Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreën. Hoofdstuk 9 : 25 en 26.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreën. Hoofdstuk 9 : 25 en 26.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vers 25 en 26. „Noch ook, o p d a t H i j Z i c h z e l v en d i k m a a l s zou o p o f f e r e n , g e l i j k de h o o g e p r i e s t er a l l e j a a r in h e t h e i l i g d o m i n g a a t met v r e e md b l o e d ; ( a n d e r s h a d H i j d i k m a a l s m o e t e n l i j d e n van d e g r o n d l e g g i n g der w e r e l d a f ) ; m a a r nu is H ij e e n m a a l in de v o l e i n d i n g d e r e e u w e n g e o p e n b a a r d, om de z o n d e te n i e t te d o e n door Z i j n s z e l fs o f f e r a n d e."
Deze Verzen staan in verband met Vers 23 en 24.
„ N o c h ook, o p d a t H i j Z i c h z e l v e n d i k m a a l s zou o p o f f e r e n . " De Apostel wil zeggen: 'Christus is ook niet ingegaan, opdat Hij Zichzelven dikmaals zou opofferen, — dat was niet noodzakelijk.
Men zou bijna vragen: hoe kan iemand op de gedachte komen, dat de Hoogepriester Christus Zichzelven dikmaals zou moeten opofferen? Maar de tempel stond er nog, en de hoogepriester ging destijds nog jaarlijks in het heiligdom in. Nu kon men vragen: waarom ging Christus niet ook dikmaals in, evenals de hoogepriester? Daarop antwoordt nu de Apostel, dat het niet noodzakelijk was. Immers waarmee ging de hoogepriester in? offerde hij soms zichzelven? Neen, hij ging in „ m e t v r e e md b l o e d " , niet met zijn eigen. Wilde nu Christus dikmaals offeren (zooals gij wilt), dan moest Hij ook met vreemd bloed of met Zijn eigen bloed ingaan. Vreemd bloed kon Hij echter niet brengen, dewijl de Schrift zegt, dat Christus met Zijn eigen bloed zou ingaan. Met Zijn eigen bloed kon Hij echter niet dikmaals ingaan, „ a n d e r s had Hij d i k m a a l s moet e n l i j d e n " , — dan had Hjj van toen af, dat de zonde in de wereld is ingekomen, moeten sterven. Gij gevoelt echter wel, wil de Apostel zeggen, dat dat ongerijmd zou zijn, want dan had Christus duizend en honderdduizendmaal moeten sterven.
Maar het is Gods raad geweest, dat Hij „ i n de v o l e i n d i n g der e e u w e n " lijden zou, zooals ook Gal. 4 : 4 en Ef. 1 : 9 en 10 geschreven staat. De gansche tijd, dat onze Heere Christus in het vleesch was en van toen af heet de voleinding der eeuwen of de laatste ure of de laatste dag. Tot op Christus had God door offeranden en ceremoniën de geloovigen op Christus gewezen. Gods tijd is echter altijd daar, wanneer de nood ten top gestegen is, wanneer het voor ons eene verlorene zaak is, wanneer er voor ona geene ster der hope meer schijnt, en wij ons als het ware in de gevangenis bevinden. Wanneer wij er zóó geheel onder liggen, dan is het Gods tijd en ure, dan steekt Hij ons de hand toe en trekt ons op uit het diepe slijk. In het Rijk der genade gaat het zóó, dat de arme mensch, die zich in nood der zie! bevindt en reddeloos verloren in zijn verderf terneerligt, meent, dat er voor hem, voor zulk eenen zondaar, geene zaligheid meer is.
De geschiedenis van het Rijk Gods ontwikkelde zich zóó, dat er een tijd was, waarin men verwachtte, dat God nu de aarde zou verdelgen. Zóó vreeselijk zag het er toen uit, niet alleen onder de Heidenvolken, maar ook bij het volk Israël.
Overal was niets dan gruwelijkheid. Toen, toen juist zond God Zijnen Zoon, Christus, en wisselde eene wereld tegen Hera uit, maakte Plem, Die van geene zonde wist, zonde voor ons, en ons gerechtigheid in Hem.
Zoo laat Hij het dan zoowel in de geschiedenis van de Gemeente in haar geheel als in die van hare leden in het bijzonder zóó komen, dat men het kan zien, dat waar de zonde machtig is geworden, ook de genade zooveel te overvloediger is geworden tot wegneming der zonden en tot verheerlijking der genade Gods.
Hoe het met de gansche ontwikkeling van de openbaring der genade Gods met Zijn volk is gelegen, dat leeren wij uit Hebr. 11 : 39 en 40. De vaderen hebben wel de belofte van Christus ontvangen, en ze ook geloofd, en zij zjjn ook zalig geworden; maar het beloofde goed hebben zij niet zóó ontvangen, dat zij konden zeggen, dat het in het vleesch was geopenbaard, zooals wij kunnen zeggen. Zij waren onder het juk der wet en der ceremoniën gesteld, wij daarentegen zijn daarvan nu verlost. Zij waren in dien zin niet voleindigd, dat zij zouden aanschouwd hebben, wat vóór achttien eeuwen gebeurde, en wat wij nu hebben.
„In de voleinding der eeuwen is Christus e e n m a a l geo p e n b a a r d , om d o o r Z i j n s z e l f s o f f e r a n d e de z o n de t e n i e t t e d o e n " , d. i. weg te nemen, van ons af te nemen en weg te dragen, en ons te verlossen.
„ E e n m a a l " . Er zijn millioenen menschen, — alle leden der Roomsche Kerk, — die, ofschoon zij dit woord van den Apostel hebben en kunnen lezen, nochtans van meening zijn, dat Christus nog dagelijks door den mispriester geofferd wordt en moet geofferd worden, juist zooals de Hebreën dit, hoewel Christus geopenbaard was, van de door God geboden offeranden nog geloofden. En deze dwaling is nog verder verbreid. Zij ligt eigenlijk in ieder menschenhart Men kan gemakkelijk met den Catechismus van eene vervloekte afgoderij spreken, maar deze vervloekte afgoderij is van nature in ieders hart, en wij hebben te onderzoeken, of zij niet ook nog in onzen eigen boezem zich bevindt.
„ H i j is g e o p e n b a a r d " , verschenen. Eenmaal moeten wij voor God verschijnen. Eindelijk komt de stervensure, en dan hebben wij rekenschap af te leggen, wat wij in het lichaam en door het lichaam gedaan hebben, waartoe wij dit lichaam gebruikt hebben. Wanneer wij nu geenen grond der zaligheid onder onze voeten hebben, wat dan?
Men hoort het Evangelie, maar men denkt niet aan sterven. Men blijft voor en na bekommerd, dat wil zeggen: men blijft voor en na onder de wet. Nu, wat dan, wanneer wij voor God moeten verschijnen?
Op eenmaal is er blijdschap, wanneer de ziel in waarheid worstelt met God, om deze ééne daad te hebben, dit te hebben, wat eenmaal geschied is en (voor God) geschiedt: de Mensch Christus Jesus is verschenen en verschijnt voor het Aangezicht Gods voor ons. Dat is eene eeuwige, voortdurende, altijd geldige daad, eenmaal voor altijd. Christus verscheen in het verleden, Christus verschijnt in het heden, Christus zal verschijnen in de toekomst voor God. Dat is eene daad van plaatsvervangende genoegdoening, opdat er voor eenen verlorenen, vloeken doemwaardigen zondaar een grond van eeuwige gerechtigheid zij tot zijne eeuwige verlossing, tot zijne vrijspreking in het gericht Gods. — Er waren onder zeker oud volk eens twee broeders, van welke de een in eenen slag zich voor zijn vaderland overgegeven en door zijne zelfopofferende dapperheid het pleit beslist had, zoodat zijn leger had overwonnen en het vaderland gered was; hem echter had zijne opoffering de rechterhand gekost.
Toen later zijn broeder door eene misdaad zich des doods schuldig had gemaakt en het vonnis over hem zou geveld worden, kwam de eerste, de redder van het vaderland, daarover toe, plaatste zich naast zijnen broeder vóór den rechter, en hief, zonder een woord te zeggen, zijnen verminkten arm met de afgehouwen hand omhoog onder de oogen van den rechter, — e n . . . de rechter sprak zijnen broeder vrij. — Zoo heeft ook Christus, Die Zich niet schaamt onze Broeder te heeten, de overwinning behaald op duivel, zonde en dood, hij heeft de Wet weêr verheerlijkt, vervuld, Gode de gerechtigheid, die de Wet vorderde, en de genoegdoening voor onze schuld gebracht. Nu verschijnt Hij voor het Aangezicht Gods met Zijne wonden, zoodat de ter dood veroordeelde vrijgesproken wordt. Dat is eene daad, die daar geschiedt in den hemel. Wanneer is dat geschied? Christus, de waarachtige Hoogepriester, is verschenen door Zijne Zelfofferande, is openbaar geworden, doordat Hij Zichzelven heeft laten slachten, Zijne ziel voor ons heeft overgegeven. Het is geschied, zooals Hij Zelf aan het kruis heeft uitgeroepen : „Het is volbracht!" Moet ik nu daarboven voor God verschijnen, wie komt mij daar te hulp? wie is daar tegenwoordig? wie is bij God? Christus is daar! Waar is de openbaring der genade, der genegenheid Gods? Waar is het bewijs, dat ik het kan zien, dat zonde, schuld en straf weggedragen en uitgedelgd zijn? Waar kan ik het zien ? Waar heeft Christus Zich alzóó geopenbaard? Toen Hij stierf, toen Hij Zijn bloed vergoot.
Daar hebben wij eene daad. Van het kruis wordt geroepen: „Het is volbracht!" De daad is geschied, vóór achttien eeuwen! Nog is de stad Jerusalem er en de heuvel, die Golgotha heet, — die plaats is nog aan te wijzen. — Wij hebben een Woord, een duidelijk, profetisch Woord, dat getuigt: het is vervuld, het is geschied, het is volbracht! Wij hebben niets meer uit te delgen, niets meer te betalen, niets meer te brengen, geen offer meer te slachten. De daad is deze: Hij is geopenbaard, de waarachtige Hoogepriester, Christus, en wel daardoor geopenbaard, dat Hij Zichzelven tot een offer heeft gebracht, Zich heeft laten slachten, om de zonde uit te delgeD. De Apostel denkt hier aan de Wet Gods. Wanneer een mensch Qode iets wil breugen, zoo brenge hij Ilem — zegt de Wet — een schaap (of rund) en legge zijne hand op het schaap, steune daarop, legge daarop zijne zonden en steke het schaap de keel af. Dit schaap neemt de zonde van de zondaars weg. Terwijl dit schaap geslacht wordt, wordt zijn bloed ganschelijk uitgestort, en gereinigd wordt het verdoemenswaardige zieleleven des zondaars. Als zulk een Lam is Christus verschenen voor God, om de zonde weg te nemen, te verzoeneD, door Zichzelf te laten slachten.
Wij staan sterk op rechtvaardigheid in den omgang met de menschen, wij zijn met woorden niet tevreden, wij moeten daden hebben. Maar ons kleeft de verkeerdheid aan, dat wij een goed geweten zoeken in onze daden, in ons doen Vandaar het bekommerd-zijn, vandaar het wankelen. Br is echter ééne daad, éénmaal geschied, eene daad, die eeuwig geldt, die terugwerkende kracht heeft tot het paradijs en die gelden zal totdat God de laatste ziel binnenbrengt.
Deze daad is voor God genoeg. Alle overige daden, om de zonde te niet te maken, te verschoonen, beteekenen niets.
Een mensch houde zich aan zichzelven vast, — er is toch geen houvast. Het ziet er daarbij uit evenals wanneer men bokken en lammeren brengt. Haar wat God gedaan heeft, dat geldt, zelfs tegenover de hel en in het aangezicht des doods.
Het was niet noodig, dat Christus dikmaals leed. Doordat Hij Zijn leven — éénmaal — heeft uitgestort, heeft Hij den dood overwonnen, en het leven, het eeuwige leven, aangebracht. In deze ééne daad ligt alles, niet in ons doen. Evenwel zeg ik : gelukkig de mensch, die het — met oprechtheid en waren ernst — in zijn doen zoekt, die zich beijvert Gode lammeren en bokken te brengen, die het zoekt in zijne bekeering, zijne tranen, in zijne oprechtheid, in zijn verbroken hart en verslagen geest, in zijn strijden en worstelen tegen de zonde!
Gelukkig de zoodanige, want hij zal zich ten slotte doodgewerkt hebben, zoodat hij in 't geheel niets meer kan doen, en in 't geheel niets meer weet te brengen, en op niets meer kan wijzen. Dan zal allo hoop afgesneden zijn, maar d i m zal God Zich opmaken en zal het geven, dat die mensch loslaat, — (laat los, en gjj zult losgelaten worden), — dat hij aflaat en ophoudt met al zijn doen, dat hij komt tot het inzicht, dat het in eigen doen niet is gelegen; dan zal God het geven, dat hij tevreden wordt mot het doen G o d s , met de ééne daad van den eenigen Hoogepriester op Golgotha, die éénmaal geschied is, doch eeuwig geldt; — Hij zal hem op het Lam wijzen en vragen: „zijt gij met dit Lam tevreden?" en zal geven, dat hij antwoordt: „ja, ik ben er meê t e v r e d e n ! " en die mensch zal van God het antwoord ontvangen : „dan ben I k ook met u tevreden". Eeuwig is God, daarom zal ook de uitvloeiing Zijner heiligheid eene eeuwige zijn. ^Voor de overtreding van eene eeuwige Wet is eene eeuwige Btraf vastgesteld; tegen eene eeuwig geschonden Wet is de eenige uitweg een eeuwig geldend offer, — eene eeuwig geldende daad tegen eene eeuwige straf.
Zoo gaat het er dan om, dat men voor God zijne verlorenheid belijdt en met stervende oogen op deze ééne daad ziet.
Men zal dan hetzelfde ervaren als de Israëlieten, die in de woestijn door de slangen werden gebeten. Mozes richtte op bevel van God eene koperen slang op; zij, die door de vurige slangen gebeten waren, hadden niets in zich dan den dood, maar voor degenen, die op de koperen slang zagen, werd de dood verdreven en het leven was er. Zoo hebben ook wij, die van de slang der zonde den doodehjken beet ontvangen hebben, op deze daad, op het aan het kruis verhoogde en geslachte Offerlam te zien, zooals Het verschijnt voor het Aangezicht Gods met Zijne wonden, en daar wordt eeuwig leven gevonden.
En dit is nu de daad: Hij is verschenen met Zijn bloed.
Maar wie gelooft onze prediking? Wie zonde heeft en in al het doen en offeren zijn leven heeft gezocht, die moet het voor waar houden: Christus daarboven verschijnt voor het Aangezicht Gods! — hij moet het voor waar houden: daarboven verschijnt de ware Advocaat, de te hulp geroepen Voorspreker en Trooster, en geopenbaard is Hij hierbeneden. Ik behoef niet meer naar boven of naar beneden te zien (Rom. 10 : 6 en 7, Deut. 30 : 12), neen, Hij is geboren te Bethlehem, Hij is verkocht en Hij is verraden in Gethsémané, Hij is aan het kruis gehecht, Hij heeft Zijn leven overgegeven voor het verlorene, op Golgotha.
Is het dan ook voor mij ? Dat zijn woorden uit het hart van eiken verlatene. Onverwijld op het kruis gezien, zij het ook met brekende oogen, en de zaligheid is u gewis!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 februari 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreën. Hoofdstuk 9 : 25 en 26.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 februari 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's