Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vraag en Antwoord 77—79.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vraag en Antwoord 77—79.

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is eene groote weldaad en barmhartigheid van den Heere Jesus jegens Zijne geloovigen, dat zij in Hem niet alleen eene nieuwe geboorte, een nieuw leven hebben, maar ook door Hem bestendig gevoed en gelaafd worden. Wat zou van een pasgeboren kind terechtkomen, wanneer de moeder, die het ter wereld heeft gebracht, het verliet, zeggende: „Het kind kan en moet zich nu zelf redden!" Zou zij, die haar kind aldus aan eenen wissen dood blootstelde, niet met recht eene ravenmoeder genoemd worden ? Kan echter eene vrouw haar kind vergeten, dat zij zich niet ontfermt over de vrucht haars buiks, — de Heere Jesus zegt tot de zielen Zijner geloovigen: „Ofschoon deze vergate, zoo zal Ik toch u niet vergeten" (Jes. 49 : 15). Daarom wil Hij de Zijnen voeden en laven, en wel met Zijn gekruisigd lichaam en vergoten bloed ten eeuwigen leven, opdat zij blijven bij hot ware geloof, dat zij in Hem, en wel in Hem alleen, vergeving der zonden en het eeuwige leven hebben. Deze voeding en sterking volbrengt Hij niet door uitwendige middelen, maar door Zijn Woord en Geest, nml. doordat Zijn Geest ons het Woord van Zijn gekruisigd lichaam en bloed indachtig maakt en telkens vannieuws in onze harten legt, als het Woord, dat ons, dooden, tot het leven verwekt en daarbij onderhoudt, evenals wij spijze en drank tot ons nemen, en zij ons bij het leven behouden.
Opdat wij echter waarachtig aan onze zielen gespijzigd en gelaafd worden, hebben wij noodig het geloof van eenen armen zondaar, die zijne zonde en dood gevoelt en niet meer op zichzelven vertrouwt, maar alleen op Christu?. Wanneer wij dit geloof niet hebben, zullen wij wel naar het vleesch gevoed worden, dat is: wij zullen het Woord des levens hebben, maar gelijk de vleeschelijke, natuurlijke mensch het Woord niet aanneemt, maar zich verhardt, en dan vergaat, gelijk het gras verdort, alzoo zal ons dat Woord van geen nut zijn; wij zullen het heilig Avondmaal eten, en toch in onze zonden sterven. De Apostel Paulus houdt den geloovigen te Corinthe voor <\ Cor. 10), dat alle Israëlieten gedoopt werden in do wolk en in de Roode Zee, en allen dronken uit de geestelijke steenrots, die volgde, en die Christus was, en allen dezelfde geestelijke spijs aten, maar dat God aan do meesten van hen geen behagen had, want zij waren Hom ongehoorzaam, en dit waren zij, omdat zij zich niet als verlorene zondaars wilden kennen; insgelijks zouden de Corinthiërs wel de geestelijke spijs en lafenis hebben, ook in het Avondmaal, maar als zij afgoderjjen pleegden, de Heidenen te vriend hielden, maar den kleinen in de Gemeente des levenden Gods aanstoot gaven, waren zij gecno arme zondaren, waren zij Gode ongehoorzaam, en dan aten zij zichzelven een oordeel.
Daarom hebben wij onszelven Ie beproeven, of wij ons in waarheid van de afgoderij der wereld losmaken en als verlorene zondaren tot den Ileere komen, om door Hem gevoed en gelaafd te worden. Laat ons dit in het oog houden bij de overdenking van Vraag 77—79 van den Catechismus, welke thans ter behandeling volgen.
Wij overwegen: ten eerste, waar Christus beloofd heeft ons in hot Heilig Avondmaal te verzekeren, dat Hij ons met Zijn lichaam en bloed wil spijzen en laven; ten andere, hoe wij dit, dat Christus in het Avondmaal liet brood Zijn lichaam en den drinkbeker Zijn bloed noemt, niet te verstaan hebben; ten derde, waarom Hij ze dan zóó noemt?
„Waar heeft C h r i s t u s beloofd", vraagt de Catechismus in Vraag 77, „dat I I i j de g e l o o v i g e n zoo zeker alzoo met Z i j n l i c h a am en bloed wil spijzen en l a v e n, als z i j van d i t gebroken brood eten, en van dezen d r i n k b e k e r d r i n k e n ?"
Het Antwoord luidt: „In de i n z e t t i n g des Avondm a a l s " . . . . Do Heere Jesus had aangezeten met Zijne discipclen, om met hen nog het Paasehlam te eten. Hij is het ware Paasehlam, hetwelk voor ons geslacht wordt, en Zijn gekruisigd lichaam is gelijk aan het vleesch des lams, hetwelk de Israëlieten moesten eten; dit Sacrament van het Paasehlam werd nu afgeschaft, omdat het met bloedstorting gepaard ging, en de Heere Christus Zelf Zijn bloed stortte. Daarom zette Hij een onbloedig Sacrament in: het Heilig Avondmaal, bestaande in brood en wijn,
En nu worden in den Catechismus de plaatsen aangehaald, waar de inzetting des Avondmaals is beschreven, vooreerst 1 Cor. 11 : 23—26.
„De H e e r e J e s u s nam in den n a c h t , in w e l k en H i j v e r r a d e n w e r d , het b r o o d , en a l s H i j g e d a n kt h a d " , . . . . Toen Hij het brood nam, dankte Hij er den Vader voor, want het was Zijne gave, en wij hebben Hem in Christus te danken, zoowel omdat Hij ons brood geeft, om te eten, als omdat Hij het ons in het Avondmaal geeft als pand en zegel voor het lichaam van Christus. „ H i j b r a k het", niet slechts omdat Hij gewoon was, het te breken en uit f.e deelen, waardoor Hij Zijnen discipelen de onderlinge liefde leerde, •— maar veel meer nog, omdat Zijn lichaam aan het kruis voor Zijne Gemeente gebroken en gedood werd. — „En H i j z e i d e: N e e m t , e e t ! " — tast toe, het is voor u, het zal voor u eene goede spijs zijn, opdat gij in uwe zielen gesterkt wordt. — „Dat is M i j n l i c h a a m , dat voor u g e b r o k e n w o r d t . " De Heere stelt hier Zijn eigen lichaam, zooals het aan het kruis gedood werd, tot een brood of spijze, die de discipelen moesten eten. — „Doet dat tot M i j n e g e d a c h t e n i s", — doet het gedurig om Mijner te gedenken, nml. dat gij in Mij genade, vergeving der zonden en leven hebt.
„ D e s g e l i j k s nam Hij ook den d r i n k b e k e r na het eten des A v o n d m a a l s en z e i d e : D r i n k t a l l e n daar u i t " (volgens Matth. 26). „Drinkt a l l e n daaruit", — niemand verzuime het, en niemand weigere het den naaste; in de Roomsche Kerk mogen alleen de priesters er van drinken, alsof zij meer waarde voor God hadden; maar voor God zijn alle geloovigen aan elkander gelijk in rang, zooals wij hier zien. Want allen zijn zondaars, en worden alleen door het bloed van Christus gereinigd en zalig gemaakt van hunne zonden. •— „Deze d r i n k b e k e r is het n i e u w e Testament in M i j n bloed." Het nieuwe Testament is zooveel als het nieuwe V e r b o n d; en dit is: dat God uit louter genade om Christus' wil ons vergeving der zonden schenkt. Daarom is dit Verbond gegrond op het bloed van Christus. Het oude Verbond was dat der eigene werken, hetwelk wij niet gehouden, maar gebroken hebben. Daarbij zeiden wij: Al wat God bevolen heeft, zullen wij doen, wij zullen gehoorzamen. Maar wij waren niet gehoorzaam, en konden het ook niet zijn. Zoo kon het oude Verbond ons niet tot God brengen, noch ons het leven geven, maar het stelde ons onze gansche natuurlijke verdorvenheid voor oogen. Daarom heeft God in Christus een nieuw Verbond gegeven, beginnende met de uitdelging en verzoening onzer zonden door Christus' offerbloed. En zoo noemt de Heere Jesus den drinkbeker des Avondmaals Zijn bloed of het nieuwe Testament in Zijn bloed. „Doet dat", zoo gaat Hij voort, „zoo d i k w i j ls als gij dien z u l t d r i n k e n , tot M i j u e g e d a c h t e n i s " ; Hij vermaant ons dus, bij dit drinken niet aan ons, onze verdienste en het bewustzijn van onze kracht en deugd te gedenken, maar aan den Heere Jesus en Z i j n werk en s t r i j d . — „ W a n t zoo d i k w i j l s als g i j d i t brood z u lt eten, en dezen d r i n k b e k e r d r i n k e n , zoo v e r k o n d i gt den dood des Heeren, t o t d a t Hij komt". Bij het Heilig Avondmaal hebben wij elkander te belijden, dat de dood des Heeren de eenige grond onzer zaligheid is; en dat hebben wij te herhalen, totdat Hij komt, om te oordeelen de levenden en de dooden, en totdat wij uit onze zwakheid, aanvechtingen en nooden overgeplaatst worden in het Koninkrijk Zijner heerlijkheid.
In deze inzettingswoorden en in dit bevel, om het Nachtmaal te houden, ligt de belofte en verzekering, dat de Heere ons gewis Zijn lichaam en bloed wil geven tot eene spijs en lafenis voor onze zielen; anders had Hij het brood niet Zijn lichaam en den drinkbeker niet Zijn bloed of het nieuwe Testament in Zijn bloed genoemd.
Hetzelfde zien wij ook in de uitdrukking, die Paulus 1 Cor. 10:16 en 17 gebruikt: „De d r i n k b e k e r der dankzegg i n g , d i e n w i j d a n k z e g g e n d e z e g e n e n , is d i e n i et eene g e m e e n s c h a p des b l o e d s van C h r i s t u s ?"
De Apostel vraagt dit den geloovigen te Corinthe, om hun aan het verstand te brengen, dat wie gemeenschap met Christus heeft, geene gemeenschap met de afgoderijen kan hebben, en dat het niet aangaat, den drinkbeker van Christus èn dien der duivelen te drinken. Hij zegt: de afgoden zijn wel niet, maar de geest der afgoderijen bestaat, de duivelen zijn er, en die willen uw verderf, terwijl Christus u behoudt. Daarom kan men niet te gelijk Christus eeren en de duivelen. Immers wij zeggen bij den drinkbeker van Christus Gode voor Zijne weldaden dank, en zegenen hem, of zien daarin Gods genade, omdat hij van den Heere komt en een pand der verlossing is; daarom kunnen wij hem dus niet ontheiligen; en dit zouden wij doen, als wij heengingen en met de Heidenen, d. i. met de wereld, de afgoden prezen en het genot en de macht der wereld verhieven. Eindelijk doen wij daardoor Christus de grootste smaadheid aan, want de drinkbeker der dankzegging is de gemeenschap van het bloed van Christus. Heeft Hij ons niet met Zijn bloed gekocht en voor alle onze zonden betaald? Het lijden van Christus is voor ons vergeefsch geweest, als wij, hoewel Zijn kruis roemende, nochtans doen, alsof Zijn bloed en tranen ons niets aangingen. Neen, indien wij deel hebben aan den drinkbeker der dankzegging, zoo hebben wij aan de zaak deel, die hij beteekent: het bloed van Christus, en de verlossing of het Verbond Gods door Zijn bloed.
„Het brood, dat wij b r e k e n , is dat n i e t eene gem e e n s c h a p des l i c h a a m s van C h r i s t u s ? " Als wij toch met dat breken des broods belijden, dat wij door den dood van Christus verlost zijn van onzen dood en verdoemenis, dan kunnen wij geen deel hebben aan de feesten en de afgoden der Heidenen en der werèld, en dan achten wij ook onzen naaste als deelhebbende aan hetzelfde lichaam van Christus, en geven hem geenen aanstoot. Wij hebben daarom deel aan het lichaam van Christus, even zoo gewis, als wij als arme zondaren van het gebroken brood van Christus eten; en gelijk wij van één brood eten, „zoo z i j n wij v e l e n één l i c h a a m, d e w i j l wij a l l e n ééns b r o o d s d e e l a c h t i g zijn".
Derhalve ligt in de woorden: „gemeenschap des lichaams en bloeds van Christus", de belofte en toezegging, dat wij deel hebben aan de offerande van Christus, zoo gewis als wij aan het Heilig Avondmaal deelnemen. En die belofte houdt ons af van meè te gaan met de wereld, die Christus verloochent, veracht en haat, en van het verachten van onzen zwakken en armen broeder, opdat wij Christus niet verraden, gelijk Judas gedaan heeft, waarop Paulus doelt, als hij zegt: dat Christus het Heilig Avondmaal ingezet heeft in den nacht, toen H ij v e r r a d e n werd.
Nu komen wij tot onze tweede vraag: Hoe hebben wij het n i e t te v e r s t a a n , dat Christus in de inzett i n g s w o o r d e n het brood Z i j n l i c h a a m , en den drinkbeker Z i j n bloed n o e m t?
De Catechismus stelt deze vraag zóó (Yr. 78): „ W o r dt dan u i t brood en w i j n het w e z e n l i j k e l i c h a a m en bloed van C h r i s t u s ?"
Wij hebben ons met deze vraag bezig te houden, hoewel zij ons van het eigenlijke doel, waartoe het Avondmaal ingezet is, meer afleidt, dan dat zij er ons bij bepaalt. Zij heeft haar ontstaan te danken aan de vele en reeds zeer oude dwalingen en ketterijen, die in de Christelijke Kerk ingeslopen zijn, en die in de eerste plaats daaruit ontstonden, dat het volk zich niet van harte tot God bekeerde en bij Hem geene vergeving der zonden zocht; evenwel gevoelden zij, dat zij die noodig hadden, en zoo zochten zij dezelve in de uitwendige teekenen des Avondmaals en in de handeling zelve, alsof deze ons kon geven, wat de Heere ons alleen door Zijn Woord en Geest geeft. Wanneer zij dus de woorden vernamen: „Dat is Mijn lichaam!" en: „Dat is .Mijn bloed", zoo zagen zij in het brood en in den wijn zelf het lichaam en bloed van Christus.
I n de tweede plaats werden zij daarin versterkt door hunne voorgangers, de bisschoppen en pausen, die zelf den Geest Gods misten, en die hun gezag en eer verhoogd zagen, wanneer het volk in den waan verkeerde, dat zij hun het lichaam des Heeren zelf uitdeelden. Zoo ziet dan de Roomsche Kerk in het brood des Nachtmaals het lichaam des Heeren zelf, en in den drinkbeker Zijn bloed, en beweert, dat als wij daarvan gebruik maken, wij daardoor de vergeving onzer zonden zelve verkrijgen en tot het eeuwige leven gevoed worden. En zij beweert, dat toen de Heere het brood Zijn lichaam noemde en den drinkbeker Zijn bloed, deze waarteekenen veranderd werden. Maar dan zou de Heere gezegd hebben: „Dat worde Mijn lichaam en Mijn bloed"; Hij zegt echter: „Dat is Mijn lichaam".
Ook een deel van de Kerken der Hervorming, 'twelk zich naar Maarten Luther noemt, verkeert in eene dwaling. Luther zelf heeft eerst geleerd, dat men alleen geestelijk het lichaam van Christus eet en Zijn bloed drinkt; maar toen kwamen er kettersche menschen, die alle goede orde in Kerk en landsregeering wilden omverwerpen, en die de leer der Sacramenten verachtten; Luther stelde zich tegen hen en keerde terug tot de letterlijke beteekenis der woorden: „Dit is Mijn lichaam", en: „Dit is Mijn bloed." Hierin ging hij te ver. Hij beweerde, dat het lichaam en bloed van Christus in, met en onder het brood en den drinkbeker verborgen aanwezig waren en lichamelijk met den mond en de tong gebruikt werden. Hoe ? kon hij zich niet verklaren. Anderen, die verder gingen dan hij, en die vooral de Gereformeerde Kerken lastig vielen, vonden eene leer uit, volgens welke het verheerlijkte lichaam des Heeren overal tegenwoordig kon zijn, gelijk Christus als waarachtig God overal tegenwoordig was. Hiertegen voerden onze vaderen, in 't bijzonder de schrijvers van onzen Catechismus aan, dat Christus, na Zijne hemelvaart en verheerlijking', naar Zijne menschheid niet meer op aarde, maar alleen in den hemel is, totdat Hij wederkomt, 0111 te oordeelen de levendon en de dooden (Yr. 47); en dat de twee naturen van Christus daarom niet geheel van elkander gescheiden worden, want de Goddelijke natuur blijft in den hemel met de menschelijke vereenigd. Wij moeten dus aan het ges c h a p e n e niet t o e s c h r i j v e n , wat a l l e e n aan het G o d d e l ij ke toekomt.
In het Antwoord van den Catechismus op onze Vraag wordt nu verwezen naar den Heiligen Doop. Brood en wijn worden niet het wezenlijke lichaam en bloed van Christus, „maar g e l i j k e r w i j s het water in den Doop n i e t in het b l o e d van C h r i s t u s veranderd wordt, noch de afw a s s c h i n g der zonde zelve is, a l z o o wordt ook het brood in het A v o n d m a a l niet het l i c h a a m van C h r i s t u s zelf".
Dit geeft men algemeen toe, dat het doopwater niet veranderd wordt in bloed, maar water blijft; alzoo verandert het brood des Avondmaals niet in vleesch, maar blijft brood. En gelijk het doopwater een G o d d e l i j k w a a r t e e k e n en verzekering is van het bloed van Christus en van de afwassching der zonden door dat bloed, alzoo is het brood des Avondmaals een Goddelijk waarteeken en verzekering van de waarheid, dat Christus ons spijst en laaft met Zijn gekruisigd lichaam en vergoten bloed. En daarom worden zij naar den aard en de eigenschappen der Sacramenten zóó genoemd. De Doop heet het bad der wedergeboorte en de afwassching der zonden; de Besnijdenis noemt de Heere Zijn Verbond in Abrahams vleesch (Gen. 17: 13); het Paaschlam : des Heeren Pascha (Ex. 12 : 21, vergel. Vs. 27), d. i. dat de Heere Israël voorbijgaat en spaart. Alzóó heet het brood des Avondmaals Christus' gebroken lichaam, de drinkbeker Zijn vergoten bloed. Wij hebben ons hieraan te houden, en do ware beteekenis daarvoor in den Bijbel te zoeken, zooals hij naar Geest en waarheid uitgelegd wordt.
„Waarom", zoo vraagt ten slotte de Catechismus, „noemt de Heere Jesus het brood Zijn l i c h a a m , en den d r i n k b e k e r Z i j n bloed, of het nieuwe Verbond door Z i j n bloed, en P a u l u s : de gemeenschap des l i c h a a m s en bloeds van C h r i s t u s ? " (Vr. 79).
„ C h r i s t u s spreekt alzoo", luidt het Antwoord, „niet zonder groote o o r z a a k . " Gelijk bij den Doop, alzoo wil Hij ons ook hier a) l e e r en of onderwijzen, b) ons geloof v e r z e k e r e n .
a) De l e e r i n g bestaat daarin, dat de Heere ons in het brood en den wijn als in beelden de geestelijke voeding en lafenis te aanschouwen en te gevoelen geeft. „ G e l i j k brood en wijn dit t i j d e l i j k e leven o n d e r h o u d e n , alzoo z i j n ook Z i j n g e k r u i s i g d l i c h a a m en Z i j n vergoten b l o e d de w a a r a c h t i g e spijs en drank, waardoor onze zielen ten eeuwigen leven gevoed worden". Deze onderrichting hebben wij geloovigen noodig om twee oorzaken. Ten eerste omdat wij bestendig eene andere spijs en lafenis zoeken, dan die in het gekruisigde lichaam en vergoten bloed des Heeren is, nml. onze eigene werken, bij sommigen bestaande in zelfkastijding, bij anderen in een bovenmate geestelijk leven of vroomheid, waarbij men zichzelf verheft. Hier leert ons de Heere den rechten weg, waarbij ons indachtig wordt gemaakt, dat wij zondaren zijn, en dat alleen Christus' dood en bloedstorting-ons vergeving onzer zonden en het eeuwige leven verwerft, en ons dus voedt en sterkt. Ten a n d e r e , omdat wij licht moedeloos worden, als wij onze zonden zien en geenen troost hebben. De Heere leert ons daarom, dat, hoe groot ook onze zonden zijn, het gekruisigd lichaam en vergoten bloed van Christus ons daarvan vrijmaakt, gelijk wij dit kunnen zien aan de verordening des Ileeren, dat wij van Zijn brood en drinkbeker moeten nemen, en Hij ze Zijn lichaam en bloed noemt, want wij noemen het beeld van eene zaak naar de zaak zelve. En is niet het b r o o d een juist beeld van de g e e s t e l i j k e s p i j z i g i n g , en de d r i n k b e k er van de l a f e n i s der z i e l e n?
b) De v e r z e k e r i n g bestaat daarin, „ d a t w i j zoo w a a r. a c h t i g Z i j n w a a r l i c h a a m en bloed door de w e r k i ng d e s H e i l i g e n G e e s t e s d e e l a c h t i g w o r d e n , a l s wij d e z e h e i l i g e w a a r t e e k e n e n m e t d e n l i c h a m e l i j k en m o n d t o t Z i j n e g e d a c h t e n i s o n t v a n g e n " . Hiertoe zijn brood en wijn waarteekenen en panden: om ons als het ware eene uitwendige gewisheid te geven, dat het inwendig zóó is. Want, wie zijne zonden en onwaardigheid voor oogen heeft, die kan niet geloovèn, dat de lleere Christus voor hem gestorven is en genade van den Vader verworven heeft. En toch wenscht hij het; ja, hij zou zoo gaarne in zijnen nood en aanvechting zijnen gekruisigden Heiland wederzien en omhelzen. De Heere, Die tegenwoordig is, maar Zich niet laat zien, zegt: Zoo g e w i s gij van dit brood eet, en van dezen drinkbeker drinkt, zoo g e w i s zal h e t g e s c h i e d e n. Die verzekering is zoo s t e r k als e e n e e d , zoodat de waarteekenen en zegelen terecht genoemd worden met den naam der zaken, die zij verzegelen, nml. h e t l i c h a a m en b l o e d d e s H e e r e n.
Verder verzekert de Heere ons, „dat al Z i j n l i j d e n en g e h o o r z a a m h e i d zoo z e k e r ons e i g e n Z i j n , a l s hadd e n wij z e i v e n in o n z e n e i g e n p e r s o o n a l l e s g e l e d en en Gode v o o r onze z o n d e n g e n o e g g e d a a n " . Terwijl Hij ons zoo verzekert, maakt Hij Zjjn lijden, gehoorzaamheid en genoegdoening ons eigen en voedt ons met Zijn lichaam en bloed. En wij, die gevoed worden, verblijden ons gelijk een klein kind aan de moederborst.
Dit is de gereformeerde leer van het Heilig Avondmaal. Zij is geestelijk, en niet vleeschelijk, gelijk het Evangelie geestelijk is. Zij veronderstelt, dat wij arme zondaren zijn, die telkens moeten gesterkt en gevoed worden. Daarom mako ons de Heere God van dag tot dag arm van geest, hongerig en dorstende naar Zijne genade. Hij trekke ons af van alle afgoderij der wereld, en geve ons het verlangen, dat wij Jesus alleen hebben tot ons hoogste en eeuwige goed, tot onzen Verlosser en onze gerechtigheid; dan zullen wij ook telkens, wanneer wij aan bet Heilig Avondmaal deelnemen, verzekerd worden, dat Hij Zich voor ons in den dood gegeven heeft, en dat Hij in ons is, en wij in Hem, en dat ons geene zonde, noch dood, noch duivel van Hem zal scheiden. Zijn Verbond is vast.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 september 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Vraag en Antwoord 77—79.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 september 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's