Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van 2 Timotheüs 3 : 14—17. (2de Gedeelte. — Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van 2 Timotheüs 3 : 14—17. (2de Gedeelte. — Slot.)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Maar blijf gij in hetgeen gij geleerd hebt, en waarvan u verzekering gedaan is, wetende, van wien gij het geleerd hebt; en dat gij van kinds af de Heilige Schriften geweten hebt, die u wijs kunnen maken tot zaligheid, door het geloof, hetwelk in Christus Jesus is. Al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot leering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is; opdat de mensch Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust."

Als gij uw werk moet doen met eene bezwaarde consciëntie, gaat het dan goed? Immers neen, dan is er geen lust en geen voorspoed. Ziedaar de Heilige Schrift, zij leert u uwe zonden den Heere Jesus te belijden en te klagen, Hem te gelooven, en door Hem de vergeving te verkrijgen, opdat gij met eene goede consciëntie uw werk moogt doen en volbrengen.
De Heilige Schrift leert de vrouw haren man lief te hebben en hem getrouw en onderdanig te zijn; zij leert den maft zijne eigene vrouw lief te hebben en voor haar te zorgen als voor zijn eigen lichaam. De Heilige Schrift leert de ouders, hunne kinderen te beschouwen als eene gave Gods, leert hen ze op te voeden in de kennis en vreeze des Heeren. De Heilige Schrift leert de kinderen aan hunne ouders gehoorzaam te zijn in den Heere. De Heilige Schrift leert de dienstboden hunne heeren en vrouwen getrouw te dienen als den Heere Christus, — en leert wederom de heeren en vrouwen aan hunne dienstboden liefde te bewijzen, daar zij ook eenen Heer in den hemel hebben, Die oordeelen zal zonder aanzien des persoons. De Heilige Schrift leert de onderdanen de overheid te gehoorzamen om der consciëntie wil, ook de schuldige belasting te betalen zonder murmureeren; de Heilige Schrift leert de overheid, dat zij eene dienaresse Gods is en Hem rekenschap verschuldigd is. De Heilige Schrift herstelt dus alle mensclielijke verhoudingen, en maakt, dat een iegelijk in al zijne betrekkingen getrouw is en aan de eischen van zijn beroep voldoet door een oprecht geloof in Jesus Christus.
En als rampen en nooden, als ziekte en dood over ons komen, als aanvechting onze zielen bestormt, dan is het weder de Heilige Schrift, die ons in waarheid vertroost, die ons verootmoedigt en toch dien God leert kennen en aanbidden, Die niet laat varen de werken Zijner handen; dien God, Die een God des levens is, een almachtige Ontfermer, bij "Wien uitkomsten zijn ook tegen den dood, Die heilig is in al Zijne wegen en nochtans alzóó, dat Hij den armen zondaar, die zich tot Hem keert, niet laat vergaan of vertwijfelen, maar in Jesus Christus hem verrijkt met Zijnen troost. „Want wat te voren geschreven is, dat is tot onze leering te voren geschreven, opdat wij door lijdzaamheid en verstroosting der Schriften hoop zouden hebben." (Rom. 15 : 4.) En zoo leeren wij al onzen lichamelijken en geestelijken nood Hem klagen, wat wij niet zouden durven doen, als niet de Heilige Schrift ons daartoe aanmoedigde; en wederom door deze Heilige Schrift verkrijgen wij de vertroosting, dat de Heere ons gebed zal verhooren. Zoo worden wij voor vertwijfeling bewaard en vertroost, en zeggen met Ps. 1 1 9 : 9 2 : „Indien Uwe Wet niet ware geweest al mijne vermaking, ik ware in mijnen druk al lang vergaan". Aan de Heilige Schrift hangt ons geestelijk leven in alle opzicht; de Heilige Geest verwekt het en onderhoudt het door het geschreven Woord Gods.
Niet tevergeefs heeft de Heere er zoo sterk op aangedrongen, dat wij allo dagen Zijn Woord zouden lezen en behartigen. Doen wij dat niet, dan vergeten wij den Heere onzen God, dan verzinken wij in het heidendom. Dit geschiedt reeds, als wij wel is waar den Bijbel nog lezen, maar er ons niet aan onderwerpen en de woorden Gods niet in ons hart leggen, en onzen wandel er niet naar richten. Immers zóó begint de afval: dan heeft men nog wel eene gedaante van godzaligheid, maar verloochent hare kracht, omdat men deze niet aangrijpt door een oprecht geloof in Jesus Christus; het is niet, dan een dood geloof, een praten over den godsdienst zonder kracht en waarheid, zonder vreeze Gods, en eindelijk heeft men ook deze gedaante der godzaligheid zelve verloren; men beweert nog wel een Christen te zijn, schoon men werkelijk reeds teruggezonken is in het heidendom. Dat zulke tijden zullen komen, heeft de Apostel voorspeld, en als wij nagaan, wat hij in het begin van dit Hoofdstuk zegt, en dat met onze tijden vergelijken, dan erkennen wij, dat wij in de laatste tijden zijn. „Want de mensehen zullen zijn liefhebbers van zichzelven, geldgierig, laatdunkend (d. i. pochers, roemers van eigen deugden en gaven), hoovaardig, lasteraars, den ouderen ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, zonder natuurlijke liefde, — zooals God die aan de ouders jegens hunne kinderen, en aan de kinderen jegens de ouders, aan de broeders en zusters jegens elkander heeft ingeschapen,— onverzoenlijk, achterklappers, onmatig, wreed, zonder liefde tot de goeden, verraders, roekeloos, opgeblazen, meer liefhebbers der wellusten, dan liefhebbers Gods." (2 Tim. 3 : 2—4.) Ja, daartoe komt men, als men op de Heilige Schrift, op des Heeren Woord, geen acht geeft, maar op zichzelven vertrouwt en in zichzelven zijne heiliging zoekt. Zoo hebben de Christenen na den tijd der Apostelen ook nog wel een tijdlang de Heilige Schrift gelezen, maar de meesten hebben er niet aan gehoorzaamd, maar de gerechtigheid en de heiligheid in zichzelven gezocht. Wat was het gevolg? Zij zijn steeds verder van de waarheid afgeweken en in steeds dieper verval geraakt; ofschoon zij hunne zaligheid in zichzelven niet konden vinden, hebben zij zich toch niet tot den Ileere Jesus Christus bekeerd, in Wien volgens de getuigenis der Heilige Schrift de volheid dei- Godheid lichamelijk woont, maar hebben de heiligen en de engelen en de martelaren aangeroepen, en de beelden gediend, voor dezelve zich nederbuigende; zij wilden zichzelven kastijden en bedreven hoererij, en zijn alzoo vervallen tot alle gruwelen der Heidenen. En om nu niet altijd weêr door de Heilige Schrift bestraft te worden, hebben zij hoe langer zoo meer nagelaten de Heilige Schrift te lezen. Wat was het gevolg ? De Kerk werd overheerscht door de heidensche duisternis, die in de Roomsche Kerk ook nu nog heerscht. Want de Roomschen verhinderen de menschen in den Bijbel te lezen, opdat zij hunne dwalingen niet erkennen en zich bekeeren tot den eenigen en waarachtigen God en onzen eenigen Zaligmaker Jesus Christus, en alzoo zalig worden door het geloof in Jesus Christus.
Wijl de Bijbel bij ons volk niet vlijtig en dagelijks is gelezen, wijl men niet met allen ernst de Heilige Schrift heeft willen onderzoeken, daarom is de afval heden zoo groot, en als God niet in genade bekeering geeft en leven door Zijnen Heiligen Geest, dan staat te vreezen, dat de Gemeente ten spijt van prediking, bijbellezing en onderwijs verzinken zal in het moderne heidendom of in Roomsch bijgeloof en afgodendienst, terwijl zij nog altoos den naam van Christelijk zal willen behouden; dan staat te vreezen, dat de heidensche zonden des ongeloofs, het jagen naar aardsche winst, gierigheid en oneerlijkheid in handel en wandel, dronkenschap, hoererij en overspel nog meer de bovenhand zulleu krijgen, dan thans, nog meer alles zullen overheerschen, terwijl alle eerbied voor het heilige en voor degenen, die God boven ons gesteld heeft, zal verdwijnen.
Zien wij 't niet reeds met onze oogen ? Ach, zoo God Zich niet erbarmt, is 't met ons gedaan. Op grond der Heilige Schrift staat dat te vreezen, want: als nood en ellende komt, zal er geene hoop en geene uitkomst wezen, tenzij dat men wederkeert tot de Wet en de Getuigenis, tot den Bijbel, gelijk geschreven is Jen 8 : 2Ü: „Tot de Wet en tot de Getuigenis, zoo zij niet spreken naar dit woord, het zal zijn, dat zij geenen dageraad zullen hebben" Alleen de Wet en de Getuigenis doet ons in alle duisternis het Licht opgaan, hetwelk is de Christus, de Verlosser van zondaren, maar als men de Schriften verwerpt, kan men Hem niet kennen en niet op Hem hopen. De Profeet Jesaia, dat zeggende, voorziet, dat er geen hoop meer zijn zal, noch van Boven, noch van beneden, maar dat een ieder den ander zal aanklagen, en dat men, geplaagd door den honger, de overheid en den koning zal beschuldigen, — maar hoop is er niet, — nochtans zullen degenen, die door vreeselijke ellende geleerd zijn om op des Heeren Woord te letten, dan in duisternis en schaduw des doods, waarin zij gezeten zijn, het Licht zien opgaan, den Christus, Die genaamd is „Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst".
Laat ons ter harte nemen wat de Apostel Petrus zegt (2 Petr. 1 : 19), ziende op het woord in Jesaia 8: „En wij hebben het profetische Woord, dat zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt als op een licht, schijnende in eene duistere plaats, totdat de dag aanlichte, en de morgenster opga in uwe harten".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 januari 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Verklaring van 2 Timotheüs 3 : 14—17. (2de Gedeelte. — Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 januari 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's