Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vraag en Antwoord 80.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vraag en Antwoord 80.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nadat de Catechismus de leer des Heiligen Avondmaals uiteengezet heeft, wijst bij ons in Vraag en Antwoord 80 op het o n d e r s c h e i d tusschen het N a c h t m a a l , zooals de Heere Jesus het heeft ingezet, en de p a a p s c h e mis.
Wij vragen allereerst: Waarom doet de Catechismus dit? Hierop zij geantwoord, dat hij ons in de leer der zaligheid grondig onderrichten wil. Daarom moet hij ons ook wijzen op de verkeerde en van Gods Woord afwijkende leeringen, waarin de Roomsche Kerk afgedwaald is. De Gereformeerde Kerk is immers uit de Roomsche of paapsche Kerk voortgekomen, doordat de Heere God ons het licht van Zijn heilig' Evangelie vannieuws ontstoken heeft. Onze vaderen van voor drie eeuwen waren ook allen in de Roomsche Kerk geboren en opgegroeid, en stonden onder den verderfelijken invloed en het zware juk van hare leeringen. En de Roomsche Kerk handhaafde die leeringen, en vervolgde degenen, die haar door de belijdenis van het Evangelie aantastten ; zij doodde hen met vuur en zwaard, zoodat alleen in ons land meer dan 100.000 menschen door hare vervolgingen omkwamen. Nu wonen er onder ons nog Roomschen, en velen, die in de politieke wereld mannen van beteekenis zijn, boeleeren om Rome's gunst, buigen het recht, om haar rustig te houden. Daarom hebben wij ook heden ten dage noodig, de oogen open te doen, om te zien met welke valsche instellingen Rome pronkt en de menschen bekoort en van den eenigen grond van ons heil, Jesus Christus, afhoudt.
Eene der voornaamste instellingen der Roomsche Kerk is de paapsche mis, eene vervorming van het Heilig Avondmaal. Laat ons daarom aan de hand van den Catechismus nagaan, waarin het onderscheid tusschen beide bestaat. Wij kunnen het in drie punten samenvatten. Het eerste punt betreft de algenoegzame offerande van Christus. IIet tweede de vraag: Hoe worden wij met Christus tot één lichaam vereenigd ? Het derde de vraag: Waarheen hebben wij ons te wenden, om Hem te aanbidden ? Hierbij sluit zich het oordeel van den Catechismus aan, dat de paapsche mis de offerande van Christus verloochent, en vervloekte afgoderij is.
W a t is het o n d e r s c h e i d t u s s c h e n het N a c h t - m a a l des H e e r e n en de p a a p s c h e mis, met bet r e k k i n g t o t de a l g e n o e g z am e o ff e r a n d e v a n J e s us C h r i s t u s ?
Alvorens dit onderscheid aan te toonen, moeten wij een enkel woord zeggen over den naam „ p a a p s c h e mis" en over het o n t s t a a n der paapsche mis. Dan zullen wij het onderscheid beter vatten.
De n a a m „mis" heeft met het zoogenaamde „misoffer" zelf niets te maken. Het woord komt van „missa" en beteekent zooveel als: de sluiting van de vergadering dergenen, die nog niet aan het Heilig Avondmaal mogen deelnemen, maar deels nog moeten gedoopt, deels nog moeten onderwezen worden Wanneer nml. in de eerste eeuwen van het bestaan der Christelijke Kerk de prediking van Gods Woord en het gebed geëindigd was, werden dezulken naar huis gezonden, zij mochten de viering van het Heilig Avondmaal niet meê bijwonen. Het woord „ontslag" herinnerde het volk dus steeds aan de viering van het Heilig Avondmaal, en zoo kwam het volk er toe, met dezen naam de viering zelve aan te duiden; dit was dus een naam, die de beteekenis der zaak volstrekt niet uitdrukt.
Eer het heilig Avondmaal uitgedeeld werd, brachten de gemeenteleden gaven van wijn en brood en andere lichaamsbehoeften voor de armen en de leeraars. Deze gaven noemde men reeds zeer vroeg „offeranden"; en toen men van het ware geloof afgeweken was, dat wij om niet gerechtvaardigd worden, uit Gods genade, door de verlossing van Christus, schreef men aan deze gaven eene kracht toe, om de lichtere zonden der Gemeente te verzoenen, en bad den Heere, dat zij voor Hem mochten aangenaam zijn.
Toen verder de leeraars begonnen over de Gemeente te heerschen, noemden zij zich niet meer slechts leerende ouderlingen, maar priesters, en schreven zich de macht toe, uit naam der kerken de gaven den Ileere te offeren; en zij baden ook voor de zielsrust der levenden, en om behoud en bewaring voor allerlei rampen, nooden en ongelukken. Yoorts verbonden zij den naam „offeranden" meer met het offer van Christus, zeggende, dat zij, gedenkende aan Christus' dood, als het ware cene nieuwe offerande brachten. Eindelijk zagen zij daarin ook eene overgave der Gemeente aan den Heere, en eene vereeniging met Hem, als het ware een geestelijk huwelijk.
Men ziet, dat de beteekenis van het Heilig Avondmaal hoe langer hoe meer op den achtergrond trad. Eerst veel later kwam hier nog bij de leer van de verandering van het brood en den wijn des Avondmaals in het wezenlijke lichaam en bloed van Christus; en nu offerde de priester zelf het bloed en het lichaam van Christus. Daarmee ging gepaard de gruwelijke aanbidding van het brood, dat men hostie (eigenlijk: offerdier) noemde.
Eindelijk werd de mis geheel losgemaakt van de viering van het Heilig Avondmaal, en diende tot een dagelijksch offer voor do levenden en de dooden ; voor de levenden, om hun vergeving voor hunne kleine z inden te verwerven, en voor de dooden, om hen van het vagevuur te verlossen, hetwelk men als eenen tusschenstaat en plaats tusschen hemel en hel voorstelde, waar de geloovigen, die nog zonden hebben, zich bevinden zouden, om van de zonden als door vuur gereinigd te worden.
In plaats van de gaven wordt nu, vooral voor de afgestorvenen, de betaling der mis geëischt. Ook draagt men het brood, hetwelk men „onzen lieven Heer" noemt, rond, dikwijls met groote pracht en praal; de priesters dragen de kostbaarste gewaden van zijde, soms met edele steenen bezet; de zoogenaamde hostie wordt in kastjes van goud of zilver vertoond; men vertelt wonderen, die dat brood zou verricht hebben; de priesters en het volk aanbidden het, en dwingen ook allen, die dat zien, om daarvoor de knieën te buigen, als ware het God Zelf.
Dat nu de mis „ p a a p s c h ' ' heet, komt van den naam „paap", d. i. vader, waarmee de Koomschen den paus te Rome, hunnen oppersten kerkvorst, aanspreken; deze heeft de mis ingevoerd. Naar hem heeten ook alle Roomsche priesters en monniken „papen".
Het is geen wonder, dat in den tijd der Hervorming vooral onze gereformeerde vaderen zich verzet hebben tegen deze afgoderij. Omdat nu de Roomsche Kerk met dat misoffer zulk eene. macht en invloed uitoefent op de gemoederen, zoo hebben ook wij alle oorzaak, om het onderscheid tusschen het eenvoudige Nachtmaal des Heeren en de paapsche mis te leeren verstaan, opdat wij van ons geloof verzekerd worden.
„ H e t N a c h t m a a l des H e e r e n b e t u i g t o n s " , zegt de Catechismus, „dat wij v o l k o m e n v e r g e v i n g v a n a l le z o n d e n h e b b e n , door de e e n i g e o f f e r a n d e v an J e s u s C h r i s t u s , d i e H i j Z e l f é é n m a a l a a n h e t k r u is v o l b r a c h t h e e f t . . . . Maar de mis l e e r t , d a t de l e v e n d e n en de d o o d e n n i e t d o o r het l i j d e n van C h r i s t u s v e r g e v i n g der z o n d e n h e b b e n , t e n z ij C h r i s t u s n o g d a g e l i j k s v o o r d e z e l v e v a n d e n misp r i e s t e r g e o f f e r d w o r d e ."
Onze Catechismus noemt hier niet zander reden het Heilig Avondmaal „het N a c h t m a a l des H e e r e n " om te doen uitkomen, dat het niets gemeen heeft met de praal der paapsche mis, maar dat het ons herinnert aan de grootste smarten en de duisternis, waarin de Heere verkeerde, toen Hij dit heilig Sacrament inzette. Hij was toen veracht en verworpen door de goddelooze en vrome wereld, en werd aan haar verraden en overgeleverd door een van Zijne discipelen, die zich voor Hem niet verootmoedigde.
Daarom leert ons 's Heeren inzetting, dat het Avondmaal ons tot troost dient, als wij in eenen bangen nacht van duisternis zitten, en er aan twijfelen, of de Heere onze Zaligmaker iB. De Heere zeide: „Neemt, eet, dat is Mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt", en: „Drinkt allen daaruit", — „dat is het nieuwe Testament in Mijn bloed, hetwelk voor u en voor velen vergoten wordt tot vergeving der zonden". Hiermede verklaart Hij, dat Hij Zijn lichaam laat breken en Zijn bloed vergieten, opdat al Zijne discipelen, of die in Hem gelooven, vergeving der zonden zouden hebben en het nieuwe Verbond der genade Gods en het eeuwige leven. Want Hij stierf niet voor Zijne eigene zonden, Hij had voor Zich den dood niet verdiend, maar Hij stierf voor ons, en gaf Zichzelven dus tot offerande, om voor ons bij God, Zijnen Vader, eene eeuwige verzoening aan te brengen. Daarom hebben wij, die in Hem gelooven, volkomene vergeving van al onze zonden door de eenige offerande van Jesus Christus, die Hij Zelf éénmaal aan het kruis volbracht heeft. Wij hebben geene andere bloedige of onbloedige offerande noodig. En al geven wij eiken Zondag en bij de viering van het Heilig Avondmaal onze gaven, zoo zijn dit dankoffers, maar geene zoenoffers, die voor ons eenige zonde zouden kunnen uitdelgen, of ons voor God aangenamer maken, dan wij reeds in Christus voor Hem zijn. Dienaangaande zegt ons Formulier om liet Heilig Nachtmaal te houden: „Uit deze inzetting van het Heilig Avondmaal onzes Heeren Jesus Christus zien wij, dat Hij ons geloof en vertrouwen op Zijne volkomene offerande, die ééDmaal aan het kruis geschied is, als op den eenigen grond en het fundament onzer zaligheid w[jst, daar Hij onzen hongerigen en dorstigen zielen tot eene waarachtige spijs en drank des eeuwigen levens geworden is. Want door Zjjnen dood heeft Hij de oorzaak van onzen eeuwigen honger en kommer, namelijk de zonde, weggenomen, en ons den levendmakenden Geest vorworven".
Zoo is Hij dan onze eenige en waarachtige Iloogepriester, en er kan geen andere priester nevens Hem bestaan, die nog een offer ter verzoening zou moeten of kunnen brengen. Ook zelfs onze dankoffers mogen wij voor God alleen door Christus brengen, Die ze door Zijnen dood voortgebracht heeft en heiligt. En geen priester kan voor ons bij God den Yader onze voorspraak zijn, dan Christus alleen; Christus nu, onze Middelaar, behoeft niemand, die tusschen Hem en ons in staat, want Hij heeft Zelf onze zonden gedragen. In Hebr. 7 lezen wij, hoe sterk de Apostel Paulus daartegen strijdt, dat de geloovigen nog andere priesters, dan den Heere Jesus alleen, zouden erkenuen. De hoofdzaak zijner bewijsvoering is, dat God aan den Zoon Davids gezworen heeft, en het zal Hem niet berouwen: „Gij zijt Priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek", d. i. buiten de Wet, die de Levietisehe priesters verordende. Deze laatsten waren priesters des ouden Yerbonds; doch zij konden het volk niet heiligen en voor eeuwig verzoenen, omdat zij zeiven zondaars waren en aan den dood onderworpen; maar de Heero Jesus „heeft een onvergankelijk priesterschap, waarom Hij ook volkomenlijk kan zalig maken degenen, die door Hem tot God gaan, alzoo Hij altijd leeft, om voor hen te bidden. Want zoodanig een Iloogepriester betaamt ons, heilig, onnoozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren, en hooger dan de hemelen geworden; Wien het niet allen dag noodig was, gelijk den hoogepriesters, eerst voor Zijne eigene zonden slachtofferen op te offeren, daarna voor do zonden des volks: want dat heeft Ilij éénmaal gedaan, als Hij Ziohzelven opgeofferd heeft. Want de W e t stelt tot hoogepriesters mensehen, die zwakheid hebben; maar het w o o r d der e e d z w e r i n g , die na de Wet is gevolgd, stelt den Zoon, Die in der eeuwigheid geheiligd is" (Hebr. 7 : 26—28).
In welk licht staat nu de Roomsche leer tegenover de zuivere leer des Evangelies? Zij zegt, „dat de l e v e n d e n en de d o o d e n n i e t d o o r h e t l i j d e n v a n C h r i s t u s verg e v i n g der z o n d e n h e b b e n , t e n z i j C h r i s t u s nog d a g e l i j k s v o o r h e n g e o f f e r d w o r d e " . Is de offerande van Christus, aan het kruis geschied, niet genoegzaam ? Zij is door den eeuwigen Iloogepriester gebracht, Die hooger dan de hemelen is geworden, Dien de Roomsche Kerk als waarachtig God erkent. En Hij is heilig, onnoozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren; Hij heeft niet noodig, eerst voor eigene zonden slachtoffers te brengen; maar met Zijne onschuld en heiligheid heeft Hij éénmaal, en wel Zichzelven. geofferd. Gesteld, dat het offer, door Christus eenmaa! gebracht, niet voldoende ware, kunnen dan de Roomsche priesters, die reeds als menschen zondaars zijn, het ontbrokende aanvullen? Doen zij Christus' offerande en de kracht Zijns doods niet te niet ? Terecht zegt reeds do 37sl° Vraag van den Catechismus, dat Christus den toorn Gods tegen de zonde van het gansche menschelijke geslacht, dus ook van do dooden, gedragen heeft. Er zijn geen twee offeranden noodig, noch mogelijk.
De offerande van Christus, aan het kruis geschied, is de grond onzer zaligheid. Wee hun, die ons dezen grond ontnemen, zij maken de conseiëntiën onzeker, en leiden ons naar de Roomsche Kerk terug. Zoodanige leeraars zijn ook onder ons; het zijn de zoogenaamde liberalen en modernen, die de genoegdoening van Christus loochenen, maar ook degenen, die den naam hebben van gereformeerd te zijn, maar zeggen : „Die offerande van Christus moet eerst aan ons geheiligd zijn". Zij i s immers heilig en volkomen; en onze harten moeten veeleer door h a a r geheiligd worden. Door zulke ondoordachte gezegden laat men dengene, die zijne zonde gevoelt, in het onzekere, in plaats van hem te wijzen op het bloed van Christus, waarop elk zondaar pleiten mag; want als hij dit niet mag, is Christus geen volkomen Middelaar. Aan den Heiligen Geest late men het over, in wie Ilij werken wil. Wij hebben ons aan Gods Woord te houden.
Wij gaan nu over tot het tweede punt: H o e w o r d en w i j met C h r i s t u s tot é é n l i c h a a m v e r e e n i g d?
De Heilige Schrift leert ons aangaande het Nachtmaal des Heeren: „Dat w i j d o o r d e n H e i l i g e n G e e s t C h r i s - t u s w o r d e n i n g e l i j f d , D i e nu naar Z i j n e mens c h e l i j k e n a t u u r n i e t m e e r op de a a r d e , m a a r in d e n h e m e l is, ter R e c h t e r h a n d G o d s , Z i j n s Vad e r s " . . . . Maar de m i s l e e r t " , zegt de Catechismus, „dat C h r i s t u s l i c h a m e l i j k o n d e r de g e s t a l t e van h et b r o o d en d e n w i j n is".
Wij hebben bij de Vragen 76—79 gezien, dat do voeding en lafenis onzer zielen met het ware, gekruisigde lichaam en vergoten bloed van Christus geestelijk aan ODze zielen geschiedt, en wel doordat de Heilige Geest ons het Woord van Christus' dood in onze harten legt en daarin onderhoudt; alzoo lijft Hij ons ook door d a t W o o r d en h e t g e l o o f in Christus in, zoodat wij door hetzelve één lichaam met Christus zijn, vleesch van Zijn vleesch en been van Zijne beenderen, hoewel wij uitwendig van Hem nog gescheiden zijn, naardien Ilij in den hemel is, ter Rechterhand Gods, en wij op de aarde zijn. En dat Woord der belofte Gods, dat wij in Christus zijn en Ilij in ons, hoewel wij het niet altijd gevoelen, maakt, dat wij eene blijmoedige hoop en verwachting hebben, dat wij eens volkomenlijk met Hem vereenigd zullen worden, en dat wij hierbeneden gelooven, dat voor ons de prikkel des doods te niet gedaan is, en de zonde, hoewel zij er nog is, toch niet meer over ons heerschen zal. Deze vrucht der vereeniging met Christus stelt ons Formulier aldus voor: „Opdat wij door denzelfden Geest, Die in Christus als in het Hoofd, en in ons als Zijne lidmaten woont, met Hem waarachtige gemeenschap zouden hebben, en al Zijne goederen, het eeuwige leven, de gerechtigheid eu heerlijkheid deelachtig worden. Daarbenevens, dat wij ook door denzelfden Geest onder elkander, als leden ééns lichaams, in waarachtige, broederlijke liefde verbonden worden".....
Wij hebben dus door den Heiligen Geest veel meer in die ware evangelische leer, dan de Roomsche Kerk bij die, volgens welke het brood veranderd wordt in het lichaam van Christus, en dit met de tanden gebroken en door de ingewanden verteerd wordt. Zij heeft Gods Geest niet, en zij ontvangt ook niet het eeuwige leven, gerechtigheid en heerlijkheid. Zij heeft alles maar uitwendig, maar inwendig niets. Daarom hebben wij alle oorzaak, om God voor Zijn Woord en Sacrament dank te zeggen, en ook in dankbaarheid ons aan Christus te houden en onze broeders lief te hebben.
Het derde punt is: W a a r m o e t C h r i s t u s a a n g e b e d en w o r d e n ?
De Heilige Schrift zegt bij de leer van het Heilig Avondmaal, dat C h r i s t u s in den h e m e l ter R e c h t e r h a nd G o d s w i l a a n g e b e d e n worden. Maar de mis zegt: N i et a l l e e n d a a r , m a a r ook in de g e w i j d e t e e k e n e n d es A v o n d m a a l s , zoodra de priester do inzettingswoorden des Heeren: „dat is Mijn lichaam", — „dat is Mijn bloed", uitgesproken heeft.
De Heere Jesus zeide tot Maria, toen zij na Zijne opstanding Zijne knieën omvatte: „Raak mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren". Het is dus Zijn uitdrukkelijke wil, dat wij Hem niet uitwendig zullen zien, maar in den Geest, en onze harten zullen opheffen tot Hem, terwijl Hij aan de Rechterhand des Vaders zit. Dienaangaande zegt ons Formulier: „Opdat wij dan met hot waarachtige hotnelsche brood, Christus, gespijsd mogen worden, zoo laat ons met onze harten niet aan het uiterlijke brood en den wijn blijven hangen, maar dezelve opwaarts in den hemel verheffen, waar Christus Jesus is, onze Voorspraak, ter Rechterhand Zijns bemelschen Vaders'.....
Indien nu Christus wil aangebeden zijn in den hemel, zoo is het geheel tegen Zijnen wil, wanneer wij Hem aanbidden in brood en wijn. God de Heere heeft in het tweede gebod gezegd: „Gij zult u geen gesneden beeld noch eenige gelijkenis maken . . . . Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen". Toen Juda aan de koperen slang goddelijke eer bewees, brak koning Hizkia haar in stukken. (2 Kon. 18 : 4.) En deze was nog van God verordend. Maar het brood der mis is niet van God verordend. Het is niet beter dan bet gouden kalf, onder welks gestalte de kinderen Israëls ook den waren God wilden vereeren.
Laat ons ten slotte vernemen, welk oordeel de Catechismus en onze vaderen in 't algemeen over de Roomsche mis velden.
„En a l z o o is de mis", zegt de Catechismus eindelijk, „in d e n g r o n d a n d e r s n i e t , d a n e e n e v e r l o o c h e n i ng d e r e e n i g e o f f e r a n d e en des l i j d e n s van J e s us C h r i s t u s , en e e n e v e r v l o e k t e a f g o d e r i j . "'
Terwijl het Nachtmaal des Heeren ons indachtig maakt en ons verzekert, dat de offerande en het lijden van Christus algenoegzaam zijn, om ons van onze zonden te verlossen, en ons ten goede komen, leert de mis juist het tegenovergestelde: dat Christus' offerande niet voldoende is, om ons vergeving onzer zonden te verwerven; en z i j wil maken, dat zij dit is. Hiermede verloochent zij de kracht van 's Heeren lijden en sterven, zij logenstraft den Heere, waar Hij aan het kruis uitriep: „Het is volbracht!" En zij wordt dus terecht genoemd : eene afgoderij, die van God vervloekt is. Zij leert een ander Evangelie, dan het Evangelie van Jesus Christus. Zij verheerlijkt den mensch en den sterfelijken, zondigen priester, en zij legt eenen anderen grond der zaligheid, dan die gelegd is, welke is Jesus Christus.
„Kinderkens! bewaart uzelven van de afgoden!" schrijft Johannes in Zijnen eersten Zendbrief (5 : 21). Dit hebben wij ook elkander toe te roepen. De Roomsche Kerk heeft zoo veel, dat de zinnen streelt en bekoort. In ons land, waarin zoo velen hun leven hebben moeten laten, omdat zij de mis verwierpen, wint zjj hoe langer zoo meer veld. Wie voor haar waarschuwt, wordt door haar uitgemaakt als iemand, die den vrede breekt. Krijgt zij de macht in handen, dan zal zij ook nu nog dwingen, om ter misse te gaan; óf zij spiegelt winst en voordeelen voor, om er heen te lokken. Men zegt, dat wij te beschaafd zijn, om ons te laten verleiden en dwingen. Maar hoe hoog wij de beschaving waardeeren, zoo is zjj toch niet bestand tegen de verleiding en bekoring der Roomsche Kerk; en hoe dikwijls geeft men toe om politieke rust; verbindt zich met haar, om zelf te kunnen heerschen ! — Het bogen op eigen werk of geloof en bevindingen beteekent ook niets, want de Roomschen kunnen daar ook van praten. Maar vrage zich een iegelijk af: Ben ik in mijn binnenste van mjjne afgoden afgekomen? eer ik God, mijnen Heere? zie ik tot mijnen Zaligmaker op, alzoo dat ik eerder alles overgeve, dan dat ik Hem verloochene? Wie geld en goed, eigen naam en eer liefheeft, die heeft Christus niet lief en zal Hem verloochenen. Maar wie al het aardsche verloochent, en alleen ziet op vergeving zijner zonden in Christus Jesus, die zal ook in den tijd der verleiding en verdrukking blijven bij het ware geloof, dat Christus, Die ter Rechterhand Gods is, met Zijne offerande in eeuwigheid volmaakt heeft degenen, die geheiligd worden. Dit is de troost en de lijdzaamheid der heiligen.


1) Na de predikatie en het gebed zeide nml. do priester: „Ite, m i s sa est ecclesia", d. i.: Gaat heen, de vergadering is ,naar huis gezonden". (Vergel. Kramer, Kunstwoordentolk.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 oktober 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Vraag en Antwoord 80.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 oktober 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's