Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreen. Ho o f d s t u k 6 : 6—8.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreen. Ho o f d s t u k 6 : 6—8.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het voorgaande is gezegd, dat dezulken, van wie kan gezegd worden, wat wij in Vers 4 en 5 lezen, weèr kunnen afvallen. Duidelijk is gemaakt, dat al die dingen, welke aldaar genoemd worden, er kunnen zjjn, terwijl nochtans het rechte fundament ontbreekt, daar liet geheel niet is gebouwd op dat fundament, waarop de Heere wil, dat men bouwe.
Het is onmogelijk, schrijft de Apostel, degenen, die dat alles ervaren hebben, wat in Vers 4 en 5 genoemd is, „en a f v a l l i g worden, die, zeg i k , w e d e r o m te vern i e u w e n tot b e k e e r i n g " (Vs. 6). — Nu moet ik u eerst verzoeken, geenen nadruk te leggen op het woordje „en"; want in het Grieksch volgt dit „afvallig worden" terstond op het voorgaande, zoodat men diensvolgens aldus moet lezen: Het is onmogelijk, degenen, die dat en dat ervaren hebben, afvallig wordende, wederom te vernieuwen tot bekeering.
De Apostel schrijft aan de Hebreen, dus aan de Joden. De Joden zagen te Jerusalem nog de overpriesters, den tempel, de ganeche priesterschap en broederschap; het Woord, Mozes en de Profeten, was toch naar de letter in dezen tempel, in deze priesterschap en zooveel er tot dezen dienst behoorde, — het was toch alles door Mozes en God Zeiven geboden, — zij zelf waren van der jeugd af gewend, zich in die dingen te bewegen. Zoo hadden zij naar het zichtbare allerlei teekenen, dat deze godsdienst der priesteren van God kwam, en nu — daartegenover zagen zij eenige Apostelen, wegens hun handwerk ongeleerde lieden, en die predikten van Jesus, predikten in Hem de opstanding der dooden, vergeving der zonden, gerechtigheid, heiligheid en afwassching. Jerusalem bloeide destijds als nooit te voren, het ging den overigen Joden zoo goed als nooit te voren, de tempel werd gebouwd als nooit te voren, — en deze Jesus, waar was Hij ? Hij was ten hemel gevaren, zeiden de Apostelen. Zoo was het geheel echter een weg des geloofs, er werd niets gezien dan het tegenstrijdige; zoo hadden zij toenmaals allerlei miskenning, berooving, verkettering en vervolging wegens hunne uitspraken te lijden, en zjj werden aangevochten door de gedachte: „Ach, wie weet dan, wat waarheid is! God heeft toch gesproken met Mozes, uitdrukkelijk gesproken van Zijnen tempel, de overpriesters, de besnijdenis en allerlei reinigingen, en het gansche volk meende, dat in dit geloof onze vaderen gestorven waren, en nu zouden wij het er op aan laten komen, dat wij dit woord gelooven, dat ons de Apostelen brengen?"
Ja, de Apostel heeft geschreven, dat juist dezulken van de waarheid des Evangelies reeds a f g e v a l l e n waren. Toen de Apostel aan hen schreef, stonden deze Hebreën reeds op het punt zich aan de valsche broederen over te geven. Zij zochten twee dingen met elkander te vereenigen: half Christus, half wet, — half genade, half werk, — half doop, half besnijdenis, — half Christus, den waren Iloogepriester, half den zichtbaren hoogepriester in den tempel.
Dat was dus het afvallen van de waarheid des Evangelies van Jesus Christus en het zich overgeven aan een evangelie, dat niet hetzelfde is, zooals de Apostel schrijft Gal. 3 : 1—5. Zoo nu k r u i s i g d e n zij den Zoon van G o d , dewijl zij voor het gericht Gpds meêdeden met al degenen, die vroeger uit haat Christus aan het kruis gehecht hadden en geroepen : „Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen!"
Daarin heeft de Heilige Geest het duidelijk aangewezen, dat waar men Christus niet geheel aanneemt voor zijne gerechtigheid en heiligheid, men Hem verwerpt en aan het kruis hecht, H e m o p e n l i j k te s c h a n d e m a a k t ; want dat doet men, als men zegt, dat Zijne gerechtigheid zal gelden, terwijl men ze toch niet alléén laat gelden, — als men zegt, dat Hij eigenlijk de eenige Verlosser, Profeet, Hoogepriester en Koning is, terwijl men dan toch weer zijne zaligheid zoekt in de dingen, waarin zij niet is. — Dezulken is het onmogelijk daartoe te brengen, dat zij w e d e r o m v e r n i e u w d z o u d e n worden tot b e k e e r i n g.
Nu geeft de Apostel in een beeld en gelijkenis de oorzaak daarvan aan.
Vers 7 en 8. „ W a n t de a a r d e , d i e den r e g e n , menigm a a l op haar k o m e n d e , i n d r i n k t , en b e k w a am k r u i d v o o r t b r e n g t voor d e g e n e n , door w e l k e zij ook g e b o u w d w o r d t , die o n t v a n g t zegen v a n G o d; maar die d o o r n e n en d i s t e l e n d r a a g t , die is verw e r p e l i j k , en n a b i j de v e r v l o e k i n g , w e l k e r e i n de is tot v e r b r a n d i n g ."
De Apostel wil zeggen : er zijn onder u verscheidenen, die niet vernieuwd zijn tot bekeering; zij hebben wel dit en dat gehad, maar er is niets meê te beginnen. — Waarom niet ? Zij zijn gelijk aan eenen akker, op welken de regen dikwijls is gekomen. Zij hebben het Woord des Evangelies dikwijls gehoord, het is ook in het hart gegaan, doch er is geene vrucht. Is het nochtans een goede akker, waarop het valt? Dat is een goede akker, die „bekwaam kruid voortbrengt".
Waar God de Heere milde regens geeft, daar geeft Hij ze, omdat Hij werken der bekeering verwacht, werken, die nuttig zjjn voor de broederen, voor de Gemeente. Wanneer de akker „bekwaam kruid" voortbrengt, wanneer God ziet, dat het opkomt, dan komt Hij en zegent zulk eenen akker, zoodat wanneer de tijd des oogstes gekomen is, de akker eenen overvloed van vruchten draagt, en de landman eenen rijken oogst heeft. Als een mensch van God milde regens ontvangt, dan ontvangt hij ze, opdat hij vrucht drage ter verheerlijking Gods, en als hij vrucht draagt, dan komt God van den hemel en geeft zegen, opdat hij meer en meer deze vrucht drage, opdat God verheerlijkt zij. Als echter een akker, waarop de regen dikwijls komt, nochtans doornen en distelen draagt, dan is hij verwerpelijk. Wat zijn nu die doornen en distelen ? Dit, dat als de liefde eenen mensch in gerechtigheid omvat, en men meent dank te zullen vinden, dat men dan de handen vol doornen krijgt; dat een mensch van God en Christus spreekt, maar voor den naaste onbruikbaar is en zichzelf handhaaft, zoodat niet de Geest des Heeren er is, maar zelfrechtvaardiging. Dat is doornen en distelen dragen, dat een mensch de liefde in het aangezicht slaat, terwijl hij toch wel weet, dat het er bij hem niet goed uitziet; daar draagt men distelen, terwijl men zichzelven handhaven wil. Daar komt dan God en zegt: Vervloekt is die akker!
De Apostel zegt echter: hij is n a b i j de vervloeking; en dit zeggende, neemt hij de vervloeking als het ware weg, en geeft aan de ziel nog tijd; want al is ook de vervloeking nabij, zoo is er toch tusschen de donderslagen nog tijd om gered te worden. Waar van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, daar is het einde verbranding. Er lag voor de Hebreën veel in, hoe de Heilige Geest deze woorden in den mond des Apostels legde. Geestelijk gelden ze degenen, die afgevallen zjjn van de leer. Naar de letter zijn zjj echter ook vervuld. In het land, waar de Hebreën woonden, zal niets meer groeien, het is er alles dor en door de zon verbrand; zelfs de olijfboom en de vijgeboom prediken als het ware: Dit is het land, dat doornen en diBtelen draagt; het is nabij de vervloeking.
Nu wil ik toch nog eens vragen: Waaraan ligt het ? Ik sla Iland. 8 : 4—24 op, de geschiedenis van Simon den toovenaar. Het is duidelijk, dat Simon bad uit vrees voor de bel, en deze vrees had haren grond in de woorden des Apostels; want hij wist wel, wat het einde van zulke menschen is. Ik sla verder op de geschiedenis van het komen van den Geest des Heeren over Saul, 1 Sam. 1 0 : 5 — 7 en 9 —12. Nu kent gij echter ook Saul. Gij weet, hoe de Geest des Heeren van hem week, en de geest des duivels over hem kwam. Samuël heeft over Saul geweend en zich niet willen laten troosten, totdat God hem troostte. David heeft bitterlijk geweend, toen Saul en Jonathan gevallen waren, en uitgeroepen : „O sieraad van Israël!"
Nog eens: van waar dat? wat was en is do oorzaak daarvan? Ja, wie moet bet doen? God, of wij? Wie moet zalig maken? Christus, of wij? Wie moet verlossen? wie de eer hebben? de Heilige Geest, of het vervloekte vleesch ? — O, waar het Woord der gerechtigheid komt, daar is de duivel er ook Huks bij, daar blijft liet altijd waar: „Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren". Daar gaat het dan, zooals in de gelijkenis van den zaaier: een vierde deel van het land was goede aarde, en drie vierden hebben den Heere niets dan doornen en distelen gedragen. — Dat komt van de verdoemenswaardige zelfrechtvaardiging, dat men iets beteekenen, de werken in eigen hand hebben wil, wanneer men God zijne bekeering en wedergeboorte brengen en dus zichzelf handhaven wil.
Is het waar, dat menigeen ten volle bewust van de waarheid van haar afvalt? Ja, er worden velen bekeerd, die zich zelf bekeerd hebben, en daarin ligt juist het onderscheid tusschen bekeering en bekeering Bileam verklaarde eerst: „Wanneer Balak mij zijn huis vol zilver en goud gave, zoo vermocht ik niet het bevel des Heeren mijns Gods te overtreden, om te doen klein of groot" ; doch daarna sloeg hij het oog op geld en goed en wilde hij met God een accoord maken, dat is: God vreezen, en toch Zijn Woord ter zijde stellen, om geld en huizen te verkrijgen. — En hoe was het met Saul gelegen ? Moest het hem niet om het even zijn geweest, wie Goliath verslagen had, daar hij toch zelf niet den moed had gehad, om den geweldigen reus aan te tasten? Maar zie, er was een arme jongeling gekomen, die naar niets dan naar den eenigen Naam des Heeren had gevraagd, en die had het gedaan in zijne eenvoudigheid. En dewijl zich nu Gods volk daarover verheugt, denkt Saul: Dat had ik ook kunnen doen! Daarom moet David weg en wordt de woestijn ingedreven, zoodat hij met eenige mannen, van wie de duivel denkt, dat zij verloren zijn, in de spelonk van Adullam komt. Saul gevoelt het: die jongeling is rechtvaardig, God is met hem, en hij vervolgt hem tot het uiterste; en als de koning straks belijdt: „Ik heb gezondigd", dan keert hij terug naar zijn paleis, en laat toch David niet met zich gaan. En hij ware nog terechtgekomen, maar wat betuigt de Heilige Geest 1 Kron. 10 : 13 en 14 ? Hij had overtreden tegen het Woord des Heeren, hij had in den strijd tegen de Amalekieten de kreupele schapen en runderen verbannen, maar de goede voor zich behouden; en ten andere had hij de waarzegster gevraagd, was dus tot den duivel gegaan, en had niet den Heere gezocht. Hij had Samuël gezien, d. i. den duivel, die de gedaante van Samuël had aangenomen. Nochtans had hij in ootmoedigheid moeten doorbreken, en indien hij doorgebroken was op grond van het eenige Offer, dan God hem gewisselijk geantwoord had.
Twee spreken schijnbaar eenzelfde taal, gaan eenzelfden weg, kennen beiden denzelfden weg, zullen zich op dezen weg over de waarheid verblijden, en — de een draagt doornen en distelen, de ander heeft vrucht, en weet het niet In het begin van den weg ligt het onderscheid. De een was bang voor de gevolgen der zonde, — de eer is weg, nu is er slechts een klagen, en het hart is verkeerd. De ander heeft zich echter in waarheid verootmoedigd, wat vraagt hij naar de hel?! God moet Zijn recht hebben en Zijne eer; van de zonde moet hij af! — De een leeft onder wet en meent in gerechtigheid te leven, hij beweegt zich echter in de werken, hij is niet tot Christus gegaan, hangt nog aan den ouden stam, en daarom, komt hem iets in den weg, nu dit, straks dat, dan handhaaft hij zich nochtans, om het zichtbare te behouden, bewerende toch op den goeden weg te zijn, schoon hij met de wereld meeloopt. Daarentegen waar de waarachtige bekeering is, daar is een doordringen, om in overeenstemming met de Wet te zijn; daar heeft men te doen met de dingen, die Boven zijn, waar Christus i s ; daar ervaart men, hoe verloren men is; daar wordt men, aan zichzelf ontdekt, een riet, dat geknakt terneerligt; daar moet men weten, op welken grond men bij God staat. Daar komt echter God de Heere in de macht Zijner genade, met Zijne waarheid, de waarheid Zijner Wet, alzóó, dat een mensch, een zondaar zich weggenomen gevoelt uit al het drijven der wet, en hij ziet het Lam Gods, en Dat gezien hebbende is hij tevreden met de gerechtigheid, waarmede God tevreden is, en alle schatten ziet hij in dit Lam, kij kan niet terugzien naar Sodom; neen, Gods waarheid en gerechtigheid heeft eenen Paulus gevonden, en zoo treedt hij daarmee op in de Gemeente, opdat men, verlost uit alle huichelarij, in waarheid God diene. En het wordt ook door velen verstaan, en zij begrijpen het. Dat is eene prediking, die wil, dat wij in waarheid afstand doen van de zonde, den duivel laten varen, vleesch en bloed prijsgeven. Waar waarlijk armoede, ellende en een zuchten uit de diepte is, daar heeft de prediking deze werking, dat men zich verblijdt, dat men zich van den druk der wet bevrijd gevoelt en zich opgenomen weet in de schatkameren der genade en ontferming Gods; men gevoelt zich vrij in Christus, en de vrucht is er, de vrucht, die door God gezegend wordt.
Zoo zegene Hij ze met al degenen, die den Heere aanhangen met een oprecht hart.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 juli 1898

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreen. Ho o f d s t u k 6 : 6—8.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 juli 1898

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's