Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreen. HOOFDSTDK 4 : 8—11.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreen. HOOFDSTDK 4 : 8—11.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vers 8: „ W a n t i n d i e n J e s u s (Josua) hen in de rust g e b r a c h t h e e f t , zoo had Hij d a a r n a n i o t g e s p r o k en v a n e e n e n a n d e r e n dag." De Apostel wederlegt hier eene tegenwerping, die sommigen hadden kunnen maken, namelijk alsof de rust, waarvan in het voorgaande gesproken is, de rust in het beloofde land, in Kanaiin, geweest ware. Hij spreekt hier vooreerst van al degenen, die in de woestijn gevallen zijn, en voorts ook van degenen, die ten tijde van David leefden en den 95s'e" Psalm vernamen met het „heden, indien gij, enz." (zie Vs. 7). Do Apostel wil dus zeggen: J o s u a h e e f t hen n i e t in de rust g e b r a c h t , die de Heilige Geest bedoelt in Psalm 95, en gij, Hebreën, zijt ook niet ingegaan in de rust van den 95sfe" Psalm; want indien Josua hen in de rust gebracht had, zoo had God daarna niet gesproken van eenen anderen dag. Zoo is dan opnieuw de gelegenheid opengesteld, om in de rust in te gaan.
Nu volgt Yers 9: „Er b l i j f t dan e e n e r u s t over voor het v o l k Gods", naar het Grieksch : „ W a a r l i j k , er b l i j ft nog eene S a b b a t s r u s t over voor het volk Gods". Hier wordt niet gesproken van de rust, zooals in Psalm 95 bedoeld wordt, neen, het woord „rust" beteekent hier zooveel als „Sabbatsrust".
De woorden van Yers 9 worden gewoonlijk uit hun verband gerukt en worden dan van de eeuwige zaligheid hiernamaals verstaan, van de rust in den hemel; dus zooals wij Openb. 14 : 13 lezen: „Zalig zijn de dooden, die in den Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hunnen arbeid". I k zeg echter: daarmee zijn de woorden uit hun verband gerukt, en onverstaanbaar gemaakt, en de eerlijkste uitleggers hebben bekend, dat zij nog meer licht wenschten. De Apostel zegt het tot beschaming, en zoo is het beschamend ook voor meerderen onder ons, dan men wel zou denken.
De bedoeling is dus: eene Sabbatsrust blijft er nog over, of: men kan er nog deel aan krijgen, tot nu toe is zij echter verzuimd, verwaarloosd; zij is er voor het volk, waarvan men niet verwachten zou, dat het aan deze Sabbatsrust niet deel neemt, voor het volk, dat aan geen ding gebrek heeft, en dat evenwel niet in de Sabbatsrust ingaat.
Er wordt hier gesproken van de Sabbatsrust, die God den mensch hierbeneden geeft, die eeuwig is, en waarop dus, als men aan tijd denkt, de rust in den hemel volgt. Maar — laat mij zoo eens zeggen •— wat gaat ons de hemel aan! Alles troost zich met den hemel, en wil intusschen niet de eer geven aan den algenoegzamen God. In de prediking wordt aan de zielen toegeroepen, dat er aan Gods zijde niets meer in den weg staat, dat men daarom God behoort te gelooven en zich aan Hem over te geven, zóó als men is; — maar als de prediker in de Gemeente komt, dan moet hij ervaren, dat daar velen zijn, die niet weten, hoe zij staan, — zij hebben nog geen waarachtig vertrouwen op God, dat Hij hen zalig maakt. En waren zij maar vol onrust, zoodat zij niet wisten, waar te zullen blijven, dan zouden zij spoedig geholpen zijn; maar zij schijnen te heerschen met het Woord (vergel. 1 Cor. 4 :8), en evenwel, wanneer men hun het geringste ontdekt, kunnen zij het niet verdragen, dat de vijgebladeren weggenomen worden, opdat zij bedekt mochten zijn met de huid van het Lam, Dat voor ons geslacht is.
God is toch geen verscheurende leeuw of beer. Wanneer nu een mensch in 't verborgen zijne zonden aan de hand houdt, moet hij zich dan niet opmaken tot God? niet vluchten tot Christus? Wanneer hij gebonden is in zijne dwaasheden en ongerechtigheden, mag hij zich dan rust gunnen, vóórdat hij Christus gevonden heeft? Maar men verschuilt zich öf achter zijne onmacht en weet alles te verschoonen, óf men zegt: Ik, ik mag niet! Maar ik zeg: Gij zult omkomen, als gij niet in geloof Christus, den Heere, aangegrepen hebt, als gij niet in Hem geborgen zijt.
Vanwaar dit achterblijven? Ach, men houdt vast aan eigene gerechtigheid, aan eigene wegen, aan gierigheid, eigenliefde en hoogmoed, en daarbij wil men toch een goed Christen, een kind Gods zijn, en verstaat niet, dat de hoofdsom der leer is: te bewaren de geboden Gods. Is dit den mensch onmogelijk, zoo behoort hij toch te weten, dat zij moeten bewaard zijn, en behoort te weten, dat alles om niet te verkrijgen is.
Maar men rust uit op zijne wegen, rust in zijne vroegere bekeering, en daarbij zoekt men eer bij de mensehen en het lieve geld. Dat men toch de hand in zijnen boezem steke en voor zichzelf bekenne, dat men geene rust heeft in God. Er mag geen stofje zijn tusschen God en de ziel. Maakt dan de zonde eene scheiding ? moet een mensch roepen, dat hij niet weet, hoe het met hem staat, en intusschen geen gebruik maken van de rust?
Eene Sabbatsrust is er nog voor het volk Gods, maar juist het volk gaat niet in! — Is het dan toch Gods volk? —- God kan uit de steenen Zich een volk verwekken. Gods volk staat onder den vloek, want er staat geschreven, dat alles, wat uit werken der wet wil zalig worden, vervloekt is. Waarom ? Waar God alles voor u heeft tot stand gebracht, blijf gij daar met uwe doode handen er van af.
Is deze rede niet hard? Neen! Ik weet wel is waar, dat wie verslagen is, voor Gods Aangezicht moed zou wenschen te krijgen, om zich aan Hem over te geven; — maar ik zeg ook tot dezulken: „Indien gij niet gelooft, zekerlijk, gij zult niet bevestigd worden". Er is geen tijd te verliezen; heden gezond, morgen dood. Eindelijk komt ook gij aan de beurt, en voor God wacht den mensch de vloek, als hij niet bevonden is in de bruiloftskleederen, de kleederen der gerechtigheid, die de Bruidegom om niet geeft. Hier is een „of — of". — Hebt gij zonde, zoo is het juist de list des duivels en der zonde, u er van terug te houden, dat gij juist tegen uwe zonde Christus zoudt aangrijpen, u aan de genade zoudt vastklemmen.
Met eene betuiging van smart schreef de Apostel het aan de Hebreën, en met dezelfde betuiging van smart spreek ik het voor menigeen uit: de rust is er nog, om er gebruik van te maken, en men gaat niet in. Waarom niet? Omdat men allerlei bedenkingen heeft: „Moet ik dan niet eerst dit en dat afgelegd hebben? mag ik dan zóó komen, als ik ben? van waar moeten dan de werken komen ? dit en dat moet toch eerst uit den weg zijn, de oude mensch met zijne lusten en begeerten moet toch gedood zijn? hoe ziet het er uit in mijn hart? hoe in mijn huishouden? overal is zonde!
Als gij bij uwe bedenkingen blijft, dan kunt gij eene moeder in Israël, een vader der jongelingen zijn, kunt anderen leeren, maar uzelf niet, en — zijt vervloekt. Behoort de zoodanige niet van verre te staan en op zijne borst te slaan? Wie in de Sabbatsrust ingegaan is, staat ook wel van verre, maar hij heeft vleugelen om zijn aangezicht te bedekken en te drijven op genade.
De rust is er nog, om er gebruik van te maken, opdat zulks den een beschame, den ander bemoedige, om elk „ja maar" te hebben prijsgegeven en zonder handen uit het hart Gods Christus, den Heere, te hebben aangegrepen, in Wien alleen wij hebben gerechtigheid en sterkte, en in Wien wij geschapen zijn tot alle goede werken.
De Apostel geeft verder het bewijs, Vers 10: „ W a n t die i n g e g a a n is in Z i j n e r u s t , h e e f t z e l f ook v a n z i j ne w e r k e n g e r u s t , g e l i j k God v a n de Z i j n e " . De werken, die God gemaakt heeft, staan voleindigd voor Zijn Aangezicht; de werken der schepping, der verlossing, der heiliging, — zij staan voleindigd vóór Hem. God laat Zich sinds niet hoorbaar meer vernemen; sinds Hij in de rust is, geeft Hij Zijn Woord, laat dat regeeren, en werpt door het Woord alles overhoop, wat de rust verstoren wil, en door het Woord houdt Hij de Zijnen in Zijne rust. R u s t men n i e t v a n z i j n e w e r k e n, d a n is men n i e t in de r u s t . En wat beoogt men dan met zijne werken? Is het niet dit, wat Satan ingeeft: een aap van Christus te worden, dat men Gode gelijk zij, dat men Christus verloochent, dat men den Hoeksteen ter zijde legt en zonder Hem bouwt. Ach, wie Gode gelijk, wie één met God wil zijn, die doe, zooals God gedaan heeft. God heeft Zich gezet op den troon Zijner Majesteit, — zette de zoodanige zich dan ook op den troon, dien God voor hem gezet heeft.
Werkt God dan niet meer? Ja! Dat nu is het werk des Yaders en des Zoons, dat Hij Zich altijd over de ellendigen ontfermt, gelijk Hij gezegd heeft: „Komt, gij armen en ellendigen!" Dat is Gods werk, Gods doen; want Hij doet zooals Naümi, toen zij tot Ruth zeide: „Zou ik u geene rust zoeken?" Derhalve, in dezen zin rust God niet, maar werkt de Vader en de Zoon, alzoo dat Hij den vermoeiden en armen rust geeft. — Zoo legt men dan de handen in den schoot en doet niets meer? — Wanneer ook maar het geringste van dergelijke gedachten in de ziel is: „Ik moet dit of dat doen", — dan is men nog niet in de rust ingegaan. Wanneer de wil Gods moet gedaan worden, o mensch, bedenk dan eens, dat het Gods wil is, en gij zult het ervaren, wat al tegenstreven tegen den wil Gods er in den mensch is. De mensch wil niet rusten van zijnen arbeid, maar zich handhaven, als ware hij rechtvaardig, en zoo dwarsboomt het vleesch God met zijn doen. Waar men echter rust, daar heeft men Gods Wet, de tien woorden van Sinaï voor zich, en daar verstaat men het eerst recht, dat de Heere God is, en dat Hij ons uit Egypte verlost heeft, dat alleen Zijn Naam heerlijk is, dat niets kostelijker is, dan deze rust te bewaren; want waar God werkt, daar kan alle tegenstand niets uitwerken; immers zoo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? Intusschen heeft Hij weggenomen alle macht van Babyion, en van haar zal gezegd worden : „Zij is gevallen, die groote stad!" Wij mogen ons dus houden achter het Woord en prediken van deze rust, die God aan de armen en ellendigen bezorgd heeft, en waar deze prediking is, daar vallen de torens en muren, de trotsche Basan heeft zijnen glans verloren, en de kleine heuvel Zion is met heerlijkheid bekleed boven alle bergen, dewijl God de Heere aldaar woont. (Yergel. Ps. 68 : 16 en 17.).
Daarom volgt nu Vers 11: „ L a a t ons dan ons b e n a a r - s t i g e n , om in d i e r u s t in te gaan; opdat niet iemand in h e t z e l f d e v o o r b e e l d der o n g e l o o v i g h e i d va 11e". „Laat ons ons benaarstigen", d. w. z. het niet uitstellen, maar 125 het doen, terwijl het heden genaamd wordt, alzoo dat men het „heden" ter harte neemt, en zich buigt, om in de rust Gods te zijn ingegaan, en alle ander werk prijsgegeven heeft. Wil men één goed werk, dan hebbe men afgelegd de huichelarij, den hoogmoed der werken, en hebbe d a t werk, dat men gelooft aan de rust Gods, dat het in het hart heet: „Geef mij Jesus, of ik sterf!" dat men met worstelen en bidden niet opgehouden hebbe, tot men hiervan zeker is: de God daarboven is mijn genadige God en Vader. Is dat het geval niet, dan kan men jaar en dag het Evangelie gehoord, en kan men altijd meegezongen hebben, en ten slotte valt men toch en wordt een voorbeeld van al degenen, die God niet voor een eerlijk Man gehouden hebben. De duivel is een leugenaar, dewijl hij terughoudt van de volkomenheid, die is in Christus Jesus; maar God is waarachtig, en Jesus zegt: Mijn kind, zijt gij zoo verbroken en ellendig, zoo zet u in Mijnen schoot! Wel dengenen, die dit woord ter harte nemen, en zalig zijn zij, die het doen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 mei 1898

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreen. HOOFDSTDK 4 : 8—11.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 mei 1898

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's