Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreën. Hoofdstuk 9 : 11—14.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreën. Hoofdstuk 9 : 11—14.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vers 11. „Maar C h r i s t u s , de H o o g e p r i e s t e r der t o e k o m e n d e g o e d e r e n , g e k o m e n z i j n d e , is door d e n m e e r d e r e n en v o l m a a k t e r e n t a b e r n a k e l, n i e t met h a n d e n g e m a a k t , dat is, n i e t van dit m a a k 8 e l " . . ..
„ C h r i s t u s " , dat is: Messias, Gezalfde. Zóó heette de hoogepriester onder het Oude Verbond, zooals blijkt uit Lev. 4 : 3 : „Indien de priester, die gezalfd is, . . . " Christus heeft niet Zelf Zich die eer genomen, maar heeft ze ontvangen van Hem, Die zegt: „Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. Gij zijt Priester in der eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek".
„Christus, g e k o m e n z i j n d e " , — Hij is gekomen met alle zaligheid, toen het met alle verwachting uit was, — toen is Hij gekomen, en alle Levieten, de gansche dienst der Wet moest voor Hem wijken; want Hij was de ware Hoogepriester.
Hij is „de H o o g e p r i e s t e r der t o e k o m e n d e g o e d e r e n " , — Hij heeft met toekomende goederen te doen en brengt ze van God meê, brengt ze tot de Gemeente. De andere hoogepriesters brachten niets toekomstigs, geene goederen, die toereikende waren voor de toekomst, maar slechts goederen, die toereikende waren voor eene minuut, hoogstens voor een jaar Wanneer iemand nu aan zulke dingen met zijne ziel bleef hangen, dan reinigde hem het bloed niet. Wanneer echter iemand aan Christus geloofde, dan diende hem het bloed der bokken en kalveren tot sacrament der reiniging. Wanneer daarentegen het geloof er niet was, dan hadden al deze dingen geene waarde. Nu Christus echter gekomen is, beteekenen al deze dingen in 't algemeen niets meer, want zij waren er slechts, om op den komenden Christus te wijzen. In den tijd, toen Paulus dezen Brief schreef, hingen de gewetens der geloovigen nog aan deze dingen, en zoo verplaatste zich Paulus in den tijd vóór Christus komst. Zoolang Christus nog niet gekomen was, lagen deze goederen nog in de belofte. Toen Christus gekomen was, bracht Hij goederen meê, die heden er zijn, morgen er zijn, en voor de toekomst zijn. Deze goederen zijn in Vers 15 geteekend met de enkele woorden: „de beloftenis der eeuwige erve", dat is dus vergeving der zonden, gerechtigheid, genade, wedergeboorte enz. Deze goederen zijn er. Hij heeft ze aangebracht: vergeving der zonden, eeuwig leven, vrede, eeuwige heerlijkheid. Deze goederen houdt Hij in de Gemeente in stand. Hij bewaart de Zijnen, opdat zij bewaard blijven voor de eeuwige erve.
Toen Hij kwam, kwam Hjj d o o r e e n e n m e e r d e r e n en v o l m a a k t e r e n t a b e r n a k e l en ging in het heiligdom in, richtte Zijne voeten om in te gaan in het heiligdom. De hoogepriester ging door den tabernakel, d. i. door het voorste deel, om in te gaan in het andere deel van den tabernakel; zoo ging hij dus door den eersten tabernakel heen. Dit gaan door den eersten tabernakel heen was iets schrikkelijks; want het was een zware gang, voor God te verschijnen. Een vreeselijk oogenblik was het voor den hoogepriester, wanneer hij door den eersten tabernakel heen was en nu door het voorhangsel heen moest. Hij moest vreezen met het volk door den bliksem Gods te worden vernield.
Ook Christus ging door den eersten tabernakel heen in den tweeden. Deze eerste tabernakel was uitnemender en volmaakter dan de tabernakel, waarvan wij bij Mozes lezen. De tabernakel, waardoor Hij heenging, was niet gebouwd zooals die der Levieten.
Wat voor tabernakel mag dat nu geweest zijn, waardoor Christus heenging? Hoofdstuk 10: 5 lezen wij: „Gij hebt Mij het lichaam toebereid", d. w. z. Mij een lichaam gegeven, om in dit lichaam, met dit lichaam en door dit lichaam heen de verlossing teweeg te brengen dergenen, die Gij Mij gegeven hebt. Ter wille van de verlossing was Christus in dit lichaam, was Hij door dit lichaam gekomen, en door dat lichaam, door het vleesch heen ziet de verlorene mensch in het hart Gods. Zoo is het lichaam van Christus de meerdere en volmaaktere tabernakel.
Niet door den Geest alleen kon de herstelling geschieden, want wij zijn lichaam, vleesch, — met andere woorden: het moest door de menschelijke natuur heen. Want door het lichaam heen geschiedt immers alles, waardoor Gods wil geschiedt. Dit lichaam zal verwoest en door de wormen gegeten worden, maar zal door God hersteld worden, dewijl het een tempel des Heiligen Geestes en Gods is; daarom ook zijn de zonden, die door het lichaam geschieden, zoo schandelijk. Christus is mensch geworden, heeft een lichaam ontvangen, otn onze zonde, schuld en straf te dragen. De andere priesters droegen de zonde en schuld niet aan hun lichaam, maar in het bekken, waarin het bloed van bokken en kalveren was, en de tabernakel bestond uit doode wanden. Dit lichaam van Christus is dus een zooveel meerdere en volmaaktere tabernakel, en was afgescbaduwd in de woestijn door den tabernakel. Christus ging dus door eenen meerderen en volmaakteren tabernakel, namelijk door Zijn lichaam in, en n i e t d o o r h e t b l o e d d e r b o k k e n en k a l v e r e n, zooals de priesters. Hij ging met, in en d o o r Z i j n e i g en b l o e d in h e t h e i l i g d o m , d. i. in den hemel zeifin. Zonder bloed is er geene vergeving, zegt de Apostel (Hoofdst 9 : 22).
Er werd voortdurend bloed geëischt, bloed van bokken en kalveren. Waarom dat? Moet God dan bloed zien? God heeft gezegd: „Ten dage als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven". Het leven nu is in het bloed. Daarom moet het bloed vergoten worden, opdat ons leven naar het Woord Gods geheel uitgestort zij, en God geen leven meer bij en in onszelf vinde. Het bloed der offerdieren onder het Oude Yerbond moest uitgestort worden op de aarde; zoo moet het gansche leven des menschen, waarin nu de dood steekt, uit den mensch weg.
Wanneer eene huisvrouw een vat met melk of water heeft, dat vuil is, en zij wil er rein water in hebben, dan moet het andere er eerst uit en het vat schoongemaakt, en daarna wordt er rein water in gedaan.
Nu is eene overtreding der Wet voor God eene eeuwige overtreding. De Wet wil het leven. Wil God het leven wedergeven, dan moet Hij een eeuwig bloed hebben, dat over de Gemeente gesprengd een eeuwig leven voor God teweegbrengt. Daarom moest God bloed hebben. Niet dat God bloed wilde drinken. (Vergel. Ps 50.)
Het bloed der bokken en kalveren wees op den Hoogepriester Christus, Die met Zijn eigen dierbaar bloed zou komeD, waarin men vergeving en kwijtschelding van zonden zou vinden. Deze ging door of met Zijn eigen bloed in het heiligdom. Hoe dikwijls? Éénmaal. De hoogepriesters des Ouden Verbonds deden het elk jaar éénmaal. Christus echter éénmaal, en dat voor altijd, en toen Hij dat ééns voor altijd heeft gedaan, is er van den hemel nedergedaald: vergeving. Toen Hij inging, is Hij ingegaan, om den dood weg te nemen en zegen en leven weder te brengen. (Vergel. Hebr. 5 : 7 en Jes. 53.) Het is dus de arbeid Zijner ziel, dat Hij alle angsten der hel over Zich heeft laten komen, dat het ging op leven en dood, waarmeê Hij alles zóó heeft in orde gebracht en geheiligd, dat er niets is overgebleven om t e doen. Was Hij niet de Zoon, het Woord geweest, de duivel zou overwonnen hebben. Christus heeft echter overwonnen, zoodat Zijn volk is vrij geworden van de heerschappij des duivels, der zonde en des doods. H i j h e e f t e e n e v e r l o s s i n g t e w e e g g e b r a c h t , en wel eene e e u w i g e.
Wie zijn er nu het best aan toe, wij of de Joden ? De Joden hadden de zonde der onwetendheid (Vs. 7). Het was één slachten van bokken, kalveren enz. Een wonderschoon gekleed priester ging in het heiligdom in. Intusschen stond de Gemeente te wachten in de vreeselijkste spanning: wat zal het zijn? zal hij ons zegen of vloek medebrengen. Daar trad na eenigen tijd de hoogepriester weêr te voorschijn en zegende het volk, en het volk ging naar huis, en de zonde was vergeven. Het had de Wet en kon daarin lezen van de vergeving der zonden in het bloed van het onschuldig offerlam. Waren zij niet gelukkig? Ja, gelukkig, zooals h i j gelukkig is, die slaapt aan den rand van den afgrond.
Er moet voor den mensch eene verlossing zijn. Nu leert de Apostel Paulus: Christus is er en heeft eene verlossing teweeggebracht. Daarom zijn wij er zeker veel gelukkiger aan toe, dewijl wij niet meer bedrogen kunnen worden, daar er thans geen sprake meer is van vervulling van uiterlijke inzettingen, waardoor wij den schijn zouden kunnen aannemen van aan de Wet te hebben voldaan en met God in het reine te zijn.
Vraagt nu een mensch naar eeuwige verlossing, zoo verneemt h i j : „gij hebt den eeuwigen dood verdiend en beërft het eeuwige leven". Ja door Zijn lichaam heen is Christus den hemel ingegaan, Hij heeft met Zijne liefde aan het kruis gehangen, en nu weet ik, dat ik met deze liefde en in deze liefde Hem omvatten en Hem zien zal op den dag der opstanding.
Vers 13 en 14. „ W a n t i n d i e n h e t b l o e d d e r s t i e r en e n b o k k e n , en de a s c h d e r j o n g e k o e , b e s p r e n - g e n d e de o n r e i n e n , h e n h e i l i g t t o t d e r e i n i g h e id d e s v l e e s c h e s : h o e v e e l te m e e r z a l h e t b l o e d van C h r i s t u s , Die d o o r d e n e e u w i g e n G e e s t Z i c h z e l v en G o d e o n s t r a f f e l i j k o p g e o f f e r d h e e f t , u w g e w e t en r e i n i g e n v a n d o o d e w e r k e n , om d e n l e v e n d e n God t e d i e n e n ?"
Dat zijn woorden, die menigeen droogvoets door de Jordaan hebben gebracht. De Apostel zegt dus: het bloed der stieren en bokken heeft geheiligd de onreinen tot de reinheid des vleesches. Als dat waar is, — gelijk het waar is, — hoeveel te meer is het dan waar, dat het bloed van Christus ons geweten reinigt van de doode werken om te dienen den levenden God. De Apostel neemt daar iets aan, wat als waarheid geloofd werd, wijl het naar Gods verordening geschiedde. Wat het b l o ed d e r s t i e r e n en b o k k e n aangaat, zoo vinden wij daarvan in de Boeken van Mozes allerwegen geschreven, in 't bijzonder Lev. 4 : 13 — 21, 26, 31 en 35; 5: 10, 16 en 18; 6 : 7 enz.
Derhalve heiligt het bloed onreinen tot de reinigheid des vleesches. — Zoo ook de a s c h d e r j o n g e k o e , waarvan Num. 19 wordt gesproken. Die asch werd in stroomend water gedaan. Dat was het water der besprenging en een zondoffer.
Die door aanraking van eenen doode onrein was geworden, werd op den derden dag besprengd en alzóó rein verklaard, en zoo werd hem zijne zonde vergeven.
„ T o t de r e i n i g h e i d d e s v l e e s c h e s " of tot de lichamelijke reinheid, — dat wil zeggen: hunne onreinheid was eene onreinheid naar de Wet, aan het lichaam, — en hunne reinheid eene reinheid naar de Wet, aan het lichaam. Een mensch mocht niet vóór deze reiniging bij de godsdienstoefening verschijnen. Zoo noemt de Apostel deze reiniging eene lichamelijke, dewijl de menschen na deze reiniging weêr met het lichaam verschijnen mochten in de Gemeente voor God.
Bloed en asch maakt niet schoon, maar vuil; maar God had gezegd, dat de mensch zich daarmeê zou reinigen. Deze reiniging was niet eene geestelijke, maar eene lichamelijke, wanneer het geloof aan Christus er niet bij was, wanneer dus niet op het bloed van Christus werd gezien, dat Zijn bloed reinigt van alle vuilheid. En dewijl de Hebreën in de werken en het doen rust zochten, in het opvolgen van de voorschriften van den godsdienst, en daarin niet zagen het bloed van Christus, zoo hadden zij er immers niets meer van dan lichamelijke reiniging.
Van de zondoffers staat geschreven Lev. 4 : 13 vv. Daar blijkt duidelijk, dat God niet heeft bedoeld eene lichamelijke reiniging, maar dat Hij daarmeê heeft gewezen op Christus.
Wanneer de gansche Gemeente gezondigd had, was de var hare zonde, dus haar plaatsvervanger. Deze kwam vóór de tent der samenkomst (Vs. 14 en 15), — dat is m. a. w.: Christus is het alleen, Die ook uitging of uitgeleid werd buiten de legerplaats en daar aan het kruis werd geofferd, — en de gansche Gemeente steunde daarop in haar verzinken (Vs. 15), stak hem de keel af, enz. Zij zeide dus (Ys. 20 en 21): „gij zijt mij van God gegeven, gij zijt mijne zonde en mijn dood, en in uwen dood vind ik het leven". — Hij, die besprengt (Vs. 16 en 17), de gezalfde priester, beteekent Christus, Die in eeuwigheid door zijn lijden en sterven alles verzoend heeft in hemel en op aarde. Deze vergeving had haren grond in de genoegdoening, d. i. in het bloed van Christus, zoodat de Gemeente nu rein verklaard en geheiligd is door het bloed van den var, d. i. Christus, Die in alles, uitgenomen de zonde, ons is gelijk geworden, en Zich om onzentwille heeft ontledigd, voor ons in den dood is gegaan.
Als de Hebreën dit niet inzagen, of er iets bij behouden wilden, dan was Christus hun onnut. Bleven zij echter bij de verordening GodB staan, dan waren zij daardoor zóó gereinigd, dat zij met de gansche Gemeente zich voor des Heeren Aangezicht mochten verheugen. Want dat heeft God gezegd. En indien dat waar is, hoeveel te meer is dat waar, dat Christus' bloed het geweten reinigt van doode werken.
De mensch moet óf kwijtschelding óf geld ter betaling voor de schuld hebben. Christus is geofferd, heeft Zichzelf Gode gebracht ter betaling: „o n s t r a f f e l i j k " , d. i. zonder gebrek. Geen ram of lam mocht geofferd worden, tenzij onberispelijk, zonder gebrek, onbesmet. Christus is zonder gebrek, dat wil zeggen: zonder zonde van het begin tot het einde heeft Hij den wil Gods gedaan en is gebleven in het Woord Gods. De duivel kon aan Hem niets aanwijzen, dat Hij eenigszins zou gewankeld hebben in het Woord Gods
Hij heeft het gedaan, Hij h e e f t Z i c h z e l v e n d o o r d en e e u w i g e n G e e s t G o d e o p g e o f f e r d . God heeft het bevolen, het slachten, de Heilige Geest heeft het bevolen. De eeuwige Geest, Die uitgaat van den Vader en den Zoon, — Hij heeft Zich zóó geopenbaard op Sinaï. In het raadsbesluit des vredes stond dit vast, dat er een dood geschieden zou, om weg te nemen den eeuwigen dood, en tegen de eeuwigblijvende schuld moest eene eeuwiggeldende genoegdoening, een volbrengen van den wil Gods zijn.
„ G e e s t " staat hier in tegenoverstelling met vleesch en allen vleeschelijken wandel, wet en letter. God heeft Zich geopenbaard als onze vrede en onze blijdschap. „ E e u w i g e Geest" heet de Geest in tegenstelling met de tijdelijke reiniging, die herhaald moest worden, en die dus onmogelijk het geweten kon reinigen. Waar men met eene eeuwigblijvende Wet te doen heeft, kan alle vleesch het geweten niet reinigen. Maar van het oogenblik af, dat het heet: „Deze is Mijn geliefde Zoon, hoort Hem", en Hij door dezen eeuwigen Geest onze Hoogepriester en Koning is, heeft Hij Zich overgegeven in den dood des kruises. Toen gaf Hij Zijn leven ganschelijk over, —- in het bloed, — opdat Hij ons het leven zou wederbrengen. De reiniging onzer zonden staat dus in het bloed van Jesus Christus.
Gelijk vroeger het bloed der dieren reinigde ter lichamelijke reiniging, z ó ó r e i n i g t nu h e t b l o e d v a n C h r i s t u s het g e w e t e n van de d o o d e w e r k e n . Het gaat om een goed geweten voor God, dat er dus voor God en ons geweten geen stofje, geen zweem van duisternis meer zij, dat het „ik" des menschen en het „Ik" Gods tegen elkander uitgewisseld worden. Christus heeft het geweten verworven, dat men zich niet meer een geweten make van doode werken. De doode werken waren toenmaals de ceremoniën, en de Hebreën geloofden, nog eerst dit of dat te moeten vervullen, voor zij tot God mochten komen. — Toen Christus den Geest verworven had, moest toch ophouden de besprenging met het water der besprenging, die toch maar eene schaduw was! — Nu zijn doode werken alle werken, die van menschen komen. Christus heeft alle werk van menschen dood gemaakt, toen Hij alles volbracht heeft, wat te volbrengen en te dragen was. Hij heeft alle godsdienstige werken eens menschen gedood, te niet gemaakt, overtollig gemaakt door Zijnen dood, door den arbeid Zijner ziel. Zoo is dan alles dood, wat van ons komt, er is geen leven in. Wij hebben niets, volstrekt niets, ook niet het minste, dat wij voor Gods Aangezicht zouden kunnen brengen,, ook zelfs geenen zucht. Het strekt alles slechts ten verderve, wanneer wij meenen, dat wij God daarmee iets zouden kunnen brengen. Christus heeft Zichzelf Gode gebracht, opgeofferd door eeuwigen Geest.
Zoo dikwijls deze woorden worden gelezen, ligt bij den mensch de gedachte: „als ik God niet dit en dat breng, kan God mij niet genadig zijn". Een mensch kan het niet gelooven, dat hij God niets heeft te brengen. De arme, ten doode toe geplaagde mensch, die geen leven meer in zich vindt, wil altijd nog zichzelf gereinigd hebben, en dan moet God komen en het nog voleindigen. Schier onuitroeibaar is deze wortel van het eigen werken.
Het moet echter worden ervaren, opdat ook ervaren worde de macht der levendmakende kracht Gods, opdat het niet meer doode werken zijn, maar dat het is een levend werk,, t e d i e n e n den l e v e n d e n God.
Als het geweten niet gereinigd is, dan is God voor den mensch als een geschilderde, doode God. Als echter het geweten gereinigd is, dan is er oprechtheid, een wandelèn in Gods geboden; dan heeft men eenen levenden God, Die het gebed verhoort, Die te hulp komt, wanneer men roept. Dan is er een dienst, zooals wij van Salomo lezen, dat hij de kinderen Israëls voor den tempelbouw geen hout en steenen heeft laten dragen, maar hen heeft gemaakt tot vorsten en ministers.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 januari 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreën. Hoofdstuk 9 : 11—14.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 januari 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's