Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreën. Hoofdstuk 9 : 6—10.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreën. Hoofdstuk 9 : 6—10.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vers 6. „Deze d i n g e n nu, a l d u s t o e b e r e i d z i j n d e " ,— namelijk zooals Vers 2—5 is aangegeven, — „zoo g i n g en w e l de p r i e s t e r s " — d. i. de priesters in 't algemeen, dat waren derhalve heilige menschen, die zich geheiligd hadden en door God geheiligd waren, — „te a l l e n t i j d e in d en e e r s t e n t a b e r n a k e l . " Ofschoon geheiligd, mochten zij toch niet tot God komen, maar moesten in den eersten of voorsten tabernakel blijven. Geheiligd door de Wet, mag men tocli met al zijne heiligheid niet voor God verschijnen, maar moet men in den eersten tabernakel blijven.
Vers 7. „Maar in d e n t w e e d e n t a b e r n a k e l g i ng a l l e e n de h o o g e p r i e s t e r " of (naar het Hebreeuwsch) de groote priester. Deze moest uitwendig zonder eenig gebrek zijn, en deze alleen mocht, en wel slechts „ é é n m a a l des j a a r s " , voor God verschijnen, en zulks „niet z o n d e r bloed".
Dit laatste zegt de Apostel, om te doen gevoelen, dat dit voor God verschijnen niet kon plaats hebben tenzij met bloed.
„ H e t w e l k h i j o f f e r d e v o o r z i c h z e l v e n en v o o r d es v o l k s m i s d a d e n " (naar het Grieksch: onwetendheden).
Derhalve een man, naar de Wet zonder gebrek, de eenige, die voor God verschijnen mag, is vol onwetendheid. Onwetendheid nu is geene geringe zonde. Het ergste, dat uit het hart eens menschen voortkomt, is niet moord, echtbreuk enz., maar onverstand. God heeft de Wet gegeven; zij is allen menschen bekendgemaakt, en of de mensch de Wet verstaat, of niet, daar kan God niet naar vragen. Het onverstand juist is voor God gruwelijk. In het gewone leven kan men niets ondernemen. tenzij men op de hoogte van de zaak is. Men moet eene zaak hebben geleerd, en wanneer men dan iets vergeet, is men strafbaar.
Vers 8. „ W a a r m e d e de H e i l i g e G e e s t dit b e d u i d d e, d a t n o g n i e t o p e n b a a r g e m a a k t w a s de w e g des h e i l i g d o m s " , d. i. de weg tot het binnenste heiligdom, namelijk den hemel, „ z o o l a n g de e e r s t e t a b e r n a k el (dat wil hier zeggen: de geheele tabernakel) n o g s t a n d had."
Dat heeft de Heilige Geest aan alle geloovigen van ouds her beduid; want de heiligheid was slechts te verkrijgen uit het heilige der heiligen. God heeft gezegd: „Ik heilig u". Ilij alleen kan heiligen. Wanneer God iemand met heiligheid bekleedt, dan is hij geheiligd. Toen de tabernakel nog stand had, wist men den weg wel, maar hij was afgesloten, bedekt, niet openbaar gemaakt. Den ingang zag men wel, maar alleen een Godsman mocht er in komen, en de«en was de weg ook niet geopenbaard, niet ontdekt, niet vrij en open. Want al had hij — de hoogepriester — zich ook geheiligd en was hij met het bloed ingegaan in het heilige der heiligen, hij vond weldra weer iets in de Wet, dat hem toeriep: „onrein!" Nauwelijks had hij zich geheiligd, of de Wet bestrafte hem weêr; hij gevoelde zich weór onrein. Als het er nog zóó uitziet, wanneer zoo in een oogenblik de heiligheid weêr weg is, dan weet men den weg ter heiligheid niet. Nu was echter de Geest Gods in de priesters, zoovelen hunner geloovig waren, en Deze beduidde: „de tijd komt, dat de heiligheid, de weg ter heiligheid in waarheid zal gevonden zijn". Zoolang het niet Gods tijd was, den stroom der genade te laten nederdalen, moest de tabernakel eene v o o r a f b e e l d i n g van Christus zijn.
Vers 9. „ W e l k e was e e n e a f b e e l d i n g voor dien t eg en w o or d ig e n t i j d , in w e l k e n g a v e n en slachtoff e r e n g e o f f e r d w e r d e n , die dengene, die den dienst p l e e g d e , n i e t k o n d e n h e i l i g e n n a a r het g e w e t e n"
In den tabernakel „ w e r d e n g a v e n en s l a c h t o f f e r en g e o f f e r d " . Wanneer ik echter God iets breng, dan heb ik het eerst van Hem ontvangen, en kom ik van de priesters terug, dan ben ik terstond daarna weêr zondaar. Zoo kunnen dus die gaven en offers „ n i e t h e i l i g e n " of volkomen maken „ n a a r het g e w e t e n " . Zij maakten wel volkomen naar de letter der Wet, maar niet naar het geweten; zij konden de beschuldiging niet wegnemen.
De mensch leeft zonder Wet. Hij kent de Tien Geboden en is vol begeerte; hij kan anderen bestraffen en Gods gebod zelf overtreden, inaar de bestraffing door eenen ander kan hij niet verdragen. Hij gelooft aan den Ileere Jesus en denkt in den hemel te komen. Maar waar God komt, daar slaan de geboden in liet hart in als de bliksem, daar bevindt hij zich voor Gods rechterstoel, daar moet er eene gerechtigheid zijn, die voor God geldt, en er is angst en smart, totdat God alle zonde en ongerechtigheid des menschen achter Zijnen rug heeft geworpen, en zoo ook het geweten gereinigd is, dus volkomen gemaakt, d. i. heilig is.
Waarin bestond de oude dienst? Antwoord:
Vers 10. „ B e s t a a n d e a l l e e n in s p i j z e n en drank e n en v e r s c h e i d e n e w a s s c h i n g e n en r e c h t v a a r d i g m a k i n g e n des v l e e s c h e s , tot op den t i j d der v e r b e t e r i n g o p g e l e g d ."
„ I n s p i j z e n " , vergelijk Lev. 11. De zieken vragen den dokter: „wat mag ik eten?" En de dokter schrijft hun spijzen voor, die hij zelf gaarne eet. Tot eenen met zonde beladen mensch wordt gezegd: „dat en dat moogt gij eten, dat en dat moogt gij drinken", — zóó doet men in de Iioomsche Kerk, om van de zonde los te komen, om zalig te worden. Lees hierbij Vers 3--8 van Lev. 11. Wie onder wet is, zal zeggen : „ik eet geen zwijnenvleesch". Wie echter Christus heeft leeren kennen, zal zeggen: „Christus is mijne spijze"; Hij verdeelde de klauwen en ging door het slijk, zonder te verzinken; Hij zonk voor ons in den diepsten nood, en daar Hij de klauwen verdeelde, richtte Hij Zich zinkend op. Hij herkauwde, zoodat Hij al wat Hij van den Vader hoorde, bewaarde, er rustig bij neerlag en het altijd weêr opnieuw beschouwde. — Wio onder een bezwaard geweten zuchtte, kon door s p i j z e n of door onthouding van spijzen en door d r a n k e n enz. geene genezing van het geweten verkrijgen. Of hij van zulk water dronk, of niet, dat kon hem niet helpen. De rechte drank is het bloed van Christus.
„Rech t v a a r d i gm a k i n g e n des v l e e s c h e s " (bij Luther: uitwendige heiligheid), — vergelijk Num. 6 de wet van het Nazireërschap. Vers 2 : „belovende de gelofte eens Nazireërs, om zich den Heere af te zonderen", d. w. z. zich van zijne vrouw, van zijn bedrijf en huishouden af te zonderen, — niet om, zooals tegenwoordig gebeurt, op zijn verhaal te komen, maar om ingeleid te worden in het heiligdom Gods, inzonderheid door gebed. Ik zonder mij af, totdat God mij dit of dat opgehelderd heeft. Er staat niet: „gij zult u van den man, gij zult u van de vrouw onthouden", zooals de monniken het uitleggen, maar (Vs. 3): „Van wijn en sterken drank zal hij zich afzonderen, enz". Zulk een Nazireër was heilig (Vs. 5). Er behoefde echter maar het geringste te gebeuren, — al had hij zich ook nog zoo stipt aan zijne gelofte gehouden, — dan was alles te niet gedaan. Was iemand niet in Christus, dan was het Nazireërschap een ellendige staat; men kon er niets in vinden, wat het bezwaarde geweten reinigde.
„V e r s c h e i d e n e w a s s c h i n g e n . " Waar het geweten eenen mensch beschuldigt, vermogen alle uitwendige wasschingen er niets tegen. Al wat uit God geboren is, vraagt daar niet meer naar, neen, God moet in het hart Zijnen genadetroon hebben opgericht.
„Tot op den t i j d der v e r b e t e r i n g " of herstelling, d. i. totdat Christus zal komen en de waarachtige heiliging teweegbrengen.
Wel u, die dezen uitwendigen tabernakel verlaten hebt, en uwe toevlucht hebt genomen tot den troon der genade en tot den eenigen Borg.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreën. Hoofdstuk 9 : 6—10.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's