Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreën. Hoofdstuk 9 : 18—22.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreën. Hoofdstuk 9 : 18—22.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Apostel heeft in het voorgaande eerst gesproken van het nieuwe Testament, van het Testament, waarin God Zich aan aan Zijn volk waarborgt met alles, wat Hij als God voor eenen armen zondaar is, met alles, wat Hij als God voor eenen armen zondaar bereid heeft. Vervolgens heeft hij er van gesproken, dat dit Testament vast is geworden door den dood des Zoons Gods. Daar deze dood geschied is en onherroepelijk is, zoo is nu ook dit Testament onherroepelijk; het is met al zijne goederen geopend. God Zelf als hoogste Goed wordt aan de Gemeente genadiglijk toegedeeld.
Waar de Apostel nu verder spreekt van den dood des Testamentmakers, daar wil hij de zwakken in het geloof onder de Hebreën er op wijzen, dat deze dood geen gewone dood is geweest, maar een dood der verzoening, dewijl God den verloren zondaar geene verzoening kan schenken, tenzij aan Zijne gerechtigheid genoegdoening zij gebracht, en dit geschiedde door den dood van Zijnen Zoon, den Testamentmaker.
Dit was den Joden, aan wie Paulus schreef, eigenlijk eene ergernis. Om hen nu tot de rechte kennis te leiden, spreekt hjj van een testament en vestigt hunne aandacht op het eerste Testament, als hij zegt: „ W a a r o m ook h e t e e r s t e (Testament) n i e t z o n d e r b l o e d is i n g e w i j d " (Vs. 18).
Luthers vertaling heeft in plaats van „ingewijd": gesticht, vast geworden, zoodat het vastigheid heeft voor den armen zondaar, — want men kan van een testament geen gebruik maken, voordat de testamentmaker gestorven is.
Het oude Testament nu was voor God en voor den geloovige niet een ander dan het nieuwe; want de geloovige zag in dit oude het nieuwe Testament. Dat ook het eerste niet zonder bloed ingewijd of gesticht was, zien wij uit hetgeen met het volk gebeurde.
Vers 19. „ W a n t a l s al de g e b o d e n , n a a r de W e t v a n M o z e s , t o t al h e t v o l k u i t g e s p r o k e n w a r e n, n a m h i j h e t b l o e d der k a l v e r e n en b o k k e n , met w a t e r , en p u r p e r e n w o l , en h y s o p , b e s p r e n g e n de b e i d e h e t B o e k zelf en al h e t v o l k ."
Zoo komt de Apostel met de autoriteit van Mozes, om dit te bewijzen. „Als al de g e b o d e n " , zegt hij, „ n a a r de W et v a n Mozes, t o t al h e t v o l k u i t g e s p r o k e n w a r e n " ,— zoodat er dus niets meer overbleef, — nadat dus aan het volk alle mogelijke plichten voorgehouden en met alle geduld uitgelegd waren, en al het volk dus naar de Wet, naar den wil Gods alle geboden naar hunne volle beteekenis vernomen had, — „ n am h i j h e t b l o e d , m e t w a t e r " , — water, om het bloed, dat dik is, te kunnen sprengen Bloed en water kwam uit de zijde van onzen Heere (Joh. 19:34). „ P u r p e r e n w o l " werd op een stokje gelegd, en met „h y s o p " , eene plant, op dit hout bevestigd, en zoo kreeg men den besprengkwast. David bidt: „Ontzondig mij met hysop!" Hij bedoelt, dat de Heere hem dus met bloed en water zou besprengen. Mozes „ b e s p r e n g de h e t B o e k en al h e t v o l k " . Het Boek legde hij op het altaar en besprengde met de eene helft van het bloed het altaar, en met de andere helft het volk, „ z e g g e n d e : D i t is h e t b l o e d des T e s t a m e n t s , h e t w e l k God aan u l i e d e n h e e f t g e b o d e n " (Vs. 20).
Alles had Mozes uitgelegd en gedaan naar de Wet; en daarop verklaarde het volk : „ik zal het houden, wat God geboden heeft".
Nu komt Mozes en besprengt het Testament en daarna het volk. Wat wilde God daarmee zeggen ? Het rechte volk is bereid om te doen wat God wil, van harte, niet uit huichelarij.
Daarom wordt aan het volk ook niets onthouden van den ganschen raad Gods. Maar één ding gevoelt het volk, of veeleer leert Mozes metterdaad aan het volk, — namelijk dit: ofschoon gewillig, zijt gij niet in staat om ook maar één deigeboden Gods te vervullen, in u is daartoe geene macht. En terwijl het volk zich in den dood bevindt, komt Mozes, en met de helft van het bloed ontzondigt hij het Boek, dat is het Testament, gaat als het ware den hemel binnen en maakt daar God gewillig, om te laten komen, wat Hij beloofd heeft, — met de andere helft van het bloed besprengt hij het volk, groot en klein, opdat het volk voor God sta als een verzoend volk, om nu te leven in het Testament Gods.
Dit alles, dat Mozes het Boek en het volk besprengde, staat nu wel niet zoo duidelijk in de Boeken van Mozes; maar de Heilige Geest heeft wel geweten, waarom Hij het hier zóó laat schrijven.
„ D i t is h e t b l o e d des T e s t a m e n t s , h e t w e l k God a a n u l i e d e n h e e f t g e b o d e n " . Mozes wilde daarmee zeggen: daar ziet gij het nu zelf: de dood is daartusschen gekomen. Ik heb het bloed gesprengd op u en het Boek; het bloed is het bloed des Testaments, dat God u geboden heeft, waardoor nu het Testament geopend is, en gij de u daarin gewaarborgde goederen deelachtig wordt.
Naar het Hebreeuwsch staat er eigenlijk: „zie het bloed des Yerbonds, dat de Heere met u gesloten heeft". De Apostel schrijft echter in den Heiligen Geest: „hetwelk God aan ulieden heeft geboden". Daar kome nu de geleerdheid niet tusschen. Ja, God heeft het nieuwe Testament aan u geboden. Is God de Heere niet souverein? kan Hij niet doen, wat Hij wil? mag iemand Hem iets voorschrijven? God heeft geboden genade en leven. Nu komt de mensch en zegt: „dit en dat heeft Mozes geboden; moet ik het dan niet eerst vervullen?"
God vraagt er niet naar, wat Mozes heeft geboden. Als God uit de hel wil uitleiden, dat Hij Zelf als het hoogste Goed aan den armen zondaar gegeven worde, dat Zijn Zoon aan den armen zondaar gegeven worde, — wie zal het Hem verhinderen ? Hij is onbeperkt, Hij kan doen, wat Hij wil Hij heeft geboden: genade, gerechtigheid, vergeving van zonden. Daarom schrijft de Apostel: „heeft geboden", opdat de Hebreën afstand zouden doen van hunne geboden en acht geven op Gods gebod.
Vers 21. „En h i j b e s p r e n g d e d e s g e l i j k s ook d en t a b e r n a k e l , en al de v a t e n van den d i e n s t met h e t b l o e d ."
Ook bij het echrjjven van deze woorden werd de Apostel geleid door den Heiligen Geest. Zóó veel lezen wij in de Boeken van Mozes, dat het brandofferaltaar moest ontzondigd, dat is (naar het Hebreeuwsch): tot zonde gemaakt worden. Het bloed moest aan de hoornen van het brandofferaltaar worden gestreken, en zoo het altaar ontzondigd, dat is: tot zonde gemaakt worden; en datzelfde lezen wij ook van de overige gereedschappen, en dat het alles moest gezalfd worden met de heilige olie.
De Apostel zegt verder: „En a l l e d i n g e n w o r d e n b i j na d o o r b l o e d g e r e i n i g d n a a r de W e t , en z o n d e r bloeds t o r t i n g g e s c h i e d t g e e n e v e r g e v i n g " (Vs. 22).
„Bijna", zegt hij, dus het een en ander uitgezonderd, dat door vuur of door water gereinigd wordt. Overigens wordt alles, een enkel ding uitgezonderd, met bloed gereinigd. De gansche Schrift door vindt men het, en het staat dus vast: „ z o n d e r b l o e d s t o r t i n g g e s c h i e d t geene v e r g e v i n g ". Alzóó lezen wij Lev. 17 : 10 en 11: „En een ieder uit het huis Israëls, en uit de vreemdelingen, die in het midden van hen als vreemdelingen verkeeren, die eenig bloed zal gegeten hebben, tegen diens ziel, die dat bloed zal gegeten hebben, zal Ik Mijn Aangezicht zetten, en zal die uit het midden haars volks uitroeien. Want de ziel van het vleesch is in het bloed; daarom heb Ik het u op het altaar gegeven, om over uwe zielen verzoening te doen : want het is het bloed, dat voor de ziel verzoening zal doen".
Als het leven in het bloed is, dan moet het bloed geheel uitgeperst worden, zoodat de mensch in het geheel geen leven meer in zich heeft. God is het leven. God heeft immers gezegd: „Ten dage als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven".
God is het leven, wij zijn dood. Het leven kan zich met den dood niet verdragen; zoo kan de Heere Zich met ons dooden niet ophouden. De dood moet weggedaan zijn. Daar komt er Een, Die ons vleesch en bloed gewillig heeft aangenomen, Hij sterft voor ons, en wel zóó, dat Hij Zijn gansche leven uitstort, — Hij bewijst, door Zijn bloed te vergieten, dat het leven uit Hem weggedaan is, en zoo is Zijn bloed, waarin Zijn leven is, in onze plaats, het is het bloed onzer verzoening, en wij belijden. „Het bloed van Jesus Christus, Gods Zoon, reinigt ons van alle zonden".
Al wat wij in de Boeken van Mozes lezen van den godsdienst, — het is voor God zonde; ons geloof, onze heiligheid enz. is voor God zonde. Maar daar komt het bloed, en het bloed gaat over alles. Al wat de mensch van en uit zichzelf voor God wilde brengen, is monnikenwerk; voor God geschiedt geene vergeving zonder bloedstorting.
Geschiedt nu alles door het bloed van den Zoon Gods, zoo vraag ik, of voor den gene, die gaarne den wil Gods doet, die voor God verbrijzeld is, dewijl hij alle geboden Gods overtreden heeft, of er voor zulk een nog oorzaak tot bekommering is. Volgens de Schrift in 't geheel geene. De vergeving heeft de Heere Jesus door Zijn bloed teweeggebracht, zoo geschiedt het nu niet door mijne betering, door mijne heiligheid, door mijn gebed. Al ben ik ook gansch en al verdorven, Hij laat de vergeving der zonden prediken allen volke, dat zij niet bestaat in eene bekeering naar eigen keuze, niet in eigen wegen, maar in het bloed van Jesus Christus. Dat is het Testament, dat God u bevolen heeft, die gaarne heilig wildet zijn, — wees zoo onheilig als gij zijt, houd u aan dit gebod, dat God geboden heeft, en geef al het andere aan den duivel! Wat is Gods gebod ? Houd u aan Christus' bloed!
Een stroom van ongerechtigheden
Had d' overhand op mij;
Maar ons weerspannig overtreden
Verzoent en zuivert Gij.
Welzalig, dien Gij hebt verkoren,
Dien G' uit al 't aardsch gedruisch
Doet nad'ren en Uw heilstem hooren,
Ja wonen in Uw huis.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 januari 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 11 Pagina's

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreën. Hoofdstuk 9 : 18—22.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 januari 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 11 Pagina's