Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreen, HOOFDSTUK 8 : 3 — 5 .

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreen, HOOFDSTUK 8 : 3 — 5 .

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vers 3. „ W a n t een i e g e l i j k h o o g e p r i e s t e r w o r dt g e s t e l d , om g a v e n en s l a c h t o f f e r e n te o f f e r e n; w a a r o m het n o o d z a k e l i j k was, d a t ook D e z e wat h a d , d a t Hij zou o f f e r e n ."
Dit „wani" verbindt het voorgaande met het volgende; het geeft de nadere verklaring van Yers 2: „Hij is een Bedienaar, enz.", en beteekent zooveel als: namelijk. Het ambt des hoogepriesters nu is naar de Wet Gods ingezet door Mozes, en moest naar de Wet slachtofferen en gaven brengen of offeren. Zoo moest ook deze Priester iets gebracht hebben als offer. Wat brengt Hij dan? wat is het offer, dat Hij brengt? Hij brengt God den Vader het losgeld voor onze zielen, de betaling voor onze zonden, de volkomene betaling voor onzen dood, — Zijn bloed, en daarmeê de reiniging van alle zonden.
De hoogepriester der Wet was bedienaar van eenen tabernakel, die slechts eene afbeelding was van den waren tabernakel. Hij was door God gesteld, om gaven en slachtofferen te brengen. Zoo moest nu ook Deze iets hebben, om te brengen. Maar Hij brengt geen bloed van stieren en bokken, neen, Hij brengt Zijn eigen bloed; Hij komt niet met gaven, van de Gemeente genomen, maar met hetgeen Zijn eigen is, om voor de Gemeente te betalen. Dat is het, wat wij zingen in het lied:

Vergieten zal men straks Mjjn bloed,
Men zal Mij 't leven rooven;
En uit dat lijden spruit u 't goed',
Wil dat maar vast gelooven.
Ik geef Mijn leven in den dood,
Mijn onschuld redt u uit den nood,
Zóó zult gij zalig worden.
Deze betaling kon geene creatuur brengen, en daar Hij deze g e e s t e l i j k e offeranden bracht, kan Hij niet op aarde gevonden worden. Zoo is dan de tempel en het altaar, dat Hij bedient, niet op aarde. Daarom zegt ook de Apostel Vers 4: „ W a n t i n d i e n H i j op a a r d e w a r e , zoo zou H i j Z e lf g e e n P r i e s t e r z i j n , d e w i j l er p r i e s t e r s z i j n , d ie n a a r de W e t g a v e n o f f e r e n ".
Zoudt gij het niet heerlijk vinden, als de hoogepriester nog op aarde was? Ik denk van j a ; want dan zoudt gij tot hem kunnen gaan, hem alles kunnen klagen, en hem zijn oordeel vragen, hoe het met u stond, enz Ja, zoo dachten de geloovigen, aan wie de Apostel schreef, ook. Zij zagen op aarde priesters, gaven en offeranden. Uit den mond van deze priesters konden zij vernemen, of en dat zij genade hadden gevonden. Het is het hart zoo eigen, op menschen te leunen; vandaar het vertrouwen op aardsche priesters, op eenen paus, enz., in 't algemeen het vertrouwen op vleesch. Vandaar dan het ongeloof, wanneer nacht en donkerheid daar is, wanneer God van Abraham is opgevaren en de mensch daar alleen staat.
„Indien Hij op aarde ware, zoo zou Hij Zelf geen Priester zijn." De wereld zou Hem wel Priester willen noemen, maar voor God zou Hij geen Priester zijn. Alle priesters op aarde mogen God als menschen bekend zijn, maar als priesters kent God hen niet, weet van hen mets. God heeft slechts éénen Priester, en Die kan niet meer op aarde zijn, dewijl Hij alles heeft vervuld, wat door de beelden was afgeschaduwd ; en dewijl Gods Gemeente, ofschoon naar het vleesch hierbeneden, ofschoon hier nog in het vleesch, toch niet meer op aarde, maar in den hemel is, zijnde namelijk met Christus opgewekt en verhoogd en overgezet in de hemelsche heerlijkheid (Filipp. 3 : 20); dewijl Gods Gemeente tusschen zich en God niet meer hemel en wolken, niet meer wet en dood heeft, zijnde het voorhangsel ook in de harten gescheurd. Gods Gemeente aanbidt God in Geest en in waarheid, wandelt ,niet naar vleesch, maar naar Geest. De Heere heeft gezegd: „Slachtoffer en offerande hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij het lichaam toebereid" (Hebr 1 0 : 5 ; vergel. Ps. 40). Toen Hij dat zeide, schafte Hij den ganschen aardschen dienst af, alzóó dat de Gemeente niet meer met de vreemde lammeren zou komen, maar met het ééne Lam.
Christus is niet op aarde, en wie Hem wil hebben, die zoeke Hem in den hemel. Een arm zondaar vindt geene rust of vrede meer in het brengen van offers en gaven, en God neemt ze ook niet aan. Eertijds had God ze verordend, en wie volgens deze verordening offers bracht voor zijne zonde, die ontving werkelijk door de uitspraak des priesters vergeving van zijne zonden in het bloed van het offerlam Maar nu heeft dat opgehouden, daar Christus is gekomen, het waarachtige en eenige Offerlam, dat de zonden der wereld wegneemt, en waarvan die andere offers slechts het vergankelijke en voorloopige schaduwbeeld waren. Een arm zondaar heeft nu zonder geld en zonder bagage zich op te maken naar den hemel en rechtstreeks den hemel in te gaan. En dat gaat snel, o zoo snel. De hemel namelijk is niet verre van de aarde te zoeken; hij is zeer nabij, en men is er spoedig in. Het licht der zon bereikt niet zoo snel de aarde, als wij den hemel kunnen binnenkomen. God en Zijn gansche hemel is den zondaar zeer nabij. Daar ligt de zondaar in zijn kamertje, biddende en zuchtende, en hij is in den hemel. De hemel is niet vleeschelijk, zichtbaar en aardsch, maar geestelijk, onzichtbaar, hemelsch. God is nabij degenen en woont bij degenen, die van een verbroken hart en een verslagen geest zijn.
Deze woorden: „Want indien Hij op aarde ware, zoo zou Hij Zelf geen Priester zijn, enz.", schreef Paulus in eenen tijd, toen de tempel nog bestond, toen de priesters er nog waren en de offeranden brachten. Deze priesters brachten gaven en offeranden „ n a a r de W e t " , want zóó had God het in Zijne Wet bepaald, dat zij offeranden zouden brengen Dit was zóólang goed, tot Hij kwam, Die het tegenbeeld, het wezen en de werkelijkheid van alle offers was, totdat Christus door Zijne offerande alle offers te niet maakte, — en of van toen af al duizend priesters offers brachten, God wist daar niets meer van. Wat helpt een arm zondaar zulk een dienst ? Wat helpt het, bij eenen priester voor geld voorbeden, missen enz. voor overledenen te koopen? Wanneer de boom gevallen is, dan is hij gevallen. Het baat niets, voor geld zich den hemel te laten beloven. Wanneer men begint te gelooven, dat God Zijne Wet handhaaft, dat algemeene genade toch ook niet in den hemel brengt, en dat men persoonlijk God moet gevonden en vergeving der zonden en zekerheid daarvan verkregen hebben, dan kan niets meer helpen dan alleen het losgeld van Jesus Christus. Dan moet men het hebben gezien in het Boek Gods: dat is voor mij! Als ik mij voor de Wet zwarter bevind dan de duivel, dan kan alleen God reinigen. Daarom is het een groote troost, dat Hij niet meer op aarde is, — dat, wanneer men in den hemel komt voor den rechterstoel Gods, men den Voorspreker vindt, Die tot den duivel zegt: „De Heere schelde u, gij Satan".
Ach, hierbeneden is niets meer, zegt de mensch. Vroeger ging Hij mij na, vroeger kon ik Hem zien, met Hem spreken, — o, toen ging alles heerlijk en met blijdschap. Toen behoefde ik de aanvechting niet te vreezen, maar nu weet ik niet anders van mij, dan: „Ik ellendig mensch!" Hij echter zit daarboven en kan hooren; Hij is niet verre. De hemel is den worstelende nabij. En hij is open; alles is in orde. Wij zelf maken eenen scheidsmuur tusschen God en ons, zoodat wij niet tot God kunnen komen. Wij zelf maken ons eenen zwarten wolkenhemel, waardoor wij niet kunnen heendringen tot God. — Wat de Wet en de gaven op zichzelf niet konden doen, dat heeft God gedaan, gelijk geschreven staat Joh. 3 : 16: „Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijnen eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe".
Vers 5. „ W e l k e het v o o r b e e l d en de s c h a d u w der h e m e l s c h e d i n g e n d i e n e n , g e l i j k Mozes d o o r Godd e l i j k e a a n s p r a a k v e r m a a n d w a s , a l s h i j den t a b e r - n a k e l v o l m a k e n zou: W a n t z i e , z e g t H i j , d a t g ij h e t a l l e s m a a k t n a a r de a f b e e l d i n g , d i e u op den b e r g ge t o o n d i s ."
„Welke", — namelijk de priesters, die er vóór Christus waren. Zij dienden: zij stookten het vuur op, richtten lampen en reukwerk toe. Dat beteekent: de waarachtige Priester komt! Van Hem is de volheid des Geestes, en van Zijne zalving vloeit op het dorre land verkwikking. Het water in de koperen zee enz. beteekent, dat uit Zijne wonden water des levens vloeit. Hebt gij gezondigd, — zoo heette het, — zoo breng een lam. Dat beteekent Christus — Daartoe dus waren de priesters e r : opdat zij aan de armen in een beeld de liemelsche goederen voorhielden. Bracht iemand een lam, dan bracht hij Christus. Zag bij door het voorhangsel, dan zag hij in den hemel, en de beelden verdwenen voor hem, hij zag met de oogen des Geestes de hemelsche dingen. Dat alles had God verordend, opdat hun dag aan dag Christus zou voorgehouden worden, en daartoe waren de priesters er, — toen het nml. nog niet Gods tijd was, want het was Zijn voornemen, dat de zonde zulk eene hoogte zou bereiken, dat alle duivelen zouden zeggen : „nu kan God niets meer, wij hebben het te ver geb r a c h t ! " — Wat doe ik nu met een lain, als ik Christus heb? Wat vraag ik er naar, of ik al het mijne verdorven heb? Ik heb te gaan tot Hem, Die gezegd heeft: „Ik heb u van eeuwigheid liefgehad! Ik heb u bij uwen naam geroepen! Gij zijt Mijne!" Geenen zucht kunnen wij bijdragen tot onze zaligheid, — de offerande van Christus is het alleen ! Geopend is het Vaderhart Gods! Ga met uwe zonden, al zijn zij nog zoo schrikkelijk, tot God, en zie, of daarboven niet de zegenende Man voor den troon staat!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 november 1898

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreen, HOOFDSTUK 8 : 3 — 5 .

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 november 1898

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's