Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreen. HOOFDSTUK 8 : 1 2 e n 1 3.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreen. HOOFDSTUK 8 : 1 2 e n 1 3.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vers 12. „ W a n t Ik zal h u n n e n o n g e r e c h t i g h e d en g e n a d i g z i j n , en h u n n e z o n d e n en h u n n e overt r e d i n g e n zal Ik g e e n s z i n s meer g e d e n k e n ."
Er was eens een volk, dat eenen onbekenden God had. Zulk eenen God kan niemand liefhebben. God moet men kennen, om Hem lief te hebben Het eeuwige leven bestaat in de kennis Gods. Dat bevestigt de gansche Schrift. Onze Heere Jesus Zelf zegt het Joh. 1 7 : 3 : „Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen waaraehtigen God, en Jesus Christus, Dien Gij gezonden hebt". Desgelijks de Apostel Johannes 1 Joh. 5 : 20: „Wij weten, dat de Zone Gods gekomen is, en heeft ons het verstand gegeven, dat wij den Waarachtige kennen; en wij zijn in den Waarachtige, namelijk in Zijnen Zoon Jesus Christus: Deze is de waarachtige God en het eeuwige leven". Zoo ook de Apostel Petrus 2 Petr. 1 : 2 en 3: „Genade en vrede zij u vermenigvuldigd door de kennis van God, en van Jesus, onzen Heere! Gelijk ons Zijne Goddelijke kracht alles wat tot het leven en de godzaligheid behoort, geschonken heeft, door de kennis Desgenen, Die ons geroepen heeft tot heerlijkheid en deugd". Daarvan is de Apostel Paulus overal vervuld. (Zie o. a. Filipp. 3 : 9 en 10; Ef. 1 : 16 en 17; 3 : 14—19; 2 Cor. 4 : 6.)
Wie God niet kent, die is tot dusver ongelukkig. God nu geeft Zich Zelf te kennen. Geen mensch is in staat, in Gods hart te dringen. Waar de Heilige Geest niet werkt, daar blijft het zoo, dat het volk eenen onbekenden God heeft.
Hoe geeft God Zich nu te kennen? Dat spreekt Hij uit in de woorden : „Want Ik zal hunnen ongerechtigheden genadig zijn, en hunne zonden en hunne overtredingen zal Ik geenszins meer gedenken". Dat is de hoogste trap der kennis, de hoogste trap der godzaligheid, — een trap, waarop een zeer jong kind kan staan, en een vader bereikt geen' hoogeren.
God wordt gekend daardoor, dat Hij van de zondaars zonde, schuld en straf wegneemt, en in de zielen der menschen den adem Zijns levens blaast, opdat de mensch weêr vereenigd worde met Hem, Die 's menschen hoogste Goed is. Zoolang de mensch onder wret is, kent hij God niet, zooals hij moet, — zoo lang meet hij God met den maatstaf, waarmee hij zichzelven meet, en meent, dat God iets van den mensch wil hebben, dat God alleen den goeden werken kan genadig zijn. Komt hij van onder de wet weg tot de vrijheid der genade van Christus, dan erkent hij, dat hij onbekwaam is tot alle goed en dat zijn doen wetteloos is, dat hij zelf onheilig en God alleen rechtvaardig, heilig, goed en in al Zijn doen gerechtvaardigd is. — Waar God met Zijnen Heiligen Geest begint te werken, daar wordt de mensch als een kind, dat bij zjjne moeder is. Zoo eene moeder haar kind om onreinheid of onordelijkheid wilde straffen, dan zou zij wel aan het straffen mogen blijven. Nu is bij God volkomene gerechtigheid. Al wat Hij doet, berust op eenen eeuwigen grond van recht en gerechtigheid. En dewijl er Een is, Die de volkomene gerechtigheid heeft aangebracht, komt God en verheerlijkt genade ; de duivel moge komen en de kinderen Gods aanklagen wegens hunne wetteloosheid, ongerechtigheid en zonde, — ja de mensch moge zelf slechts wetteloosheid, ongerechtigheid en zonde bij zich vinden en zichzelf deswege voor God verdoemen, — de duivel en de mensch kunnen het geen van beiden begrijpen, — God weet Zijnen tijd en Zijne ure, namelijk wanneer Zijne kinderen zich in allerlei nood bevinden en vol angst zijn en zich aanklagen voor God, — dan juist komt Hij en is er in den hemel een heilig lachen. Dan heeft het kind eene kennis, die alle vleesch te hoog is, en dan maakt alles er zich tegen op. God echter openbaart Zich juist dan, wanneer alles verloren schjjnt te zijn, in de macht Zijner liefde.
God heeft gezegd: „Ik zal hunne zonden geenszins meer gedenken", Dit „geenszins meer", — ja, wie gelooft onze prediking? — is hetzelfde als: „Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen en onze smarten heeft Hij gedragen". — Bij God is niet slechts een vergeven, maar ook een vergeten, dus een waarachtig vergeven; want vergeven zonder vergeten is geen waarachtig vergeven. De menschen zeggen gewoonlijk: „vergeven zal ik het, maar vergeten kan ik het niet". Het vergeten juist is het zwaarste.
God de Heere houdt woord en trouwe. Waar Hij Zich openbaart in het Aangezicht van Jesus Christus en Zijn geopend Vaderhart toont en met den mensch Zijn Verbond aangaat, daar mag alles zich opmaken, — er zullen altijd in de zee der vergetelheid verdwijnen: oude zonden, nieuwe zonden.
Maar hoe kan God u genadig zijn ? God heeft Zijn Kind overgegeven, en Deze heeft Zijnen Geest gegeven. God is souverein; Hij kan zonden behouden en zonden vergeven, en doet het naar Zijn welbehagen, en het is bij Hem louter genade.
Waar God zonden vergeeft, daar betuigt Hij van Zijn kind : „Ik vind geen gebrek aan u". Daar geeft God Zijne Wet in zjjn verstand, en terwijl Hij ze in zijn verstand geeft, geeft Hij ze ook in zijn hart, opdat hij Zijne Wet liefhebbe. Ja, toen hij de Wet enkel in zijn verstand had, toen kon hij goddeloos leven; toen hij echter de Wet aanschouwde op Golgotha, toen ging de Wet ook in het hart met onuitwischbaar schrift.
Waar men de heiligheid begint te beminnen, daar krijgt men des te meer oog voor de wetteloosheid, ongerechtigheid en zonde. Vroeger kon men alles vereenigen, maar waar God Zich openbaart, daar kan men daarmee geen'vrede meer hebben. Als een mensch gereinigd is, dan ziet hij des te eerder de geringste smet aan zich.
God de Heere is een genadig Vader in een groot hospitaal; de zieken liggen aan Zijne borst en klagen Hem alles, en de genadige Vader spreekt aldus: „Het is niets, Mijne ziel, I k draag het gaarne", en lacht ze daarbij toe, en met deze liefde maakt Ilij ze gezond — God vergeet en denkt niet meer aan de zonden Zijner kinderen. Hij denkt van nu af slechts aan hetgeen Zijn eigen heilig Kind Jesus op Golgotha verworven heeft. De mensch kan zichzelf wat verwijten, het kind Gods ervaart echter den vrede Gods, en als het geweten en de duivel er nogmaals tegen opkomt, dan komt God met Zijnen Heiligen Geest, met Zijnen vrede en met Zijnen kwijtbrief.
Laat ons d i e ure niet vergeten, waarin God gekomen is en met Zijne pen door de gansche schuld eene streep heeft gehaald, en gesproken heeft niet alleen van vergeving, maar ook van de heerschappij der eeuwige genade.
Vers 13. „Als H i j z e g t : Een n i e u w V e r b o n d , zoo h e e f t H i j het e e r s t e oud g e m a a k t : dat nu oud gem a a k t is en v e r o u d e r d , is n a b i j de v e r d w i j n i n g ."
De Apostel wilde zeggen: dewijl God het eerste Verbond voor oud heeft verklaard, zal het niet lang meer duren, of het is verdwenen. Het heeft dan ook, nadat de Apostel dit schreef, slechts veertien jaren meer geduurd; toen heeft het oude Verbond zóó opgehouden, dat er niets meer van over is gebleven, naardien Jerusalem verwoest werd.
Maar wat is „het oude Verbond" of „het oude Testament" ? wat hebben wij daaronder hier te verstaan ? Er is een waar misbruik van de uitdrukkingen „oud Testament" en „nieuw Testament" gemaakt, toen men ze op de Heilige Schrift toepaste; daar spreekt men dan van „het Oude Testament", wanneer men de Boeken van Mozes tot Maleachi, en van „het Nieuwe Testament", wanneer men de Boeken van Mattheiis tot de Openbaring van Johannes bedoelt, terwijl men toch moest zeggen: de Schriften van Mozes en de Profeten en de Schriften der Evangelisten en Apostelen.
Nu hebben wij tot recht verstand der zaak op tweeërlei te letten of twee vragen te beantwoorden: 1. Wat beteekent het, wat de Apostel hier zegt? wat is zijne bedoeling? wat verstaat hij onder oud en nieuw Verbond ? 2. Hoe geschiedt het, hoe gaat het toe, dat hetgeen de Apostel zegt, ook bij ons zich in het leven openbaart?
Het Verbond, dat God met de vaderen maakte (Vs 9), toen Hij hen uit Egypte leidde, was niet hetgeen men gewoonlijk het oude Verbond noemt. Het was immers niet het werkverbond, neen, het was hetzelfde Verbond der genade, dat God had opgericht met onze eerste ouders in het paradijs, met Abraham enz. Want God zegt tot Zijn volk: „Ik ben uw God". Door het Verbond der genade maakte Hij hen tot Zijn volk, nam hen aan, en daar Hij nu, uit genade, hun Koning wilde zijn, gaf Hij hun ook de regelen en rijkswetten, waarnaar zjj hadden te leven als burgers van het Koninkrijk der hemelen. Nu had voorzeker dit genadeverbond in onderscheiden tijden ook onderscheiden vormen, in welke het voorgesteld en geopenbaard werd. En zoo was dat Verbond in zeker opzicht onderscheiden van de latere openbaring, in d i e n zin namelijk, dat het eerst in gelijkenissen en beelden werd voorgesteld. Want toen God dat te Zijner tijd van Zijnen Christus heeft verklaard, heeft Hij zulks gedaan in beelden; daarentegen bestaat het andere Verbond, de openbaring der laatste tijden, niet meer in gelijkenissen en beelden, maar is zeer klaar en duidelijk, de beelden zijn weggenomen en alles staat voor den geest der Gemeente als geopenbaard. Zoo bestond dan voor wie onder het eerste Verbond leefde nog een juk, dat wij niet meer behoeven te dragen. Wij weten, dat alles, wat de Apostelen geleerd hebben, op Mozes en de Profeten is gegrond, en dat de eerste Christenen geenen anderen Bijbel hebben gehad dan de Boeken van Mozes en de Profeten, het zoogenaamde Oude Testament. In dien Bijbel onderzochten zij naarstig, of hetgeen de Apostelen leerden, alzóó was.
Het eerste Verbond was het eeuwig genadeverbond. Wat nu een e e u w i g Verbond was, dat was ook een n i e uw Verbond, en wat een n i e u w Verbond was, maar tot een oud Verbond gemaakt werd, dat is niet een oud Verbond voor God geweest, maar een oud Verbond voor de menschen. Dat kwam van de verkeerdheid der menschen, die het genadeverbond tot een werkverbond maakten. Zoo zijn de vaderen, wanneer zij uit hun werkverbond zich niet in het genadeverbond lieten drijven, in het oude Verbond gebleven en daarin verloren gegaan; want zij bleven in de letter hangen en verstonden den geest der zaak niet. Zij hielden het voor ketterij, wanneer Jesaia zeide: „Mij hebt gij niet gebracht het kleine vee uwer brandofferen", en wanneer David zeide: „Brandoffer en zondoffer hebt Gij niet geëischt", en Hosea: „Ik heb lust tot weldadigheid, en niet tot offer". — De vaderen bleven hangen in het werk als werk, en gaven geen acht op Christus, en zoo beeft God ook op hen geen acht willen geven. Dewijl dezen het genadeverbond tot een werkverbond maakten, spreekt de Heere van een n i e u w Verbond.
Zooals het altijd geweest is, zoo is het nog. Men heeft goed preeken, dat de mensch alleen door het geloof rechtvaardig wordt, dat de mensch op Christus moet steunen, enz., — de mensch blijft, al begrijpt hij de zaak met het verstand, zoo lang in het werkverbond zitten, totdat het Woord des Heeren door genade zich bij hem persoonlijk vervult. Zoodra het God den Heere behaagt, het zaad des Woords in 's menschen hart te werpen, zoodat de wedergeboorte plaats vindt, is er bij den mensch een geleidelijk voortgaan door de verlichting des Heiligen Geestes, zoodat het aan hem vervuld wordt: „Zij zullen allen van God geleerd zijn". Dat nu gaat door velerlei wegen. Heeft echter een mensch zijne voeten op dezen weg gericht, dan wordt hij zeer verliefd op de heiligheid Gods. En allengs neemt de mensch toe in vroomheid en wordt h e i l i g; Christus is er dan wel is waar, en is voor den mensch geheel bereid, maar de mensch bindt zich toch aan het gebod, staat onder wet, totdat hem ontdekt wordt: mensch, gij zijt niets en gij kunt niets, — God is het alleen.
Daarvan is sprake Job 33 : 15—18: „In den droom, door het gezicht des nachts, als een diepe slaap op de lieden valt, in de sluimering op het leger: dan openbaart Hij het voor het oor der lieden, en Hij verzegelt hunne kastijding; opdat Hij den mensch afwende van zijn werk, en van den man de hoovaardij verberge: dat Hij zijne ziel van het verderf afhoude; en zijn leven, dat het door het zwaard niet doorga". Wie meent te staan, zie toe, dat hij niet gevallen zij. Vers 23—29: „Is er dan bij hem een Gezant, een Uitlegger, Een uit duizend", — dat is: Christus, — „om den mensch zijnen rechten plicht te verkondigen", — dat is opdat hij de vraag: „Hoe zijt gij rechtvaardig voor God ?" leere, — „zoo zal Hij hem genadig zijn, en zeggen: Verlos hem, dat hij in het verderf niet nederdale, Ik heb verzoening gevonden. Zijn vleesch zal frisscher worden, dan het was in de jeugd. . . . Hij zal tot God ernstelijk bidden, Die in hem een welbehagen nemen zal. . . . Hij zal de menschen aanschouwen en zeggen: Ik heb gezondigd, en het recht verkeerd, hetwelk mij niet heeft gebaat; maar God heeft mijne ziel verlost, dat zij niet voere in het verderf, zoodat mijn leven het licht aanziet. Zie, dit alles werkt God twee- of driemaal met eenen man". Zóó namelijk wordt de mensch twee- of driemaal in het leven overtuigd, hoe de zaak ligt, grondig overtuigd, dat het alleen in de genade Gods staat. Brengt nu God den mensch uit het werkverbond in het genadeverbond over, zoo is dat een werk van almachtige genade. Daarbij wordt de mensch door allerlei aanvechting en ellende bij het licht der Wet Gods h i e r v a n overtuigd: het is niet bjj mij, het is niet uit het vleesch, en het is waar,
Te midden van dit leven Houdt ons de dood omvangen!
Wie is het, die daar hulp verleen',
Dat wij genade erlangen ? —
Dat zijt Gij, Heere, alleen!
Tot dusverre heeft de mensch vastgehouden zijne eigene gerechtigheid, heeft vastgehouden de wet, heeft het leven gevonden in eigen hand; maar hoe verheugt hij zich, dewijl het hem om gerechtigheid en verlossing te doen is, wanneer hij door God overtuigd wordt, dat het enkel van God afhangt, en dat de mensch — de bekeerde en wedergeborene — mensch blijft. Nu is het niet meer de Wet, maar de genade. De Wet is niet meer voor oogen, maar in het binnenste des harten; daar legt God de Wet, zoodat de Wet daarin begint te leven, zoodat het nu niet meer is een kunnen, zullen of moeten, maar vrijwilligheid. Daar is, wat de verloren zoon zegt: „Vader, ik ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden".
Bij het werkverbond heeft men zonde en heeft men ook goede werken, men heeft onreinheid en ook reinheid, zoodat men uit louter vroomheid Christus aan het kruis zal hechten, — ook in de predikers der „gerechtigheid uit het geloof".
In het Verbond der genade heeft men werken en men weet het niet. Eén ding alleen weet men, nml.: God alleen handhaaft de Wet, — ik daarentegen ben verdraaid, — en God vergeeft zonde en ongerechtigheid. Dat is het Verbond der genade, en dat is de eerste van alle „wetten" Gods (Vs 10), dat men voor God wandelt in waarachtigen ootmoed.
Daar nu, waar God Zijne belofte vervult, wordt g e l o o f d , — wat geloofd? Wat er jn Vers 12 staat: „Want Ik zal hunnen ongerechtigheden genadig zijn, en hunne zonden en hunne overtredingen zal Ik geenszins meer gedenken". In het werkverbond wordt het omgekeerd genomen, zóó namelijk: wanneer ik mij eerst van zonde en ongerechtigheid losgemaakt en gereinigd heb, wanneer ik deze of die deugd, dezen of dien graad van heiligheid verkregen heb, — dan zal God mij genadig zijn — Niet alzóó in het genadeverbond, in het Verbond der belofte. Daar geven wij Hem de eer, wanneer wij midden in de hel ten spijt van alle duivelen Hem aangrijpen bij den zoom Zijns kleeds; want Hij is onze Medicijnmeester.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 december 1898

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreen. HOOFDSTUK 8 : 1 2 e n 1 3.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 december 1898

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's