Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van Johannes 15. V E R S 1 — 6.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van Johannes 15. V E R S 1 — 6.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het heeft den Heere Jesus behaagd, om menigwerf Zijne onderwijzing aangaande den weg der zaligheid in allerlei beelden in te kleeden, ten einde daardoor de waarheid, die Hij voorstelde, aanschouwelijk te maken en des te beter te doen vatten. Daartoe sprak de Heere die schoone gelijkenissen uit, die wij in het Evangelie vermeld vinden, zóó bijv. de gelijkenis van „den barmhartigen Samaritaan ', van „den tollenaar en den Farizeër," van „den verloren zoon", en vele andere.
Ook het 15J e Hoofdstuk van het Evangelie van Johannes, dat wij in eene reeks van overdenkingen wenschen te verklaren, begint met eene onderwijzing des Heeren in beeldspraak. Die onderwijzing heeft betrekking op d e v e r h o u d i n g d er g e l o o v i g e n t o t C h r i s t u s . Zij spreekt van de g e m e e n - s c h a p m e t C h r i s t u s en van hetgeen aan die gemeenschap is verbonden; zij leert ons, hoe n o o d z a k e l i j k die gemeenschap voor ons is, ja hoe er onze z a l i g h e i d van afhangt.
Wordt nu deze onderwijzing des Heeren Jesus door ons verBtaan en ter harte genomen, dan zal zij in ons het verlangen wekken, dat wij door een oprecht geloof den Heere Jesus inogen ingeplant zijn; dat wij ééne plant met Hem mogen wezen ter verheerlijking Gods; dat wij gemeenschap hebben met alle ware geloovigen, en „deze onze gemeenschap ook zij met den Vader en met Zijnen Zoon Jesus Christus" (1 Joh. 1 : 3). Wij overwegen dan vooreerst Yers 1 — 6.
„ I k b e u de w a r e W i j n s t o k " , zoo spreekt de Heere Jesus, en daarmee wil Hij te kennen geven, dat H i j i n d er w a a r h e i d bij het edelste der gewassen mag vergeleken worden. Er zijn wel andere mensehen geweest, en zij zijn er nog, die zichzelven voor wat groots, wat bijzonders uitgaven, alsof uit hen het heil was voor degenen, die hen aanhingen, maar alleen onze Heere en Heiland is de kracht, het leven voor al de Zijnen in der waarheid. Hij is de ware Wijnstok, vol van genade en werking des Geestes, geplant door Zijnen Yader, den hemelschen Landman of Wijngaardenier. „En M i j n V a d e r is d e L a n d m a n " , zegt Hij. God, de Vader, plantte dezen waren Wijnstok; Hij verordineerde en zalfde Zijnen Zoon tot eenen Vorst en Zaligmaker voor al de Zijnen.
En nu vergelijkt de Heere Jesus verder de Zijnen bij r a n - k e n . (Vs. 2). Die ranken zijn ook door God geschapen; alle sap trekken zij uit den Wijnstok, waarmede zij innig zijn verbonden; de vrucht komt uit den wijnstok. De Heere wil ons dus leeren, dat Hij het alléén is, uit Wien en door Wien de geloovigen zijn, wat zij zijn; dat zij uit Hem hebben het leven, de sappen, de krachten, de v r u c h t!
Nu heeft God, de Vader, de hemelsche Landman of Wijngaardenier dezen waren Wijnstok geplant; alléén in dezen Wijnstok met zijne ranken heeft Hij behagen. Indien er dus ranken zijn, die, omdat zij in andere wijnstokken zijn ingeplant, geene vrucht dragen in en door Christus, den waren Wijnstok, zoo n e e m t de hemelsche Landman z u l k e rank e n weg. „ A l l e r a n k , die in Mij g e e n e v r u c ht d r a a g t , d i e n e e m t H i j w e g . " Zulke ranken kunnen er uitwendig zeer fraai uitzien en met eenen overvloed van blad prijken, maar zij dragen niet die vrucht, die den Wijngaardenier alleen behagen kan. Waar men niet in Jesus Christus door een oprecht geloof is ingeplant, daar kan er wel allerlei vrucht wezen, maar het is geene vrucht des Geestes, geene vrucht der almachtige genade, geene vrucht der dankbaarheid, die Gode aangenaam is door Jesus Christus, onzen Heere.
Maar iedere vruchtdragende rank, die dus in den waren Wijnstok is ingeplant, d i e r e i n i g t G o d de V a d e r , de Landman, o p d a t zij m e e r v r u c h t d r a g e . Hij neemt den waren Wijnstok met zijne ranken in Zijne hoede, en gelijk in het natuurlijke een wijnstok wordt gesnoeid, opgebonden en verzorgd, alzóó reinigt de hemelsche Landman allen, die in Jesus Christus door een oprecht geloof zijn ingeplant; Ilij reinigt hen door Zijn Woord en Geest, door allerlei wegen van lijden en kruis. En waar de ranken alzoo good verpleegd worden, waar God de Vader degenen, die Zijnen Zoon zijn ingeplant, in de school der genade opvoedt, daar dragen zij meer en meer vrueht. En wat is nu de vrucht? O, geene deugd, zooals de Heidenen die óók wel kennen, maar eene vrucht voor de eeuwigheid, eene vrucht des geloofs, der hope, der liefde. — Maar dit staat op den voorgrond, dat de vrucht niet is uit ons, de ranken, maar uit onzen Ileere Jesus Christus, den waren Wijnstok.
Oin nu Zijne discipelen te bemoedigen en te vertroosten, voegt de Ileere aan hetgeen Hij zegt nog deze woorden toe: „ G i j l i e - d e n z i j t n u r e i n om h e t w o o r d , d a t I k t o t u g e s p r o - k e n h e b " (Ys. 3). Welk woord bedoelde de Heere? Wel, dit woord, dat Hij tot hen bij gelegenheid der voetwassching had gesproken: „Die gewasschen is, heeft niet van noode, dan de voeten te wasschen, maar is geheel rein''. De discipelen des lleeren zijn rein, niet in of door zichzelven, maar in en door hunnen Heiland; zij hebben de reiniging van al hunne zonden in Zijn bloed; en waar Hij hun zegt: „Gij zijt gewasschen, gij zijt geheel rein", daar geldt Zijn woord; daar zijn zij rein, omdat Hjj het zegt; daar ziet God geene onreinheid meer in hen; daar mogen de Zijnen op Zijn woord bouwen en vertrouwen tegen al het zichtbare in, al blijft hun hun verdorven aard ook hun leven lang bij.
„ B l i j f t in Mij", zoo gaat de Heere voort, „en I k in u" (Vs. 4), d. w. z.: en Ik zal in u blijven. De Heere vermaant ons derhalve, om m IIem te blijven. „G e l i j k e r w i j s de r a n k g e e n e v r u c h t k a n d r a g e n v a n z i c h z e l v e , zoo z i j n i e t in d e n w i j n s t o k b l i j f t ; a l z o o o o k g i j n i e t, z o o gij in Mij n i e t b l i j f t . " Als de rank niet blijft in den wijnstok, draagt zij geene vrucht; want de vrucht komt niet uit de rank. Het blijven in Hem is de hoofdzaak, het volharden in het geloof, het vertrouwen, dat in Hem alleen alle zaligheid, alle licht, alle sterkte, alle leven, alle heiliging, alle gerechtigheid voor ons is. Het blijven in IIem is dit, dat men alle kracht en macht ten goede in Hem zoekt, en zich van IIem niet laat aftrekken door allerlei overleggingen der eigengerechtigheid en des hoogmoeds, of door vrees voor de vijandschap der wereld. Willen wij dus vrueht dragen, Gode welbehaaglijke vrucht, zoo zij het onze eerste zorg, dat wij Christus door een oprecht geloof ingeplant zijn en in Hem blijven.
Ter bevestiging en verduidelijking van het reeds gezegde voegt de Heere er nog aan toe: „Ik b e n de W i j n s t o k, e n g i j de r a n k e n " (Vs. 5). Voor de Zijnen zij het genoeg, dat zij ranken zijn, ingeplant in den Wijnstok; hunne verwachting voor het vrucht dragen zij van den Heere alleen. „ D i e in Mij b l i j f t , en I k in h e m , d i e d r a a g t v e el v r u c h t : w a n t z o n d e r Mij k u n t g i j n i e t s d o e n . " Alleen als de Zijnen in Hom blijven, en de Heere door Zijn Woord en Geest in hen, zoo dragen zij veel vrucht; want zonder Hem vermogen zij niets. Dat moet voor ons vaststaan. Zonder Hem kunnen zij geen enkel goed werk verrichten! Zonder Zijne verootmoediging en de vertroosting door Zijn Woord en Geest geene ware zelfverloochening, geene ongehuichelde liefde tot den naaste. Zonder Zijne moedgevende onderwijzing, waardoor Hij ons het hart opent voor het onwaardeerbaar gewicht der eeuwig blijvende heilsgoederen van het Koninkrijk der hemelen, geene lijdzaamheid, om Zijne smaadheid te dragen. Zonder Zijne genade der volharding geen blijven bij Zijn Woord, geen voortgaan in den weg des geloofs en der waarheid. Van onze zijde voorwaar niets dan onbekwaamheid ten goede en geneigdheid tot alle kwaad, maar alle bekwaamheid uit en door IIem!
Schrikkelijk luidt dan ook de bedreiging des Heeren, indien iemand in Hem niet blijft. Zóó iemand nml. „is b u i t e n - g e w o r p e n " , gelijk men eene waterrank, die geene vrucht draagt, buiten werpt, „en is v e r d o r d ; en men v e r g a d e rt d e z e l v e , en men w e r p t ze i n h e t v u u r , en zij word e n v e r b r a n d " (Vs. 6).
De afval van Christus, van het geloof in Hem, als in Wien alleen onze zaligheid staat, is de tweede dood, en die tweede dood is de schrikkelijkste; want daarvoor is geen redmiddel meer. Onze eerste dood was de dood in Adam, was de dood in zonden en misdaden, die, nadat Adam gezondigd had. doorging tot alle menschen. Voor dien eersten dood, hoe ontzettend ook, is echter nog redding door het geloof in Christus, want wie in Hem gelooft, is uit den dood overgegaan in het leven. Maar blijven wij niet in Christus, in Zijne woorden, in Zijne liefde, waarmede Hij ons heeft liefgehad, zoeken wij ergens elders leven, verlossing, reiniging van zonden, heiligmaking en zaligheid, zoo blijft er voorwaar geen weg der eeuwige behoudenis voor ons meer over. Blijft men niet in Hem, zoo wordt men buitengeworpen. En „buiten geworpen te zijn", dat wil zeggen: zich te bevinden buiten de gemeenschap met Christus en de Zijnen, buiten het deelgenootschap aan Hem en aan hetgeen door Hem is verworven. En is men buitengeworpen, dan verdort men, dan wordt men beroofd van alle waarachtig leven, alle geestelijke gaven, en er komt dan een dag des gerichts, waarin men door de engelen wordt bijeenvergaderd, om met vuur te worden verbrand, om verteerd te worden door het vuur van eeuwig naberouw, eeuwige wroeging des gewetens.
Wellicht denkt deze of gene, dat het toch niet mogelijk is, dat men, als men eenmaal wezenlijk in den Heere Christus gelooft, van dat geloof weêr zou kunnen afvallen. Dit is op zichzelf genomen wel waar, maar juist om dat wezenlijke, dat oprechte geloof gaat het; het gaat juist om het blijven in Christus, om het volharden daarin, dat men zijne zaligheid alléén in Hem zoekt. En wie nu door een levend geloof in Christus is ingeplant, neemt zulke ernstige, waarschuwende woorden der liefde onzes Heeren en Heilands ter harte; zóó iemand vertrouwt zichzelven niet; want hij weet maar al te goed, hoe geneigd hij is tot afwijken; en zoo laat hij zich dan vermanen en terechtwijzen door des Heeren woord, en waar hij dat doet, blijft hij juist bewaard voor afval en draagt hij vrucht, wijl hij ingeplant is en blijft in den w a r e n Wijnstok.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 juli 1898

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Verklaring van Johannes 15. V E R S 1 — 6.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 juli 1898

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's