geene vergeving, maar door het bloed van Christus, aan het kruis vergoten; op dit bloed wijst ons de Doop; en die vergeving ia volkomen; derhalve heeft de Heilige Doop ook betrekking op ons geheele leven. Hij is ons immers gegeven, niet om ons zorgeloos en goddeloos te maken, maar om ons te troosten, als wij door onze zonden neergedrukt worden. Want dan zegt hij ons: gij moet aan Gods genade niet vertwijfelen, noch in de zonde blijven liggen.
Moge er bij ons een open oog zijn voor de groote beteekenis van den Heiligen Doop; dat wij steeds aan dit teeken en zegel gedenken, en als ons onze zonden drukken, dat wij het gebruiken, gelijk eene bruid haren trouwring, alzóó dat wij zeggen: „De Heere is getrouw, en zal mij om mijne zonden niet begeven, maar Zich mijner ontfermen". En voor allen, die den Heere verlaten hebben of verlaten, is dit Sacrament ook een trouwring, die hen herinnert, aan Wien zij toebehooren, opdat zij zich tot Hem keeren en genezen worden van hunnen afval. Wie zich daaraan niet laat herinneren, voor dien is de Doop een getuige op den dag des oordeels, dat hem Gods heil aangeboden was, maar dat hij het verworpen heeft.
God geve ons, dat wij deze groote beteekenis des Doops beseften en vragen : Hoe wordt bij mij alles waarheid, waarvan de Heilige Doop mij verzekert?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 augustus 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Vraag en Antwoord 69—71.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 augustus 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's