Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het onderwijs uit de Heilige Schrift. (2de Gedeelte. — Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het onderwijs uit de Heilige Schrift. (2de Gedeelte. — Slot.)

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij hebben gezien, hoe de Apostel Petrus den geloovigen in de verschillende landen, waar Gemeenten waren, geschreven heeft, dat zij een profetisch woord hadden, dat zeer vast is, en dat zij wèl deden daarop acht te geven als op een licht, schijnende in eene duistere plaats, totdat de dag zou aanlichten en de morgenster zou opgaan in hunne harten. En dit moesten zij in de eerste plaats, weten, dat geene profetie der Schrift is van eigen uitlegging; „want de profetie is voortijds niet voortgebracht door den wil eens menschen, maar de heilige menschen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken". Wij vernamen voorts, dat de Heilige Schrift ten tijde der Apostelen alom verspreid was. Niet alleen de Gemeenten en synagogen, maar ook de personen in 't bijzonder moeten er voor gezorgd hebben, dat zij er afschriften van kregen. Verder merkten wij op de wonderbare zorg Gods, Die, terwijl Hij eensdeels ellende en verderf over de menschen liet komen, om hun goed te leeren, hoe groot hunne zonde en ellende was, hun te gelijk de Heilige Schrift gaf, opdat zij daarin zouden zoeken, wat tot heil en zaligheid hunner zielen noodig was. Zoo hebben zij dan veel gezocht en niets gevonden, want in de synagogen werd het hun verkeerd uitgelegd, totdat de Apostelen kwamen met de prediking van Christus en hun leerden, wat tot heil hunner ziel, tot zekerheid hunner zaligheid diende, hoe zij voor God rechtvaardig waren, namelijk in den Naam van Jesus Christus, den Nazarener! De Apostelen hebben hun voorgehouden, dat er alleen in dezen Naam vergeving van zonden is voor allen, die gelooven, en zij hebben het bewezen uit de Profeten.
De Schrift was dus aan ieder bekend. Wij hebben dat reeds met eenige bewijzen uit de Handelingen der Apostelen gestaafd, en willen thans nog meer bewijzen daarvoor bijbrengen.
Paulus en Barnabas komen te Antiochië in Pisidië. Yan hun verblijf aldaar lezen wij Hand. 13 : 15 vv.: „En na het lezen der Wet en der Profeten", . . . dus las men hier in de synagoge de Wet en de Profeten. Hier waren Joden, die ver van Jerusalem midden in het land der Heidenen woonden, maar ook daar hadden zij de Wet, de Boeken van ^lozes en de Profeten, en zij lazen in de Gemeente uit de Boeken van Mozes en de Profeten. Toen dat nu geschied was, vroeg de overste der synagoge aan Paulus en Barnabas, of zij naar aanleiding van het gehoorde ook een woord van vermaning en vertroosting hadden, een woord dus, eene prediking, die zich onmiddellijk aansloot bij hetgeen gelezen was, om alzoo het gelezene ingang te doen vinden in het hart der gemeenteleden. Destijds kwam het nog in niemand op, om vooraf eene preek te maken, en als zij klaar was er dan eenen tekst bij te zoeken; neen, de Apostelen predikten Gods Woord, zóó dat het den menschen, beide oud en jong, in het hart gedreven werd, en daar diende dan de uitlegging, opdat het Woord der Schrift als een Woord van vermaning en vertroosting in de harten bewaard bleef. Zoo wenkte dan Paulus met de hand, dat zij zouden opletten, en daarna houdt hij hun voor, wat wij gewoonlijk Bijbelsche geschiedenis noemen. Hij wijst hen er op, wat God aan Zijn volk heeft gedaan, hoe God de vaderen heeft geleid, hoe Hij over alles regeert, hoe Hij Zijn "Woord heeft gegeven, en eindelijk den Christus heeft laten komen. En wat zegt hij nu? Vers 32: „En wij verkondigen u de belofte, die tot de vaderen geschied is", dus dezelfde belofte, hetzelfde Woord der genade, dat tot de vaderen geschied is, waarop de vaderen vertrouwd, dat zij geloofd hebben, en waarop zij zalig gestorven zijn. — „Wij verkondigen u de belofte, die tot de vaderen geschied is, dat namelijk God dezelve vervuld heeft aan ons, hunne kinderen, als Hij Jesus verwekt heeft." God heeft Hem verwekt, namelijk tot Koning van Zijn volk en tot den eenigen Zaligmaker en Heiland der zielen, — „gelijk ook in den tweeden. Psalm geschreven staat: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd". Dat beteekcnt hetzelfde als: „Hij heeft Zijnen eeniggeboren Zoon niet gespaard, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven"; en: „Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijnen eeniggeboren Zoon gegeven heeft". Hij haalt dus de woorden van den tweeden Psalm aan, en de gansche Gemeente kent dezen tweeden Psalm; want nog eens: men beroept zich niet op onbekende getuigen, maar op bekende. Deze Psalm was dus in de Gemeente bekend; het werd niet te Jerusalem alleen, maar ook in het verre Antiochië in de synagoge voor oud en jong gelezen: „Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd". En dat Christus van de dooden opgewekt zou worden, dat Hij geene verderving zou zien, daarvoor haalt Paulus aan uit den Profeet Jesaia Hoofdstuk 55 : 3: „Ik zal ulieden de weldadigheden Davids geven, die getrouw zijn". Die weldadigheden, aan David beloofd, waren de genade van Jesus Christus, van Wien getuigd wordt, dat Hij is de eenige Man in genade, op Wien alle genade rust, de eenige Bezitter en Uitdeeler van alle genade. Dat Christus moest opstaan, dat bewijst de Apostel ook met Ps. 16 : 10: „Gij zult Uwen Heilige niet overgeven, om verderving te zien". Neen, Hij kon, toen Hij gestorven was, geene verderving zien, Hij kon dus niet in het graf blijven, want God zegt: „Ik zal ulieden de weldadigheden Davids geven, die getrouw zijn".
Merk op, dat de Apostel hier zegt: „God heeft gezegd"! Als wij dus lezen: „O alle gij dorstigen! komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld en zonder prijs wijn en melk", — dan spreekt God de Heere; Hij sprak dat tot Zijn uitverkoren volk door Jesaia, en Hij spreekt het nog, Hij, de God en Vader van onzen Heere Jesus Christus, spreekt het nog. Hij zegt nog tot de Gemeente en tot iedere ziel in 't bijzonder: „Ik zal ulieden de weldadigheden Davids geven, die getrouw zijn".
De Gemeente kende dus den 2dc'' Psalm en den 16dc" Psalm en het 55stc Hoofdstuk van Jesaia, en Jes. 55 : 3 was zeker een zeer bekende tekst onder degenen, die op de vertroosting Israëls wachtten zoodat zij er op bouwden : de Heere heeft gezegd: „Ik zal ulieden de weldadigheden Davids geven, die getrouw zijn". — De Apostel gaat voort en zegt Yers 38, nadat hij de Schrift tot grondslag heeft gelegd, opdat de Gemeente, opdat degenen, die naar waarheid dorstten, zouden weten, dat het vervuld IB: „ Z O O zij u dan bekend, mannen broeders! dat door Dezen u verkondigd wordt", — ja wat? Dat Jesus de Christus is? dit als dogma? — of dat u verkondigd wordt, wat noodig is tot uwe zielsrust, tot de zekerheid der zaligheid, wat noodig is, om te weten, hoe gij rechtvaardig voor God zijt? Voorzeker het laatste! De Apostel legt het uit, waarin deze weldadigheden Davids bestaan, nml. niet in een bekwaam maken tot het een of ander goed werk, om daarmee toch den hemel te verdienen, maar in vergeving, „vergeving van zonden" door Dezen, door Hem, Die als Broeder onder de broederen, onder degenen, die de Vader Hem gegeven heeft, optreedt en Zich niet schaamt hen broeders te noemen, Die voor hen optreedt als Borg bij den Vader, Zijn dierbaar bloed toont als het eeuwiggeldend losgeld en zegt: „Ik wil niet, dat deze in het verderf nederdale, Ik heb verzoening voor hem gevonden!" en zoo legt dan God de zonde op dezen Zondenbok, op dit Lam, Zijnen lieven Zoon Jesus Christus, en dit Lam draagt de zonde weg van het in zichzelf vervloekte volk, en van den troon Gods komt op grond van het betaalde losgeld vrijspraak van zonde, vergeving van zonde d o o r D e z e n , door geenen ander, — niet door iets anders, wat het ook zij, door geene bekeering en door geene boete, door geen weder-goed-maken, door geene tranen, geen berouw, niet door iets van u, —maar: d o o r D e z e n , zoodat Zijn losgeld volkomen toereikend is, ja toereikend is voor de zonde der gansche wereld, zoodat God van degenen, wien Hij genadig is, geenen penning wil hebben, maar alles vervloekt en voor den duivel gedaan is,( wat de mensch doet, om vergeving van zonden te verwerven, om rechtvaardig voor God te worden. En zoo voegt de Apostel er dan nog verder bij: „En dat van alles, waarvan gij niet kondt gerechtvaardigd worden door de Wet van Mozes", — gij spandet wel al uwe krachten in, om overeenkomstig de Wet te zijn, maar uit vleesch komt in eeuwigheid geen Geest voort, — en Dien juist wil God, — het was met u eene afgesnedene zaak, gij kondt door niets gerechtvaardigd worden, met welk werk gij ook voor de Wet verscheent, altijd weder moest zij u afwijzen en uw werk veroordeelen, verwerpen en vervloeken; want de Wet van Mozes is veel te heilig en te volmaakt, dan dat zij eenig werk kan aannemen van doode handen, van dezulken, die van nature verdorven, in zonde ontvangen en geboren zijn. Wie echter in Dezen g e l o o f t , zich houdt aan Dezen, Dien ik u heb voorgehouden, wie zich aan Hem overgeeft, zooals hij is, met al zijne zonde en schuld, en er van af ziet, om ook maar eenen penning te betalen, maar dankbaar de volkomen betaling van dezen Christus aanneemt, die is voor God rechtvaardig. (Vs. 39.) God eischt de schuld geen tweemaal. Heeft Een voor uwe schuld volkomenlijk betaald, — weg dan met uwe penningen! Wat kan de mensch geven tot lossing zijner ziel ? Het kost te veel; hij moet voor eeuwig uitstellen. Slechts één losgeld heeft waarde, en dat is het Lam. Is men nu arm, heeft men niets om te betalen, zijn der zonden meer dan haren op het hoofd, is er niets dan dood, en zinkt men al dieper en dieper, terwijl de Wet daar staat en betaling eischt en dringt, en verdoemt, omdat er niets is, — ziethier het profetisch woord, het houdt ons Christus voor als het eenige losgeld en zegt: Wie in Dezen gelooft, die is rechtvaardig.
Dat geschiedde te Antiochië. Xu keeren de Apostelen weder terug naar Jerusalem. Daar was twist ontstaan. De Farizeën, die geloovig waren geworden, hadden den Farizeër toch niet geheel afgelegd, en zjj zeiden, dat men de Heidenen moest besnijden en hun leeren de Wet van Mozes te houden. Zoo kwamen dan de Apostelen en de gansche Gemeente bijeen, om deze zaak te regelen; de Apostelen voerden daarbij het woord. Ook hier vinden wij weèr de meest algemeene en volledige bekendheid met de Heilige Schrift, maar zij waa ongetwijfeld door sommigen verkeerd verstaan, gelijk immers de schriften van Mozes en de Profeten ook door de meeste Christenen verkeerd begrepen worden. Daar trad echter Jakobus op en betuigde voor de gansche Gemeente uit den Profeet Amos, dat God „zal wederkeeren en wederopbouwen den tabernakel van David, die vervallen is, en hetgeen daarvan verbroken is, wederopbouwen, en denzelven wederoprichten; opdat de overblijvende menschen den Ileere zoeken, en al de Heidenen, over welke Mijn Naam aangeroepen is, spreekt de Ileere, Die dit alles doet". (Hand. 15 : 16 en 17.) Zoo werd dan op grond van het profetische woord besloten: Wij zijn door de genade van Jesus Christus zalig geworden, en onze vaderen zijn door de genade van Jesus Christus zalig geworden; ons werd niets anders opgelegd, zoo leggen wij dan den Heidenen ook niets anders op. Slechts van enkele dingen, door welke ergernis gegeven wordt, zullen wij den geloovigen uit de Heidenen schrijven, dat zij zich daarvoor wachten, maar niets zal hun opgelegd worden, om daardoor zalig te worden, en wel op grond van het profetische woord. En zoo vervolgt dit Woord zijnen weg onder de Heidenen, dat zij zalig zullen worden alleen door de genade van Jesus Christus. Zij hebben dus allen de Schrift gehouden voor het Woord Gods.
Yan Jerusalem begeven wij ons vervolgens naar Thessalonica. Wat zien wij hier? Dat men ook te Thessalonica den Bijbel, het profetische woord, had. Daar treedt Paulus op, zooals wij lezen Hand. 1 7 : 3 vv. „En Paulus, gelijk hij gewoon was, ging tot hen in, en drie sabbatten lang handelde hij met hen uit de Schriften '. Paulus spreekt ook daar niet maar van eene geschiedenis; hij komt niet en zegt: „Ik ben bekeerd, gij zijt ook bekeerd! ik heb den Ileere gezien, gij hebt ook den Heere gezien! de Ileere Jesus heeft tot mij gezegd: Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij? en: Ik zal u tot de Heidenen zenden", — niets van dat alles, maar in de synagoge, in de Gemeente, daar heeft hij da Heilige Schrift, daar laat hij de Heilige Schrift opslaan, en wie eenen Bijbel bij zich heeft, kan onderwijl nalezen. Er staat uitdrukkelijk: „Hij handelde met hen uit de Schriften". En wat zegt hij tot hen ? Dit moest leven in hun hart: „Een wijze beroeme zich niet in zijne wijsheid, en de sterke beroeme zich niet in zijne sterkheid; een rijke beroeme zich niet in zijnen rijkdom; maar die zich beroemt, beroeme zich hierin, dat hij verstaat, en Mij kent, dat Ik de Heere ben, doende weldadigheid, recht en gerechtigheid op de aarde!" Dit moest leven in hun hart: één van beide, ga te gronde met uwe werken en verdraaidheid, naar welke gij de Wet en de Profeten uitlegt, öf erken, van Wien Mozes, de Psalmen en Profeten spreken, en wat zij van Hem gesproken hebben, namelijk dit: „dat de Christus moest lijden", voor de zonde dus, zoodat Zijn lijden dus een algenoegzaam lijden is, — „dat de Christus moest lijden en opstaan uit de dooden", zoodat wij dus door Zijne opstanding de zekerheid hebben : God heeft Zijn recht, de Wet is vervuld, do dood overwonnen, Christus is opgestaan ! Dat legt hun de A postel uit, — „dat deze Jesus", Die geleden heeft voor de zonde en opgestaan is van de dooden, „is de Christus, Dien ik, — zeide hij, - u verkondig"; Dezen vindt gij ook in Mozes, de Profeten en Psalmen. Zoo kunt gij dus handelen en wandelen, leven en sterven op grond van het profetische woord, en er van verzekerd zijn, dat Zijn dood is eene betaling voor onze zonden en Zijne opstanding eene verklaring voor den troon Gods, dat wij in het bloed van Christus gerechtvaardigd zijn. — Sommigen kwamen dan ook tot het geloof, anderen echter werden vervuld met nijdigheid en verachtten het Woord (Ys. 5), en zoo ontstond er oproer onder het volk, Paulus moest van daar, en het gepredikte Woord komt dientengevolge in eene andere stad, Berea genaamd.
De inwoners dezer stad hadden gehoord, wat er in de synagoge te Thessalonica gepredikt was, en wat doen zij? Wij lezen van hen Vers 11: „En dezen waren edeler dan die te Thessalonica, als die het Woord ontvingen met alle toegenegenheid, onderzoekende dagelijks", — wat? — „onderzoekende dagelijks de Schriften." Zij hadden dus de Heilige Schrift en onderzochten die; zij hielden ze voor Gods Woord, waarin God spreekt, zij hielden ze voor betrouwbaar, zoodat zij daarop konden leven en sterven. Zij onderzochten de Schrift, of het was, zooals Paulus verkondigde.
De Heere gaf voorts menig leeraar, die Hij met bijzondere welsprekendheid toerustte, om de Joden te verslaan en te overtuigen. Zoo vinden wij te Efeze eenen man, met name Apollos, en van hem wordt betuigd, dat hij was een welsprekend man, machtig in de Schriften (Hand. 18 : 24), namelijk in de schriften van Mozes en de Profeten. Zoo lezen wij dan van hem (Vs. 26—28): „Deze begon vrijmoediglijk te spreken in de synagoge", en later: „Hij overtuigde de Joden metgrooten ernst in het openbaar, bewijzende door de Schriften, d a t J e s us d e C h r i s t u s was".
En wij, wij moeten hierbij niet vergeten, dat wij dit nooit alleen historisch moeten nemen, maar het hebben te verstaan als arme doemwaardige zondaren, naar Jes. 61: „De Geest de» Ileeren Heeren is op Mij, omdat de Ileere Mij gezalfd heeft", d. i. tot Christus gemaakt heeft, — „om eene blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden, om te verbinden de gebrokenen van harte, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis; om uit te roepen het jaar van het welbehagen des Heeren, en den dag der wraak onzes Gods; om alle treurigen te troosten; om den treurigen Zions te beschikken, dat hun gegeven worde sieraad voor asch, vreugdeolie voor treurigheid, het gewaad des lofs voor eenen benauwden geest; opdat zij genaamd worden eikeboomen der gerechtigheid, eene planting des Heeren, opdat Hij verheerlijkt worde".
11 Augustus 1872. H. F. K.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 augustus 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Het onderwijs uit de Heilige Schrift. (2de Gedeelte. — Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 augustus 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's