Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreën. Hoofdstuk 10 : 5—7.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreën. Hoofdstuk 10 : 5—7.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

God de Heere laat niet varen de werken Zjjner handen. Hij laat Zijn werk niet halfgereed liggen, neen, wat Hij Zich heeft voorgenomen naar Zijnen eeuwigen raad, dat volvoert Hij. Wat Hij begint, dat voleindigt Hij, dat voltooit Hij ook.
Hij heeft de schaduw, d. i. het schaduwbeeld, het ontwerp, de schets gemaakt; zoo maakt Hij ook het beeld. De schaduw nu was de Wet; het beeld der toekomende goederen was hetgeen God voleindigd heeft in de volheid des tijds, wat gezien werd, toen Christus op aarde was. De offeranden behoorden tot de schaduwen; maar wat geschied is op Golgotha, ook wat in het paradijs geschied is door het Woord der belofte, is het beeld, het eigenlijke beeld der toekomende goederen, d. w. z. yan hetgeen in den hemel is en geldt, de genade Gods in Christus.
Vers 5. „ D a a r o m , k o m e n d e in de w e r e l d , z e gt H i j : S l a c h t o f f e r en o f f e r a n d e h e b t Gij n i e t gew i l d , m a a r Gij h e b t Mij h e t l i c h a a m t o e b e r e i d"
„ D a a r o m " , zoo schrijft de Apostel, — daarom, nml. omdat de offeranden niet konden heiligen of volkomen maken, d. i. geen' vrede en blijdschap geven, ook niet het geweten van zonde reinigen konden, — daarom, nml. omdat daardoor altijd weêr gedachtenis der zonden geschiedde, — daarom, nml. omdat het niet mogelijk is, dat door onze werken de zonden weggenomen worden, — daarom, nml. omdat Hij, de M e n s ch C h r i s t u s J e s u s , in de w e r e l d komt.
Wanneer komt Hij in de wereld? Hij kwam in de wereld, toen David den 40sle" Psalm van de harp deed ruischen en deze Psalm in de Gemeente gezongen werd. Zoo staat Hebr. 1 : 6 (vergel. Ps. 97): „Als Hij den Eerstgeborene inbrengt in de wereld", — toen Hij dus in de wereld kwam. Dat wil zeggen: toen God aan David de verborgenheid der zaligheid openbaarde, had David de openbaring des Geestes, en toen de Geest in Hem was, was Christus in Hem, en zoo kwam Christus door David, Christus was in David, en kwam door den 40"en Psalm niet alleen tot David, ook niet alleen tot het volk Israël, maar tot de geheele wereld; want toen deze Psalm in de Gemeente te Jerusalem weerklonk, ging hij ook uit in de geheele wereld; althans de geheele wereld had gelegenheid, dezen Psalm te vernemen en daarin Christus te ontvangen.
„Daarom, komende in de wereld, z e g t H i j " . . . . Waar spreekt Hij aldus? In den 40!tc" Psalm, waarin Hij in de wereld komt. — „ S l a c h t o f f e r en o f f e r a n d e h e b t Gij n i et g e w i l d ' , of eigenlijk: slachtoffer, het slachten van dieren, en het brengen van gaven hebt Gij niet gewild. Dat schijnt echter eene ketterij te zijn, eene leugen uit de hel. Er is ook eene ware hellepijn voor den mensch, wanneer hij er toe komt te gelooven, dat God geen slachtoffer en offerande wil. David althans werd wegens deze belijdenis, en met hem wie daarmee instemde, voor ketter gescholden. God Zelf had immers door Mozes, Zijnen dienstknecht, al de slachtoffers verordend en ingesteld, en wel onder bedreiging met eene vreeselijke straf voor dengene, die dit gebod Gods niet nakwam of Zijne inzetting verwaarloosde. Den ganschen dienst had God geheiligd, en Hij stond er streng op. Immers heeft Hij door Zijne Profeten het volk wegens verwaarloozing van de slachtoffers en den godsdienst op het ernstigst bestraft. Dit staat in de Schrift vast. — Nu zijn er echter ook andere uitspraken, die nml. zeggen: „neen, dat beteekent niets, God wil geen slachtoffer!" Gelijk het eene vaststaat, zoo staat ook het andere vast. Er schijnt wel tegenstrijdigheid te zijn, inderdaad is er geene. Zóóveel is zeker: God heeft de slachtoffers bevolen, heeft allerlei bevelen gegeven, dio de mensch heeft na te komen. God heeft de heiliging bevolen, en zij moet er bij ons zijn. God heeft de goede werken bevolen, en zij moeten er bij ons zijn, wij moeten daarin bevonden worden. — Anderzijds staat er ook geschreven: Ik wil uw slachtoffer niet. Lees daarvoor Jes. 1 : 10—17. Vers 11: „Waartoe zal Mij zijn de veelheid Uwer slachtoffers? zegt de Heere; Ik ben zat van de brandoffers der rammen, en het smeer der vette beesten, en heb geenen lust aan het bloed der varren, noch der lammeren, noch der bokken". Daar zegt God niet: „brengt slachtoffer". En Vers 18 lezen wij: „Komt dan en laat ons samen rechten, zegt de Heere; al waren uwe zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol". Lees verder Ps. 50 : 9 — 15. Ook Ps. 51; nadat David daar gebeden heeft: „Verlos mij van bloedschulden, o God! Gij God mijns heils!" (Vs. 16), gaat hij aldus voort: „Heere! open mijne lippen, zoo zal mijn mond Uwen lof verkondigen", — niet: open mijne schuren, zoo zal ik slachtoffers uitbrengen en U offeranden brengen. Vers 18: „Want Gij hebt geenen lust tot offerande, anders zou ik ze geven; in brandofferen hebt Gij geen behagen".
Toen David met zulk eene belijdenis voor den dag kwam, hebben stellig allen gezegd: „dat is eene gevaarlijke leer! het is immers alles van God verordend! hoe kan iemand, als er zóó vele bewijzen van God zijn aan te wijzen, waaruit blijkt, dat de slachtoffers Gode behagen, — hoe kan iemand dan zeggen: zij behagen Hem niet, God wil geene slachtoffers, daarom offer ik ook niet"?
Maar het mag daarmee staan, zooals het wil, — er is Een, Die het gezegd heeft, en Die is voor den troon der genade; de Mensch Christus Jesus heeft het gezegd; Hij, Die alles Zelf verordend heeft op Sinaï, H i j spreekt, — en daar zwijge alle vleesch, dat spreken wil van ketterij. „ S l a c h t o f f e r en o f f e r a n d e h e b t G i j n i e t g e w i l d . " Wat wil God? O, deze groote God, Die dondert uit de hoogte, Die speelt met de berggevaarten als met steentjes, en de rivieren en stroomen zich over het land laat uitstorten, alsof het druppels waren, — van wien zou Die Zich kunnen laten dienen? Hij wordt van menschenhanden niet gediend. Hij Zelf dient allen, gaat allen na, — en dat is Zijne Majesteit. Hij, Die de sterren alle kent en ze bij name roept, — Hij kent al onze behoeften, maar ook al onze gruwelen kent Hij, Hij ziet in ons binnenste, tot in het diepst van ons hart! Die God laat Zich niet dienen van menschen, allerminst van zondaren. Hoe zouden zij met slachtoffer en offerande Hem kunnen verzoenen? Wij laten ons door onze kinderen, wanneer zij tegen ons gezondigd hebben, niet verzoenen, doordat zij ons eenen gulden geven, niet door offeranden en gaven. Een vader doet het uit louter vrije liefde; want er is een band tusschen vader en kind. De vader zou liever zelf de straf dragen, maar dat kan de vader niet, — dat kan echter God : Hij heeft Zijn eigen eeniggeboren Kind gegeven, opdat de kinderen het goed zouden hebben.
„Slachtoffer en offerande hebt Gij niet gewild". Wat doet echter God? en wat is noodig? ^ G i j h e b t Mij h e t l i c h a am t o e b e r e i d . "
Wij zijn gansch en al menschen; wij zijn niet Geest, maar vleesch, en wij dragen een lichaam met ons om, en door dit lichaam wordt alles gedaan wat er gedaan wordt tegen Gods Wet: de zondige lusten, de begeerte enz. nebben wij alles verdorven, wij hebben het in en met dit lichaam verdorven.
Alle zonde werd bedreven door dit lichaam. Dit lichaam zal eens tot stof worden, maar geen stof blijven, neen, God zal het opwekken. Ook het lichaam moet zijn naar den wil Gods, opdat door en in het lichaam de wil Gods volbracht worde (Rom. 12: 1), — maar dat is het niet. Een mensch moge al in het werk stellen, wat hij wil — met gaven en offeranden — hij brengt liet niet zóó ver, dat het lichaam naar den wil Gods is. En wat hij in dit opzicht zich ook inbeelde of' voorneme, — het is alles toch maar huichelarij. Als de zonde hem in den weg komt, dan wordt het openbaar, — zie, dan sleept zij hem meê, overweldigt hem en bedient zich van zijn lichaam naar haren wil. Laat dan de mensch eens beproeven, of hij zijne leden, zijne oogen, zijne ooren, zijne handen en voeten en in 't bijzonder of hij zijne tong regeeren en beheerschen kan. Hij moge al een verbond met zijne oogen maken, — o, hoe spoedig is het verbroken !
Ik moet een lichaam hebben, waarmee ik den wil Gods doe, een lichaam, dat er niet tegen opziet, zich voor Gods wil te laten dooden. Wie heeft dat lichaam ? Er is geen mensch, die dat lichaam heeft. Wie ziet het in, wat de Apostel schrijft 2 Cor. 5 : 10: „Wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naardat hij gedaan heeft", — naardat hij met het lichaam gedaan heeft, naardat alle leden, oogen, tong enz., hebben gedaan, — „hetzij goed, hetzij kwaad" ? Wij zijn vleesch, en wanneer nu iemand Geest wil zijn, die zal het wel tevergeefs willen dwingen, hij k a n het niet. Hij Hij beproeve het lichaam te slachten, te dooden! Ja, de oprechte doet dat, hij slacht zijn lichaam, bij beproeft dat alles. Hij mag toezien, of hij het doel bereikt; hij zal integendeel gewaarworden, dat hij van de gansche zaak niets verstaat.
Men moge al voortdurend het lichaam kastijden, opdat men de zonde onder den voet krijge, — het Woord Gods moet alles hebben, — en bovendien: het lichaam blijft lichaam. Heden is het verbond gemaakt, en morgen ligt het gebroken. De begeerte, de begeerte breekt door alles heen en sleept den mensch meê, en dan holt hij als een wild paard en zet het door, om te hebben, wat hij wil.
Een lichaam moeten wij hebben, en wel een lichaam, om daarin Gods wil te doen. Dit lichaam heeft God gegeven, toebereid, zoodat er een juichen en jubelen is. Zóó spreekt onze Heere en Heiland: „Het lichaam hebt Gij Mij toebereid". Jesus Christus is de Gekomene in vleesch, niet in Geest. I n het vleesch was Hij en deed den wil Gods.
Vers 6. „ B r a n d o f f e r e n en o f f e r v o o r de z o n de h e b b e n U n i e t b e h a a g d ."
Ik zou alles willen brengen, j a mijzelf in vlammen willen laten opgaan, mijzelf willen laten slachten, — zóó spreekt de oprechte, — als ik maar van mijne zonde kon loskomen. Dat is de waarachtige grond der bekeering. Men zou zichzelf en alles voor de zonde willen brengen, en alles op het vuur willen werpen. Maar het behaagt God niet, Zijne kinderen te plagen, dat zij door de zonden geplaagd worden. Het behaagt Hem veelmeer, dat Zijne kinderen in vrijheid worden gezet.
God heeft slachtoffers geboden. Hjj heeft ze bevolen tot ontdekking van de zonden, opdat een mensch door de offerande zou ouderwezen worden en leeren, hoe zondig de zonde is, opdat hij verlangen zou hebben naar den Heere Jesus, aan Hem zou blijven hangen, en alles zou laten varen, wat niet Jesus is en wat ons hindert en van Hem afhoudt.
Alles behaagt Hem, wat Hij geboden heeft, wanneer men Hem maar begrijpt. Maar wanneer men zich de zaak verkeerd voorstelt, ze dus naar het ingeven van het eigen hart omkeert, — dan behaagt het God niet, dan verafschuwt Hij het.
God heeft immers onze hulp niet noodig; Hij kan immers alle» Zelf doen, en wanneer Hij dienaars wil hebben, dan kan Hij Zich wel eenen hemel vol vromen en heiligen of engelen scheppen. Geen mensch moet denken, dat hij, zij het ook maar eene minuut lang, met zijn werk God dient, Hem behaagt en zich vrede met God kan verschaffen.
Ja, velen stemmen dat met den mond wel toe, maar het ligt toch zoo in hun hart, dat zij bewust, of onbewust — meenen, dat zij God moeten dienen, IIem wat moeten brengen. Maar dat w i l God niet Hij maakt goddeloozen rechtvaardig en spreekt den moordenaar zalig, en wiens Hij Zich ontfermt, diens ontfermt Hij Zich, en wien Hij genadig is, dien is Hij genadig. En dan is er in een oogenblik aan hun klagen een einde gekomen.
Wat zegt nu Christus in het Aangezicht van God? „Zie, I k kom".
Vers 7. „ T o e n s p r a k I k : Z i e , I k kom, (in h et b e g i n d e s B o e k s is v a n M i j g e s c h r e v e n ) , om U w en w i l te d o e n , o G o d !"
Vier duizend jaren had de wereld gestaan, toen Jesus kwam. Gods Woord was blijven liggen; alle menschenkinderen hebben gearbeid en gezegd: „wij zullen Uwen wil doen", — en het is niet gebeurd. „Zie, Ik kom", spreekt daar onze Heere Christus uit vurige, ernstige liefde, wondervolle genade en eeuwige ontferming.
„Ik kom." — Jesus komt. Ja, dat Jesus komt, is het verlangen van alle kinderen Gods van alle tijden. Zij gevoelen, hoe zij in de wereld vastzitten, hoe zij bevangen zijn in het „doe dat", en zóó geene rust, geenen vrede kunnen hebben, niet vroolijk kunnen zijn in God. Zij bidden, smeeken en worstelen er om, dat God Hem moge laten komen, en doen dat op grond van Zijn Woord en Zijne beloften van genade, en zij vertrouwen, dat Hij komt, — maar hoe, op welke wijze Hij komt, hoe God het doet, hoe het toegaat, en wanneer Hjj komt, — dat weten zij niet; zij blijven echter roepen, zij blijven bidden en smeeken; want het verlangen is er. En j a , — Hij komt. „Ik kom", zegt Hij, „(in h e t b e g i n d es B o e k s is v a n Mij g e s c h r e v e n ) , om U w e n wil te d o e n , o G o d ! " Ja, zij allen hebben Uwen wil niet gedaan, Ik echter zal hem doen! Wees den menschenkinderen genadig; Gij hebt Mij het lichaam toebereid; Ik zal het doen.
Van den beginne af heeft God de armen en ellendigen getroost met het komen van Zijnen Zoon. De Zoon houdt het den "Vader voor: „In het begin des Boeks is van Mij geschreven". In welk boek? In het Bijbelboek, in den toenmaligen Bijbel, dus in het Boek van Mozes. „In het begin", d. w. z. bovenaan. In plaats van den tegenwoordigen boekvorm had men nml. vroeger beschreven rollen. Wat het begin vormde, stond dus bovenaan. Vergelijk Ps. 40: „Toen zeide I k : Zie, Ik kom; in de rol des Boeks is van Mij geschreven". Wanneer wij dat Boek, die rol inzien, wat vinden wij daar in het begin? Lees Gen. 3 : 9 — 1 5 . Vers 15: „En Ik zal vijandschap zetten tusschen u en tusschen deze vrouw, en tusschen uw zaad en tusschen haar Zaad ; Datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen". „Datzelve", — dat is: het Zaad der vrouw, dat i s : Christus.
Wat heeft God tot Adam gezegd ? Heeft Hij misschien gezegd: „Ik ben u genadig, uwe zonden zijn u vergeven, omdat gij dit of dat doet"? Ik zie er niets van! Wat staat er geschreven? Dat Adam en Eva bekeerd zijn geweest? dat zij boetvaardig en verbrijzeld zijn geweest? dat het hun er om te doen is geweest? Ik zie er niets van, van dat alles niets! Er staat alleen geschreven van de vijandschap, die God gezet heeft, — anders staat er niets, niets anders dan: „Datzelve zal u den kop vermorzelen".
Eva, de vrouw, heeft niets, weet niets, kan niets brengen, — zy is verleid door den duivel, heeft de onschuld verloren, — weg is het beeld Gods, vloek en verdoemenis is in hart en leden, — smarten zijn haar lot. Zondaars geworden, hadden zij en haar man gezien, dat zij naakt waren; zij hebben echter niet gezien en er niet aan gedacht, dat zij het gebod overtreden hadden. — Hoe wordt de verleiding te niet gedaan? Hoe wordt de verloren onschuld hersteld? Hoe wordt Gods wil gedaan? Al had Eva er honderd jaren aan gearbeid, zoo was er in haar toch altijd weêr nieuwe schuld geweest. Al had zij er ook millioenen jaren met slachtoffer en offerande aan gearbeid, — zoo was toch de zonde daar, en dat afschuwelijke dier verslond alles. Wat nu? Niets was er, dan dit enkele woord. Hij, de Heere, heeft het gezegd: „Zie, Ik kom!" Dat staat geschreven. Duivel, u is de kop vermorzeld! Hij, Christus, is gekomen, Hij heeft het lichaam ontvangen, — zóó wordt Gods wil gedaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 februari 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreën. Hoofdstuk 10 : 5—7.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 februari 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's