Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dat onze gerechtigheid voor God alleen bestaat in de volkomen gehoorzaamheid en verdienste van Jesus Christus en de vergeving der zonde, die het geloof aanneemt.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dat onze gerechtigheid voor God alleen bestaat in de volkomen gehoorzaamheid en verdienste van Jesus Christus en de vergeving der zonde, die het geloof aanneemt.

(Uit Johann Arndt, „Alle VI geestrijke boeken van het waare Christendom, enz.". 1747. Het derde Kapittel.)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Gelijk door een9 roenachea ODgehoorzaamheid vele zondaars geworden zijn: alzoo worden ook door een9 gehoorzaamheid vele r e c h t v a a r d i g e r ." Rom. 5 : 19.

Gelijk een goed bouwmeester, als hij een hoog gebouw wil oprichten, vooreerst een diep en vast fundament leggen moet; alzoo ook, als de genadige en barmhartige God het hooge eeuwige gebouw van onze zaligheid en gerechtigheid wil oprichten, zoo legt Hij het fundament in de diepte Zijner barmhartigheid op den eeuwigen en vasten grond van den persoon en het ambt Zijns geliefden Zoons, onzen Heere Jesus Christus, ala op den rechten, onbeweeglijken Rotaateen der zaligheid, gelijk Hij zulks door den Profeet beloofd heeft: „Ziet, Ik leg in Zion eenen grondsteen, eenen beproefden steen, eenen kostelijken hoeksteen, die wel gegrondvest is; wie gelooft, die haast (vliedt) niet" (Jes. 28 : 16). Dezen grond en Rotssteen wijst de Heere Petrus aan, als waarop Hij Zijne Gemeente wil bouwen, zóó vast en zeker, dat ook de poorten der hel haar niet overweldigen zullen. Dezen grond prediken ook Petrus en Paulus. David grondt zich op dezen wonderlijken hoeksteen. Op dit fundament heeft God onze gerechtigheid, zaligheid en het geloof gebouwd. Maar gelijk onze genadige, lieve, hemelsche Vader het fundament onzer gerechtigheid en zaligheid in den diepen afgrond Zijner barmhartigheid gelegd heeft, in Zijne eeuwige liefde, in Zijnen lieven Zoon, in Zijn allervriendelijkst Vaderhart, zoo heeft Hij hetzelve ook gelegd in de diepte van ons hart, in den allerbinnensten grond onzer ziel, opdat door het nieuwe, Goddelijke licht en door de kracht des geloofs, dat Hij in ons werkt door den Heiligen Geest, Christus' gerechtigheid alleen aangenomen en ons uit genade alleen door dat geloof toegerekend en geschonken zou worden, zonder eenige onzer voorgaande of volgende werken.
Daarom, 1°. Opdat Hij den mensch van binnen uit den grond der ziel rechtvaardige, gelijk de mensch in de binnenste krachten der ziel afgrondelijk diep vergiftigd is door den Satan.
2°. Moet onze gerechtigheid alleen uit het geloof komen, overmits God het werkt, opdat het alleen in Gods werk besta en niet in uiterlijke werken der menschen of huichelarij, gelijk de Farizeesche gerechtigheid, die maar uitwendig was en niet in den grond des harten.
3°. Opdat ons hart, geest en ziel zich weder afkeeren van alle menschelijke kracht en vermogen, tot welke zij zich door des duivels verleiding geneigd hadden, door eigen eer, eigenliefde en hoovaardij, en daarentegen zich enkel en alleen keeren tot Christus, tot Zijne dierbare verdienste en genoegdoening; uit welke alleen de vergeving van al onze zonden uit genade vloeit, omdat Jesus Chriatua alleen voor de zonden der wereld genoegdoening gebracht en den Vader verzoend heeft.
4". Opdat Christus' gerechtigheid ona eigen zou worden door het geloof. Daarom laat Hij ook door Zijn Woord en Geeat het geloof in onze harten ontsteken en werken, opdat wij daardoor dezen onuitsprekelijken schat konden deelachtig worden. Want dit is de hoogste, onuitdenkelijke en onuitsprekelijke troost, dat onze gerechtigheid niet is van eenen mensch, niet van een groot heer, niet van eenen engel, maar de gerechtigheid van Christus, de gerechtigheid Gods; „God ia het, die rechtvaardig maakt" (Rom. 8 : 34). Daarom, al vervulde de zonde eena menschen de geheele wereld, zoo is toch de verdienste van Christus grooter, want Hij is Jehova, de zelfstandige God, Die onze gerechtigheid ia. (Jer. 33 : 16.) Zou dan de zonde machtiger zijn dan God ? Dit is, alaof men eenen gulden schuldig was en men betaalde den schuldheer met duizendmaal duizend talentponden gouds; zóó is het bloed van Christus, hetwelk Paulus Gods bloed noemt iHand. 2 0 : 28), om op te wegen tegen onze zonden. Zóó groot ia de gerechtigheid van Chriatua, die Hij ona schenkt door het geloof; alzoo, dat wij niet alleen door Hem rechtvaardig worden, maar dat wij in Hem worden de gerechtigheid zelve (2 Cor. 5 : 21). Want gelijk het niet genoeg ia, dat men een arm klein kind wascht en reinigt van zijne onzuiverheid, en het daarna naakt laat liggen, maar het ook kleederen moet aantrekken, met witte, reine hemden en doeken bewinden en bedekken, zoo heeft ons Christus, onze Heere, niet alleen schoongewasschen met Zijn bloed, maar ook met het kleed des heila en met den rok der gerechtigheid bekleed. Want wij hebben dubbel van de hand des Heeren ontvangen. (Ez. 16 : 9 en 10; Jes. 61 : 7; 40 : 2.) Dit kleed noemt de Profeet een priesterlijk kleed (Jes. 61 : 16), een heilig kleed (Jes. 32 : 6) en een heilig sieraad (Ps. 29 : 2), witte zijde (Openb. 19 : 8), welke ia de gerechtigheid der heiligen. De Profeet Amoa noemt ze (Amoa 5 : 24) atroomen der gerechtigheid, en Paulua (Rom. 5 : 1 7 ) eene machtige, overvloedige genade en (Ef. 2 : 7) den uitnemenden rijkdom der genade, dat is, zulk eene groote gerechtigheid, dat geen mensch ze ten volle bedenken kan, zoo groot als God Zelf. Want al hebben onze eerste ouders in hunne onschuld eene volkomen gerechtigheid gehad, zoo hebben zij nochtans geene zoo hooge, overvloedige gerechtigheid gehad, als wij nu in Chriatua hebben. Want Chriatua' gerechtigheid en heiligheid, die Hij ons schenkt door het geloof, is veel grooter, dan die Adam ons had kunnen doen erven, indien hij niet gevallen, maar in zijne onschuld gebleven was. Ook is Christus met eene veel diepere ootmoedigheid en gehoorzaamheid Gode aangenaam en gehoorzaam geweest, dan Adam in zijne onschuld; want Hij is meer dan duizend Adams in onschuld. En al had Adam ons do erfgerechtigheid nagelaten in den staat der onschuld en ons daarmede vereenigd, zoo is toch de vereeniging, die wij met God in Christus hebben, veel grooter, omdat Christus mensch geworden is, onze menschelijke natuur heeft aangenomen en dezelve zoo hoog in zichzelven heeft gereinigd, veel hooger, dan zij ooit in Adam geweest is. Ook blijft Hij met die eenmaal aangenomen menschelijke natuur eeuwig vereenigd en in dezelve alle geloovigen, want Christus is geheel de onze en wij zijn geheel de Zijnen. En zóó rein als Hij nu Zijne menschelijke natuur gemaakt heeft in Zijnen persoon, zóó rein heeft Hij ook onze natuur voor God gemaakt, hetwelk wij bevinden zullen in de verheerljjking ten laatsten dage, wanneer onze sterfelijke lichamen gelijkvormig zullen worden aan Zijn verheerlijkt lichaam. Hier heet het in het geloof: „Mijne vriendin, gij zijt geheel schoon, schoon zijt gij". En Ps. 45 „inwendig schoon, met gulden stukken bekleed". En Ef. 5 : 2 7 : „heerlijk, zonder rimpel of vlek". In één woord : onze gerechtigheid is zóó groot in Christus, als God Zelf, zoodat wij ze in der eeuwigheid niet doorgronden kunnen, ja evenmin als wij God Zeiven kunnen doorgronden. Daarover moeten alle creaturen verbaasd staan, en kunnen tegen den mensch niets inbrengen, maar moeten zeggen: Wie zal den mensch verdoemen, Gods Zoon is toch Zelf zijne gerechtigheid? Zie, dat is de gerechtigheid des geloofs, waarop wij zoo vast bouwen, als op een eeuwig fundament, waarover wij ons verheugen en roemen nu en in eeuwigheid, waardoor wij overwinnen en triumfeeren over wereld, zonde, dood, duivel en hel, waardoor wij op leeuwen en adders gaan en treden op de jonge leeuwen en draken.
5°. Onze gerechtigheid kan op geenen ongel gebouwd worden, want het is geen engel, die voor ons gestorven is, veel minder een mensch. Want hoe licht wankelt een mensch met zijne gerechtigheid, en hoe licht valt hij neder! Zoo ligt dan al zijne gerechtigheid als drek terneder, en zoo hij valt, wordt aan zijne gerechtigheid niet meer gedacht (Ez. 18 : 24 en 33 : 13). Daarom moet onze gerechtigheid een ander vast, bestendig en eeuwig fundament hebben, dat niet instort, al storten bergen en heuvelen in, maar dat staan blijft, als alles vergaat. Daar moet eene eeuwige gerechtigheid gebracht worden. „Mijn heil blijft eeuwiglijk, en Mijne gerechtigheid zal niet versagen." (Jes. 54 :10; Dan. 9: 24; Jes. 51 : 6.) Het moet voorwaar het allerhoogste, eeuwige, oneindige goed zijn, dat ods door eenen eeuwigen persoon, door den hoogsten Persoon door de oneindige, hoogste betaling verworven is.
6". God heeft onze gerechtigheid verordineerd, die door het geloof aan te nemen ia, omdat dezelve op Gods waarheid en belofte gebouwd en daaraan verbonden is, door welk geloof God de gerechtigheid aan Abraham en al zijn geloovig zaad beloofd en toegezegd heeft. Daarom, besluit Paulus, moet de gerechtigheid uit het geloof komen, opdat zij uit genade zij en de belofte vast blijve. (Rom. 4: 16; Gal. 3 : 6 ; Joh. 1 : 17; Jes. 45 : 24; Jes. 53 : 5 en 11; Hos. 13: 9; Rom. 3: 19; Ef. 2 : 8.) Op deze belofte der genade, die in Christus vervuld is, heeft God onze gerechtigheid en zaligheid gebouwd, gelijk de Apostel verder betuigt: „Gelijk Abraham God geloofd heeft, en het is hem tot gerechtigheid gerekend. Daaruit bekent gij nu, dat die uit het geloof zijn, Abrahams kinderen zijn. Djch de Schrift heeft het te voren gezien, dat God de Heidenen door het geloof rechtvaardigen zou, daarom heeft zij 't Abraham verkondigd, zeggende: In u zullen alle Heidenen gezegend worden. Alzoo worden nu, die uit het geloof zijn, met den geloovigen Abraham gezegend. Deze genade en waarheid is ons door Jesus Christus geworden."
En eindelijk 7°. God heeft onze gerechtigheid op Zijne genade en Christus' verdiensten gefundeerd, opdat Christus, onze Heere, alleen de eere behoude; want uit Hem alleen komt ons heiL Hij is het begin, midden en einde van onze gerechtigheid en zaligheid; opdat aller mond gestopt worde, zegt Paulus: „Het is Gods genade, niet uit de werken, opdat geen vleesch roeme". Maar wanneer onze gerechtigheid op onszelven, op onze werken en verdiensten gegrond was, zoo was de genade niets; wij hadden ook geene genade of barmhartigheid noodig, hadden ook geene vergeving van zonden noodig, om welke nochtans alle heiligen bidden ; zoo waren ook de ootmoedigheid, de vreeze Gods, het gebed weggenomen, wij behoefden dan ook geen Middelaar, Verlosser, Zaligmaker, noch Heiland, en Christus was vergeefs gestorven. Wij waren ook schuldig de gansche Wet volkomen, met inwendige en uitwendige gehoorzaamheid,, te vervullen; wij waren ook onder den vloek en uit de genade gevallen en hadden Christus verloren, gelijk Paulus met groote kracht bewijst. Zoo geheel strijdig is de leer van de gerechtigheid der werken tegen het fundament van de gansche Schrift des Ouden en Nieuwen Testaments en het heilige, Christelijke gelcoL Maar onze hoogste troost is, dat onze gerechtigheid en zaligheid op Gods eeuwige genade, op Christus' eeuwigen persoon en ambt gebouwd en gegrond is, dat wij in Christus eeuwig rechtvaardig, vroom, heilig, levend, zalig, Gods kinderen en erfgenamen zijn; ja dat de gerechtigheid van Christus onze gerechtigheid, de vroomheid van Christus onze vroomheid, de heiligheid van Christus onze heiligheid, het leven van Christus ons leven, de zaligheid van Christus onze zaligheid, het kindschap en de erfenis van Christus ons kindschap en onze erfenis is; ja dat Christus naar de Godheid en de menschheid geheel ons is, (want God heeft ons den geheelen Christus geschonken tot eenen Verlosser en Zaligmaker, zoodat Hij geheel ons eigendom is met Zijnen Persoon, Zijn ambt, Zijne genade, heerlijkheid en zaligheid). Ja, dat is onze hoogste troost, onze eerr onze roem, prijs, liefde, vreugde en vrede voor God, de engelen en uitverkorenen. Het is onze hoogste wijsheid en kunst, sterkte, kracht, overwinning, triomf tegen de zonde, den dood, den duivel, de hel, de verdoemenis, de wereld en de vijanden. Daarvoor zij God geloofd in alle eeuwigheid, Amen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 augustus 1898

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Dat onze gerechtigheid voor God alleen bestaat in de volkomen gehoorzaamheid en verdienste van Jesus Christus en de vergeving der zonde, die het geloof aanneemt.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 augustus 1898

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's