Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreen. HOOFDSTUK 2 : 14—18.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreen. HOOFDSTUK 2 : 14—18.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Yers 14. „ O v e r m i t s d a n de k i n d e r e n des v l e e s c h es e n b l o e d s d e e l a c h t i g z i j n , zoo is H i j ook d e s g e l i j ks d e r z e l v e d e e l a c h t i g g e w o r d e n , o p d a t H i j door den d o o d t e n i e t d o e n zou d o n g e n e , d i e h e t g e w e l d des d o o d s h a d , d a t is, d e n d u i v e l ."
De Apostel heeft gezegd: er is een Mensch, deze Mensch heet Jesus Christus. Aan Dezen is alles onderworpen, alle dingen zijn Hem onderworpen. Hij heet Jesus, derhalve: Hij zal Zijn volk zalig maken van hunne zonden. Hij is dus geen gewoon mensch, maar de gegevene Zoon Gods. Hij is van God, en God heeft Hem velen gegeven, om hen zalig te maken, en omdat God Hem dezen gegeven heeft, schaamt Hij Zich niet, hen Zijne broederen te noemen. Deze Mensch Jesus is de volkomene Heiland. Alles wat een mensch tot zaligheid behoeft, is alleen bij Hem, en wordt bij Hem gevonden. Deze Mensch, aan Wien zoovele broederen, zoovele kinderen gegeven zijn, welke Hem de Vader geschonken heeft, moest nu uit genade en eeuwige barmhartigheid datgene aannemen, wat die kinderen hebben, nml. v l e e s c h en b l o e d.
„Vleesch en bloed", wat is dat? De Schrift geeft het antwoord. De Heere heeft tot Petrus gezegd: „Vleesch en bloed hebben u dat niet geopenbaard" (Matth. 16 : 17). Vleesch en bloed openbaren eenen mensch dus niets van God, niets van den weg des eeuwigen levens. De kinderen nu hebben allen vleesch en bloed; dat leert hen niets van God. De Heere Jesus is dit vleesch en bloed deelachtig geworden. De Apostel zegt Gal. 1 : 15 en 16: „Wanneer het God behaagd heeft, Zijnen Zoon in mij te openbaren, zoo ben ik terstond niet te rade gegaan met vleesch en bloed". "Waarom deed hij dat niet? Zoo hij dat gedaan had, zou dit hem verhinderd hebben Gods •wil te doen. Yleesoh en bloed staan Gods wil in den weg. Zij •veroorzaken eenen harden strijd om den Heere getrouw te blijven. „Doch dit zeg ik, broeders," schrijft Paulus 1 Cor. 15 : 50, „dat vleesch en bloed het Koninkrijk Gods niet beërven kunnen." De kinderen hebben dus iets, dat Gods Koninkrijk niet beërven kan. Evenwel is de lleere dit desgelijks deelachtig geworden.
Waarom? waartoe? Zoo Hij het vleesch en bloed niet deelachtig geworden was, dan had Hij niet kunnen lijden en sterven. Hij moest deelachtig worden het vleesch en bloed dergenen, tot wier zaligheid Hij gekomen was, om voor hen in den dood te gaan, en alzoo den duivel, den geweldhebber -des doods, zijne macht te ontnemen.
De duivel wordt hier in het enkelvoud genoemd; het woord beteekent hier zooveel als de gansche hel, gelijk dikwijls in •de Schrift al de duivelen te zamen „de duivel" genoemd worden. De duivel nu had de macht en het recht des doods verkregen, t. w. in het paradijs, waar hij den mensch verleidde, en deze in zijne macht geraakte. Yan dat oogenblik af had hij het recht om de menschen te dooden. Deze macht verkreeg l i j , doordat de mensch zich aan hem had overgegeven.
Indien wij nu niet in de genade Gods geborgen zijn, kan •de duivel ons allen dooden. Ten slotte doodt hij ons ook naar het vleesch, en men verkrijgt niets, men is aan den eeuwigen dood prijsgegeven, tenzij men zich aan den Heere Jesus heeft overgegeven. Nu is dan de Heere gekomen, is ons vleesch en Woed deelachtig geworden, heeft Zich laten dooden, en is begraven geworden, en zóó heeft Hij den duivel, der oude slang, den kop vermorzeld, opdat hij geene ziel meer dooden kan. Christus wilde den duivel niet slechts het geweld, de macht des doods ontnemen, maar de Zijnen ook verlossen. De duivel houdt alle menschen, groot en klein, rijk en arm, geleerd en ongeleerd, gevangen; hij wil niet, dat zij zijnen dienst •verlaten, hij houdt ze gebonden, ook als zij zijnen dienst gaarne zouden verlaten; hij houdt ze gebonden door de „vreeze des doods".
Alle kinderen, die uit God geboren zijn, gevoelen een vreezen en beven in zich; om voor God te verschijnen, daartoe lebben zij den moed niet, zij denken: „God zal mij niet aannemen, maar zal mij dooden en verdoemen", en toch, voor de •wereld zouden zij gaarne voor des Heeren Naam uitkomen. Het is wonderlijk, maar waar. -— Ieder schepsel streeft er naar, om God te dienen, dat mogen de menschen al ontkennen, zij weten echter wel, dat zij liegen. Ieder voelt, dat er iets in hem is, wat verkeerd is, en men zou er gaarne van bevrijd wezen, omdat men wel weet, dat men, zóó blijvende, niet is, •wat men zijn moet. Als men zich nu in de zee der genade wil storten en de goede keus wil doen: „Uw God is mijn God", dan zegt de duivel: „Als gij dat doet, als gjj u, zooals gij zijt, in Gods armen werpt, dan komt gij om". Op deze wijze jaagt de duivel den menschen schrik aan, dreigt met de verdoemenis, en houdt hen alzoo in zijnen dienst, en de mensch blijft daarin uit vreeze des doods.
Ach, waar verderf is, denkt de mensch aan redding, en waar de genade is, denkt hij aan omkomen. Bij de genade moet <le mensch zichzelven loslaten en drijven op genade, daar kan men man, vrouw, kind en alles aan God overgeven en met het Woord alleen zijn pad gaan; doch de mensch kiest het verderf en laat zich door vreeze terughouden ; maar zóó is hij verloren. Als de vraag tot u komt: „Kunt gij uwe zonden op het Lam werpen ?" en gij „neen" zegt, vraag u dan eens af, wat u daarvan terughoudt. Wanneer de boom goed is, is ook de vrucht goed. De Heere Jesus echter heeft vleesch en bloed aangenomen, om den duivel de macht te ontnemen, opdat wij zouden kunnen zeggen: „Duivel, doe wat gij wilt, en ook alle gij zonden, komt op mij af, — ik geef mij aan U, o Heere God, over, zooals ik ben"; en opdat wij zouden zeggen: „Gij, Heere Jesus, zijt mijne gerechtigheid, en ik ben Uwe zonde".
Dat is waarheid. Alzóó heeft de Heere Jesus het zaad A b r a h a m s a a n g e n o m e n . Wij hebben dan niet op de verlossing te wachten, alsof zij nog moest aangebracht worden, maar haar aan te nemen, want zij is er voor al het zaad Abrahams, voor alle volken, voor Joden en Heidenen. Hoe de Heere vleesch en bloed aangenomen heeft, wordt in Yers 17 nog nader gezegd. Hij neemt het zaad Abrahams aan, doordien Hij, — evenals iemand, die voor eenen ander in de plaats treedt, om voor hem te sterven, — den broederen in alles gelijk wordt. Christus zonk in de verlorenheid des menschen in, om hen daaruit alzóó te verlossen.
Vers 17. „ W a a r o m IIij in alles den broederen moest g e l i j k worden" (Vergel. Rom. 8: 3; Filipp. 2 : 5—8).
„ B r o e d e r e n " beteekent niet „heiligen", zooals het vleesch zich heiligen voorstelt. Een koning zal zich voor zijnen broeder, die een prins is, niet schamen, al is deze ook in eenen kwaden reuk gebracht. De broederen, hier bedoeld, zijn arme zondaren, en van dezen heet het, dat Jesus Christus hen aanneemt.
„ I n alles." Hoe is dat te verstaan? Jesus Christus is een in vleesch gekomene. IIij heeft willen worden en zijn, wat wij zijn, heeft Zich willen stellen in onze plaats, opdat wij zouden zijn, wat Hij, als Middelaar Gods en der menschen, voor ons is.
„In a l l e s " moest Hij den broederen gelijk worden. Wat dat inheeft, dat leert ons een blik op den mensch. Daar zit de arme mensch terneder, en ziet hij op zijne zonden en zwakheid, dan kan hy niet anders, dan zich schamen en zich beneden het vee achten.
Indien nu onze Heere in zonden geboren was, dan zou Hij voor Zichzelven hebben moeten sterven, daar hij, die zelf een zondaar is, voor zijne eigene schuld betalen moet. Onze Heere is echter geboren door overschaduwing des Heiligen Geestes, en behoefde dus niet voor Zichzelven te betalen. Voor zondaren kwam Hij, niet voor degenen, die meenen, dat zij vroom zijn, en toch goddeloos zijn. Toen IIij echter geboren is, ia IIij geboren met een menschelijk lichaam en eene menschelijke ziel. Hij werd niet geboren als God, maar als geheel mensch. Hij was echter een heilig mensch, voor God had IIij geene zonden, Hij heeft geene schuld gemaakt, had geene strafte verwachten; nochtans was Hij in onzen van God afgevallen toestand.
Hoe ziet het er nu met den mensch uit? Steekt hij niet geheel en al in de schuld? Tot troost van den verlegenen, bekommerden mensch vraag ik echter bij wijze van vergelijking: Hoe groot is uwe schuld? Honderd duizend gulden? Gelooft gij niet, dat, als ik tot den koning ging, ik ook voor u genade zou vinden? ik had eene schuld van een millioen, en heb genade gevonden! Maar nu denkt de mensch: „Is hij, zooals ik ben, dan heb ik goeden moed"; dat denkt hij evenwel, omdat hij van zijne ongerechtigheid en goddeloosheid niet wil aflaten, en zich met leugens helpen wil; ik blijf daar echter niet bij staan, maar ga verder eu vraag naar de Wet, opdat ik daarmede in overeenstemming zij; ik vraag naar niets, dan naar den wil van God, naar Zijnen Naam en Zijne eer. Gaat het u daar ook om, dan komt alles daartegen op, en er komt vrees, want gij gevoelt uwe ellende. Nu verstaat gij Gods waarheid, hoe afhankelijk gij zijt van God, nu gevoelt gij, dat vleesch en bloed u in den •weg staan, maar gij moet er doorheen, gij moet.
Als ik een kind zie, dat neiging heeft tot stelen, dat nog niet tot het geloof gekomen is, — als ik zie, hoe een mensch zich door de zonde verderven kan en verderft, — dan lijd ik diepe smart, omdat ik allen, die aan mijne zorg zijn toebetrouwd, liefheb, ze allen op mijn hart draag. Voor onzen Heere zijn er echter nog andere zonden. Welke zijn dan mijne zonden ? Deze, dat ik mijnen God en Schepper niet liefheb en eer, ja Hem niet liefhebben en eeren kan, maar naar den duivel en de wereld luister.
Alle koningen zijn zoo rijk niet als een kind Gods; een kind Gods is machtiger en heerlijker dan alles; het is Gods erfgenaam en medeërfgenaam van Christus. Men moge nog zooveel erven van zijne ouders, een erfgenaam van God is toch veel rijker en machtiger; als hij wil, regent het; als hij wil, beeft de aarde en vermag de duivel niets. Daar spreekt nu echter de rijke menseh en medeërfgenaam van Christus: „O God, ontferm U mijner". De vogelen des hemels, de dieren des velds, alles maakt hem beschaamd, want een kind Gods kan niet eens „Abba" zeggen, als God hem den mond niet opent. Als een koning mij te beschikken geeft over een geheel leger, dan durf ik mij niet aanstellen als iemand, die niets vermag; en als hij zegt: „Gij zijt mijn vriend", en ik straks in de ellende kom, dan moet ik mij toch schamen, als ik niet doe, zooals hij zegt. Nu komt onzo Borg en heeft al onze ellende doorgemaakt. Hij is Zijnen broederen in alles gelijk geworden, opdat Hij hun b a r m h a r t i g h e i d zou bewijzen.
Medelijdend kan men zijn, zonder bijzondere ervaringen te hebben; barmhartig echter kan men niet zijn, zonder dat men eerst zelf verloren en ellendig geweest is; men kan het alleen zijn, indien men zelf bij God barmhartigheid gevonden heeft. De Heere Jesus Christus zal er rekening meê houden, wat een mensch noodig heeft, omdat Hij Zelf alles doorgemaakt heeft. „Wan t in h e t g e e n H i j Z e l f , v e r z o c h t z i j n d e, g e l e d e n h e e f t , kan Hij d e n g e n e n , die v e r z o c ht w o r d e n , te h u l p k o m e n " (Ys. 18). Als ik rijk geweest ben, en mij al het mijne ontnomen is, dan leer ik ellende, verlorenheid kennen. Zulk eenen Hoogepriester hebben wij, Die alles heeft doorgemaakt, en Ilij is zoo getrouw, dat Hij niet rust, voordat IIij het honderdste schaap heeft teruggebracht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 februari 1898

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreen. HOOFDSTUK 2 : 14—18.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 februari 1898

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's