Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van 2 Timotheüs 3 : 14—17, (1ste Gedeelte.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van 2 Timotheüs 3 : 14—17, (1ste Gedeelte.)

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Maar blijf gij in hetgeen gij geleerd hebt, en waarvan u verzekering gedaan is, wetende, van wien gij het geleerd hebt; en dat gij van kinds af de Heilige Schriften geweten hebt, die u wijs kunnen maken tot zaligheid, door het geloof, hetwelk in Christus Jesus is. Al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot leering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is; opdat de mensch Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust."

Deze woorden zijn geschreven door den Apostel Paulus aan Timotheüs, dien hjj te Efeze had achtergelaten, opdat hij aldaar de waarheid Christi zou prediken en handhaven. De Apostel waarschuwt hem en de Gemeente voor al de afdwalingen van de gezonde leer en van de Wet Gods, en vermaant hem en de Gemeente bij de leer te volharden, welke hij van hem, van den Apostel Paulus, had geleerd; immers dat wist hij bij ondervinding, dat de leer van Paulus niet eene menschelijke leer was, maar dat hij, gelijk hij gezonden was door Christus, zoo ook door den Geest der waarheid Christi had geleerd, dat dus zijn woord G o d s Woord was, overeenkomstig de Heilige Schrift. En ook dit, dat het overeenkomstig de Heilige Schrift was, kon Timotheüs wel weten en beoordeelen; want zijne grootmoeder Loïs en zijne moeder Eunice (2 Tim. 1 : 5) hadden hem reeds vroeg, van zijne jeugd af, met den Bijbel bekend gemaakt, en zoo had hjj van haar door de Schriften een ongeveinsd geloof geërfd. Dat bleek ^el daaruit, dat Timotheüs, niettegenstaande hij zag, dat Paulus zware vervolging moest lijden, nochtans hem was gevolgd; de Heilige Schrift had hem daartoe wijs gemaakt en maakte hem nog dagelijks wijs, om de zaligheid zijner ziel nergens elders dan alleen in Jesus Christus te zoeken door het geloof. Immers de Heilige Schrift is niet van menschen ingegeven, maar van God door Zijnen Geest, en is daarom ook nuttig, om ons te leeren in de waarheid Christi, om ons van onze dwalingen te overtuigen en ze te weerleggen; om ons terecht te brengen, ons leven te verbeteren en alles te herstellen, wat wij bedorven hebben; om ons te onderwijzen en te tuchtigen, dat wij de rechtvaardigheid alleen in Jesus zoeken.
Alzoo wordt de mensch Gods, d. i. hij, dien God heeft uitverkoren, volmaakt door de Heilige Schrift, een volmaakt werktuig in de hand Gods, om alle goed werk te doen, zoodat God dit werk als goed in Christus Jesus aanneemt, terwijl wij in onszelven onvolmaakt zijn, onbekwaam tot eenig goed en geneigd tct alle kwaad. Nu is het de groote weldaad Gods, dat Hij ons deu Bijbel gegeven heeft, de Schriften des Ouden en Nieuwen Testaments of, beter gezegd, de Schriften van Mozes en de Profeten, en die der Evangelisten en Apostelen, want de mensch zal bij brood alleen niet leven, maar bij alle woord, dat uit den mond Gods uitgaat; en het is Zijn heilige wil en bevel, dat wij- met onze kinderen dagelijks in den Bijbel lezen, dewijl het recht gebruik er van nuttig is voor dit en het toekomende leven, daarentegen het nalaten van het onderzoek der Heilige Schrift aan onze ziel groote schade toebrengt.
In den tijd der Hervorming en na dien tijd werd bij de Gereformeerden de Bijbel niet alleen in de kerken, maar ook in de scholen en in de huisgezinnen gelezen; de huisvader vergaderde 's morgens en 's avonds alle huisgenooten met de kinderen en dienstboden om den Bijbel, en er werd een Hoofdstuk uit voorgelezen, en gebeden, menigmaal werden ook Psalmen gezongen.
Dit deden de hooggeplaatsten en rijken zoowel als de gei'ingsten en arnisten. Zelfs hebben velen lezen geleerd alleen met het doel, om den Bijbel te kunnen lezen, want er was honger naar dit Woord in het land, en God had Zich over de armen ontfermd en hun den Bijbel in hunne eigene taal geschonken, dat zij dien zelf mochten lezen en onderzoeken. Zoo was het ook in den tijd der Apostelen. Wij weten bijv , dat I.oïs en Eunice haar kind Timotheiis in den Bijbel onderwezen, hoewel zij met bijzondere moeilijkheden te kampen hadden; want de huisvader was geen Jood, hij was een Heiden; en zoo was ook Timotheiis niet eens besneden; dus schijnt het, dat zijn vader hem als Heiden wilde opgevoed hebben. Ook de Joden te Berea worden in de Handelingen der Apostelen geprezen, omdat zij zoo trouw de Schriften onderzochten en de prediking van Paulus daarmede vergeleken en daaraan toetsten. Jesus Zelf vermaant de Joden, vlijtig de Schriften te onderzoeken; zij meenden toch zelf in deze Schriften het eeuwige leven te vinden, en zij vonden dit leven ook, indien zij aan de Schriften gehoorzaam waren, — want, zegt Hij, zij zijn het, die van Mij getuigen (Joh. 5 : 39) Jesus Zelf en de Apostelen halen voortdurend de Heilige Schrift aan; dat kan alleen verklaard worden, doordat zij zelf steeds de Heilige Schrift lazen, haar dag' en nacht voor zich hadden en bepeinsden, gelijk David zegt Ps. 1 : 1, 2: „Welgelukzalig is de man, (wiens) lust is in des Heeren Wet", d. i. de Heilige Schrift, „en (die) Zijne Wet dag en nacht overdenkt". Het geldt niet alleen Josua, maar ook ons, wat de Heere tot Josua zegt (Hoofdst 1:8): „Dat het Boek dezer Wet niet wijke van uwen mond, maar overleg het dag en nacht, opdat gij waarneemt te doen naar alles, wat daarin geschreven is: want alsdan zult gij uwe wegen voorspoedig maken en alsdan zult gij verstandelijk handelen".
Dat dit bevel niet alleen Josua geldt, maar ook eiken Israëliet en eiken huisvader, zien wij in 't bijzonder uit Deuteronomium. Aldaar lezen wij Hoofdstuk 4 : 9, dat Mozes tot alle kinderen Israëls spreekt, zeggende: „Alleenlijk wacht u, en bewaart uwe ziel wel, dat gij niet vergeet de dingen, die uwe oogen gezien hebben", t. w. de groote wonderen, die God gedaan had, hen uitleidende uit Egypte. En Hoofdstuk 6 : 4—9 lezen wij: „Hoor, Israël! de Heere onze God is een eenig Heere. Zoo zult gij den Heere uwen God" — Die u verlost heett — „liefhebben, met uw gansche hart, en met uwe gansche ziel, en met al uw vermogen En deze woorden, die ik u heden gebiede, zullen in uw hart zijn. En gij zult ze uwen kinderen inscherpen, en daarvan spreken, als gij in uw huis zit, en als gij op den weg gaat, en als gij nederligt, en als gij opstaat. Ook zult gij ze tot een teeken binden op uwe hand", — opdat uwe hand niets doe tegen 's Heeren Wet, — „en zij zullen u tot voorhoofdspanselen zijn tusschen uwe oogen, — dat het als het ware op uw voorhoofd te lezen is, dat gij den Heere toebehoort met lichaam en ziel. „En gij zult ze op de posten van uw huis en aan uwe poorten schrijven", — dat dus 's Heeren Woord heersche in uw huis en in uwe poorten, d. i. in uwe raadsvergaderingen en gerechtshoven. (Vergel. Hoofdst. 11 : 18—21.) En zoo lezen wij ook in de onderwijzing van Asaf (Ps. 78: 4—8): „Wij zullen het niet verbergen voor hunne kinderen, voor het navolgende geslacht, vertellende de loflfeltjkheden des Heeren, en Zijne sterkheid, en Zijne wonderen, die Hij gedaan heeft. Want Hij heeft eene getuigenis opgericht in Jakob, en eene Wet gesteld in Israël; die Hij onzen vaderen geboden heeft, dat zij ze hunnen kinderen zouden bekend maken. Opdat het navolgende geslacht die weten zou, de kinderen, die geboren zouden worden; en zouden opstaan, en vertellen ze hunnen kinderen. En dat zij hunne hoop op God zouden stellen, en Gods daden niet vergeten, maar Zijne geboden bewaren. En dat zij niet zouden worden gelijk hunne vaders, een wederhoorig en wederspannig geslacht; een geslacht, dat zijn hart niet richtte, en welks geest niet getrouw was met God".
Het Oude en het Nieuwe Testament vermaant ons dus ten ernstigste, den Bijbel, en wel niet alleen het Nieuwe Testament, maar ook de Heilige Schriften van Mozes en de Profeten, vlijtig te lezen, alle dagen, en geduriglijk te overwegen en te gehoorzamen door het geloof in Jesus Christus. Dit moeten wij doen niet alleen voor onszelven, maar naar Gods wil en bevel moeten wij ook onze kinderen met de wonderwerken des Heeren en met Zijne woorden bekend maken; het is dus geene door menschen overdreven zaak, maar Gods uitdrukkelijk bevel, en wij hebben ook bij den doop onzer kinderen beloofd, dat wij hen zullen onderwijzen in de dingen van het Koninkrijk Gods, — want hunner is het Koninkrijk der hemelen. Daarmede, dat wij onze kinderen in de catechisatie of ook in de school laten onderwijzen in het Woord Gods, hebben wij nog niet aan Gods bevel voldaan. Voorzeker, dat is goed, maar nog niet genoeg, want als dat Woord in ons huis niet heerscht, daar niet wordt gelezen, dan wordt daarmeê weêr afgebroken, wat er in de catechisatie en in de school opgebouwd is. In de allereerste plaats zijn de ouders verplicht voor hunne kinderen te zorgen, en zij zullen eens rekenschap moeten geven voor hunne kinderen; intusschen is bij dit alles aan Gods Woord en bevel nog niet voldaan, dat gij alle dagen met uwe kinderen daarvan spreekt; veeleer wordt dit alleen vervuld, als wij naar de oude gereformeerde gewoonte met het morgen- en avondgebed den Bijbel lezen en het woord, dat wij lezen, ons in het hart prenten en onzen kinderen, alzoo dat wij er naar handelen.
Zeg niet: „ik versta het Woord Gods niet". Dat is eene uitvlucht, want de Heilige Schrift is zóó eenvoudig, dat zelfs de kleine kinderen ze kunnen vatten en verstaan. Smeek maar om een zaligmakend verstand er van, en onderwerp er u aan, zoo zult gij hoe langer zoo meer er van verstaan. Zeg ook niet: „in den Bijbel slaat zoo veel van allerlei booze en goddelooze stukken, zelfs van vrome menschen, wat volstrekt niet stichtelijk is te lezen". De Bijbel bewijst juist daarmee, dat hij Gods heilig Woord is, dewijl hij ons ons leert kennen, zooals wij zijn, en wat er uit onze harten voortkomt, alsmede Gods heilige Wet en Gods genade in Christus Jesus.
Wij moeten echter met onze kinderen d a g e l i j k s in den Bijbel lezen, want dagelijks, want altoos vergeten wij den Heere onzen God en Zijne Wet en de verlossing, die in Christus Jesus is, en zouden gedurig op dwaalwegen wandelen, indien niet Gods Heilige Geest door Zijn Woord ons op den rechten weg leidde en ons behoedde voor vallen en omkomen. J a , groot is de nuttigheid van het rechte gebruik der Heilige Schrift; eenen wonderbaren invloed oefent zij op ons uit en maakt zalig degenen, die zich aan haar onderwerpen.
Wij kennen God van nature niet, maar zijn van nature van Hem vervreemd, en alleen door het levende Woord Gods leeren wij God kennen in Christus Jesus. Door het aandachtig en vlijtig lezen der Heilige Schrift ontdekt ons de Heilige Geest onze zonde en ongerechtigheid, en bepaalt ons bij deze getuigenis Gods over ons. Want uit onszei ven zijn wij met onszelven tevreden en wandelen in eigengerechtigheid; maar de Heilige Geest bepaalt ons bij de Wet Gods, die niet straffeloos mag worden overtreden, en bij de overtreders van die Wet, van welke Hij in de Heilige Schrift getuigt, en bij de straffen, waarmede God hen gestraft heeft, — zoodat wij, tot onszelven inkeerende, moeten erkenneu: „die overtreder ben ik". Dit is het begin der bekeering, en wij weten, dat zonder bekeering en wedergeboorte geen mensch zalig kan worden. Hebben wij echter door de Heilige Schrift ons leeren kennen als overtreders der Wet, en dat wij tegen den Heere hebben gezondigd, zoo kunnen wij nog minder vertrouwen vatten tot God uit onszelven en gelooven, dat de Heere ons zou genadig zijn. Dat komt zelfs, als wij eenigszins gevoel hebben van Gods heiligheid, niet in onze harten op; dat leeren wij alleen door de Heilige Schrift, die ons betuigt, dat Jesus Christus in de wereld gekomen is, om de zondaars zalig te maken, en dat Hij voor zondaars is gestorven. Ook dit zouden wij uit onszelven niet vatten, dat wij eenvoudig en alleenlijk te gelooven hebben in Zijnen Naam en dat wij niet door onze werken zalig worden, indien niet overal de Heilige Schrift ons het geloof in Jesus Christus predikte, — alzoo werkt de Heilige Geest in ons, dat wij het op het Woord wagen, ons aan Jesus toe te vertrouwen geheel en al. Wederom is het het Woord der Heilige Schrift, door hetwelk de Heilige Geest ons verzegelt, dat wij in Jesus Christus hebben de verlossing door Zijn bloed, nml. de vergeving der misdaden naar den rijkdom Zijner genade. Door het Woord der Heilige Schrift leert ons de Heilige Geest verder, dat wij onbekwaam zijn uit onszelven om te doen wat voor God goed is, en de dagehjksche ondervinding bevestigt dit; door het Woord der Heilige Schrift leert Hij ons, wat anders in onze gedachten niet zou opkomen, dat Jesus Christus is onze heiligmaking. Al deze dingen mogen wij in de catechisatie al van buiten leeren, mogen ze weten, — in de practijk van het dagelijksch leven zijn wij ze steeds weêr vergeten, tenzij wij gedurig er aan herinnerd, er door terechtgebracht, bestraft en overtuigd worden. Daarenboven komen wij aldoor met alle mogelijke dwaalleeringen, die ons van Christus willen afbrengen, in aanraking, — de Heilige Schrift wederlegt ze, ten minste voor den oprechte; en de Heilige Geest leidt den oprechte in alle waarheid. Gedurig worden allerlei zonden openbaar, voornamelijk hoogmoed, — maar de Heilige Schrift verbetert ons, zij brengt ons terecht, dat wij egen alle zonden onze toevlucht nemen tot Jesus en in Hem behouden worden. Gedurig zoeken wij de gerechtigheid in onszelven en vallen dan zooveel te meer in zonde en overtreding; de Heilige Schrift leert ons onze gerechtigheid alleen te zoeken in Jesus, als verlorene zondaars, en alzoo, afgebracht zijnde van onzen hoogmoed, teruggehouden zijnde van trotschheden, blijven wij vrij van groote overtreding.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Verklaring van 2 Timotheüs 3 : 14—17, (1ste Gedeelte.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's