Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreen. HOOFDSTUK 5 : 1 — 6 .

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreen. HOOFDSTUK 5 : 1 — 6 .

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vers 1. „ W a n t alle h o o g e p r i e s t e r , uit de m e n s c h en g e n o m e n , w o r d t g e s t e l d voor de m e n s c h e n in de z a k e n , die bij God te d o e n z i j n , o p d a t h i j o f f e re g a v e n en s l a c h t o f f e r e n v o o r de z o n d e n ."
De samenhang dezer woorden is niet zoo gemakkelijk te vatten. Als men oprecht is voor zichzelven, dan zal men wel weten, dat men wel eens gevraagd heeft: Wat beteekent dat nu? Vers 16 van Hoofdstuk 4 is wel begrijpelijk, maar daarop volgen nu deze woorden.
Het woordje „ w a n t " verbinden wij met Vers 15 van Hoofdstuk 4: wjj hebben eenen Hoogepriester, Die medelijden kan hebben met onze zwakheden. Daarop volgt dan de opwekking van Vers 16: „Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat "wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden, om geholpen te worden ter bekwamer tijd", en hierop volgen de woorden van Hoofdstuk 5 : 1 .
Ja, dat is als het ware eene vondst voor de ziel, dat Jesus, de Zoon van God, zulk een Hoogepriester is, Die medelijden kan hebben met onze zwakheden, en wel omdat Hij in allo dingen is verzocht geweest, gelijk als wij. Zou iedereen niet gaarne zijne zonden bedekken en verbergen? heeft men den moed, om voor Hem alles bloot te leggen, wat men gedaan heeft? het hart voor Hem uit te schudden? denkt men wel, dat Hij zulk een geduldige en kalme Geneesmeester is, dat Hij alles kan aanzien, aanhooren en er geduld meê hebben ?
Laat ons dan zien, hoedanig de menschelijke hoogepriester, de hoogepriester van hot Levietische verbond, is. Aiiron, Eleazar en zoovelen als hem opvolgden, waren toch geeno engelen, geene heiligen, die boven alles verheven waren. Z i j w a r e n g e n o m e n u i t h e t m i d d e n d e r m e n s c h e n, die immers niet heilig zijn. God zegt, dat zij geene engelen zijn, dat wij gansch en al ellendig zijn, gelijk Hij heeft gesproken: „Gij nu, o Mijne schapen, schapen Mijner weide, gij zijt menschen!" Dat kunnen wij niet zoo spoedig gelooven, dat wij menschen zijn, en wat het beteekent: „In de menschen een welbehagen". Van alle anderen kunnen wij gelooven, dat zij menschen zijn, maar niet van onszelven. Uit en van menschen wordt de priester genomen, en waartoe? V o o r de m e n s c h e n ! hjj w o r d t g e s t e l d voor de menschen! M e n s c h e n en God zijn zóó zeer gescheiden, dat alleen door eenen priester als middelaar menschen en God samenkomen. Vleesch en Geest, zonde en heiligheid is niet samen te denken. Er is tegenover God iets in orde te brengen, tot stand te brengen. In de dingen Gods is wat te doen, wat menschen, zelfs allen te zamen, niet kunnen van der jeugd af. Daarom moet er een mensch uit de menschen genomen en voor menschen gesteld worden, om hetgeen anders door eene hemelsbreede klove zou gescheiden blijven te vereenigen. Was de Levietische priester niet zoo iemand ? Hij was van de menschen genomen, om voor God den ganschen dag de zaken van het volk in orde te brengen. — Wat hebben de menschen? zonde, zwakheid! zij zijn vol dwaling en onwetendheid, zij zijn geheel van God af, en zoo kunnen zij niets anders doen dan zondigen; gedachten, woordfin en werken, — alles ia zoude. Nu is er immers toorn en vloek tusschen God en menschen! nu dreigt immers straf! de zonden moeten toch uit het midden gedaan worden! Nu gevoelt toch de mensch, dat hij niet, zóó als hij is, in den hemel kan worden genomen! hij gevoelt, dat er genade moet komen, zal hij in den hemel komen. Nu gaat de Levietische lioogepriester voor menschen tot God en brengt Gode „gaven e n s l a c h t o f f e r e n voor de z o u d e n " . Wat voor gaven en slachtofferen? Geene andere, dan die op Christus wezen De hoogepriester mocht voor de zonden niet brengen, wat hij of het volk wilde, maar hij moest brengen, wat God wilde, wat Hij bevolen en bepaald had; en wat zoo de priester bracht, dat was Christus in een beeld.
Nu vraagt de Apostel de Hebreen: Waarom aarzelt gij, al uw vertrouwen op de genade te stellen ? waarom laat gij u terughouden door gedachten aan een Levietisch priesterdom? „De hoogepriester wordt uit de menschen genomen", zegt gij, — en de Heere Jesus, is Hij niet ook uit de menschen genomen? is Hij niet een Broeder onder de broederen ?
De Apostel noemt Hem : den Mensch Jesus Christus. Waarvoor kwam Hij ? waarvoor treedt Hij voor het Aangezicht Zijns Vaders? Hij neemt het zaad Abrahams aan; Hij heeft niet de engelen aangenomen; Hij komt voor menschen, voor hen is Hij door God gesteld, en wil iemand in zijne verbrijzeling dat uit den grond zijns harten bekennen, dan moet hij aldus spreken: Mensch ben ik, maar ik heb eenen Hoogepriester, Die brengt het voor mij in orde! — De Levietische priester bracht voor de zonden gaven en slachtofferen, die kon men tot den priester brengen; nu echter gaat het om niet. Gij hebt niets te brengen, Hij doet het alleen, zonder verdienste van uwe zijde. De Levietische priester is een mensch uit de menschen; Christus nu moest een mensch en voor menschen zijn, opdat Hij medelijden kon hebben.
Waar God Zich voorneemt, dat een mensch als mensch voor God verzoend worde, — waar het Gods wil is, Zijne genade te verheerlijken, — daar moet Hij den geschiktsten man daarvoor hebben, die steeds voor den mensch opkomt en zich niet stoort aan dwaling en onwetendheid, maar juist daarom voor Gods Aangezicht treedt. God wil geenen hoogepriester zooals Kajafas, maar een, die eerst zelf door en door weet en gevoelt, dat hij een mensch is, geen heilige.
De hoogepriesters kwamen voor Gods Aangezicht als menschen en konden aan de onwetendheid geenen aanstoot nemen, dewijl zij zelf zwak waren. Een hoogepriester, die met zichzelf zóó omgaat, dat hij acht geeft op de uitgangen zijns harten, die dus oprecht voor God is, z i e t in z i c h z e l f n i e t s dan z w a k h e i d , en zoo breekt hij over zichzelf den staf, hij kan niemand om zijne onwetendheid verdoemen, want er is niemand, die zóó onwetend zou kunnen zijn, als hij zelf is. De Levietische priester was niet zulk een „heilige vader" als die te Rome, niet zulk een als de bisschoppen in Engeland, maar een mensch, en bekende het voor God, wat hij was; en daar hij zelf omvangen was met zwakheid, moest hij leeren, met de dwalenden en zwakken naar behooren om te gaan, moest hij hen eerst op de armen nemen en hun leeren a en b te zeggen, en met alle geduld zich met hen bezighouden.
Was de hoogepriester van het Levietische verbond niet alzóó? en gij, die gaarne tot God zoudt gaan, zoudt gij niet zulk eenen hoogepriester wenschen te hebben? — Welnu, onze Hoogepriester Jesus kan medelijden hebben. Heeft Hij het niet bewezen ? „Hoe lang zal Ik nog bij ulieden zijn ?" zeide Hij tot Zijne discipelen. Toen zij Hem eens de verklaring van eene gelijkenis vroegen, antwoordde Hij hun: „Weet gij deze gelijkenis niet? en hoe zult gij al de gelijkenissen verstaan?" en Hij legde ze hun met alle geduld uit. Op eenen anderen tijd zeide Hij tot hen : „Wacht u voor den zuurdeesem der Farizeën!" En na de opstanding wisten zij nog niets, maar vroegen: „Wanneer zult Gij aan Israël het koninkrijk weder oprichten?" en Hij zeide: „Blijft te Jerusalem, aldaar zult gij de gave des Heiligen Geestes ontvangen". Heeft Hij het volk niet te verstaan gegeven, dat Hij zulk een Hoogepriester was, Die de negen en negentig schapen laat en het honderdste opzoekt ?
Onwetendheid kan een gebrek zijn, — dwalen is iets ergs; bij de dwaling werkt men goed en kwaad door elkander, wil den goeden weg niet en is tegenstrevig; dat is eene zonde des harten. — Aaron was hoogepriester, en had eene zuster die Mirjam heette, dat is hetzelfde als „Maria"; zij was eene door God hoog begenadigde vrouw; maar toen er twist ontstond ter oorzake van de vrouw, die Mozes genomen had, kreeg men Aarons zwakheid en het tegenstreven van eene „moeder in Israël" te zien. — Met de dwalenden behoort de hoogepriester medelijden te hebben, en hij moet daaruit geleerd hebben, dat hij zelf met zwakheid omvangen is.
De Hoogepriester Jesus, Dien wij hebben, weet de rechte maat te bewaren, d. i. als het ware evenals een huisvader niet terstond met de roede er op in te slaan, maar alles aan te hooren, dewijl Hij een ruim hart heeft, om zulke onwetenden en dwalenden nochtans met liefde te omvatten en terecht te brengen.
Onze dierbare Heiland is ook omvangen geweest met zwakheid, evenals wij; Hij heeft het op het diepst gevoeld, om onzentwil, voor ons, in onze plaats, Hij wilde onze zwakheid op Zich laden; en nu behoeft geen mensch te zeggen, wat in hem is: het kan zóó verkeerd niet zijn, of Hij heeft het alles Zelf ervaren.
De hoogepriester was toch geen heilig man, maar een mensch, en hij stond daar voor menschen. De zwakheid was voor God niet te vergeven, neen. om d e z e z w a k h e i d m o e s t h ij v o o r h e t v o l k en v o o r z i c h z e l f o f f e r e n . De Levietische priester is dus een mensch vol zwakheid, met zwakheid omvangen, voor God een zondaar, geen heilig man, geen engel; hij gevoelt door en door, dat hij mensch is, en zóó moet hij tot God naderen.
Zulk eenen hoogepriester hebben wij ook aan den Heere Jesus, met dit onderscheid : de Levietische hoogepriesters hebben ook te offeren voor hunne eigene zonden, maar onze Heere Jesus niet. Daarin ligt een machtige troost. De Levietische priesters hebben, dewijl zij zonden hadden, het niet kunnen teweegbrengen, dat God met Zijne genade en verzoening tot de menschen kwam. Hier hebben wij eene offerande, en de hoogepriester is met de menschen op éénen hoop geworpen. Ik kom met geenen hoogepriester tot God, tenzij met een beeld; Aaron, Eleazar enz. eer ik voor den tijd, toen zij priesters waren, en zie op het beeld, Jesus Christus.
Hier hebben wij eenen Hoogepriester, Die den anderen daarin gelijk is, dat Hij een mensch is uit de menschen, en dat voor menschen. Hij is een mensch, die de rechte maat bewaart, zoodat Hij er niet op inslaat; Hij heeft medelijden, — want heden heb ik genade, en morgen ben ik weêr in de werken. De zwakheid heeft Hij door en door gevoeld, maar Hij is doorgebroken, en waar Hjj het verlorene schaap opneemt, daar neemt de Vader den Zoon aan en ook het schaap, de .vijl Hij aan den Zoon een welgevallen heeft.
Vers 4. „ N i e m a n d n e e m t z i c h z e l v e n d i e e e r aan, m a a r die van God g e r o e p e n w o r d t , gel i j k e r w i js a l s A a r o n ."
God heeft de bevelen gegeven onder het Oude Verbond en heeft altijd gezegd, dat de mensch een lam zou brengen; zoo zou de mensch komen met het offer, en nu moest hem Gods Woord gegeven worden. — God heeft tms Zijnen Zoon, Jesus Christus, tot Hoogepriester gegeven. Nu zijn wij geneigd te denken: Is dat Gode wel aangenaam, dat wij van dat oude priesterschap afzien en onze oogen alleen op Christus richten ? J a gewis! God heeft dat priesterschap afgeschaft, — God heeft het „doe dat" ook afgeschaft.
D e z e H o o g e p r i e s t e r is v a n God g e z o n d e n , zooals Paulus schrijft in Vers 5: „Alzoo h e e f t ook C h r i s t us Z i c h z e l v e n n i e t v e r h e e r l i j k t , om H o o g e p r i e s t e r te w o r d e n , maar Die t o t H e m g e s p r o k e n h e e f t : G ij z i j t M i j n Z o o n , h e d e n h e b Ik U g e g e n e r e e r d " . God heeft Hem tot Hoogepriester gesteld en gezegd: „Gij zijt, enz." Steeds heeft Hij Zich daarop beroepen: Ik ben des Vaders Zoon, Hij heeft Mij gezonden, en daarom zult gij niet beschaamd worden. God heeft geroepen: „Deze is Mijn geliefde Zoon!" In Zijne genereering, waarmede God Hem gegenereerd heeft, ligt de heiliging. De verborgenheid der eeuwige genereering behoort tot de geopenbaarde dingen. God heeft Zijnen Zoon gegenereerd, opdat Hij zij als de Zoon des huizes; dat staat in Ps. 2 en 110 geschreven.
Vers 6. „ G e l i j k H i j ook in e e n e a n d e r e p l a a ts z e g t : G i j z i j t P r i e s t e r in d e r e e u w i g h e i d n a a r de o r d e n i n g van M e i c h i z e d e k ."
Daar hebben wij dan eeuen beteren Hoogepriester; Die heeft twee ambten: die van hoogepriester en koning; dat is n a ar de o r d e n i n g van M e l c h i z e d e k ; Hij is Priester en Koning, Hij zal Priester zijn op den troon. Zijn Rijk is een Rijk van genade en zondenvergeving, en Hij bereidt het Rijk eeuwig, dewijl Hij Koning is. Hier hebben wij den Hoogepriester, waarvan God gezegd heeft: „Gij zijt Priester in der eeuwigheid". Zóó veel voortreffelijker is het priesterschap van onzen Heere Jesus. Wij zoeken het altijd bij heiligen en engelen, en willen zelf heiligen en engelen zijn, en nooit menschen, om zóó tot God te komen en van de genade te leven. Hier kunnen wij echter leeren: menschen zijn wij en blijven wij, dwalenden en onwetenden, eu er moet eene offerande zijn door eenen Hoogepriester, opdat wij weèr tot God gebracht worden.
Dezen Hoogepriester hebben wij van God Zeiven, en deze Hoogepriester heeft medelijden met onze zwakheid, Hij kan medelijden hebben, en Hij breekt door tot in het binnenste heiligdom met ons, de verdwaalde schapen, den verloren zoon.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 juni 1898

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreen. HOOFDSTUK 5 : 1 — 6 .

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 juni 1898

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's