Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Op het feest van Christus' hemelvaart. (Overdenking van Efeze 2 : 6b.) (1ste Gedeelte.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Op het feest van Christus' hemelvaart. (Overdenking van Efeze 2 : 6b.) (1ste Gedeelte.)

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

,,En heeft ons mede gezet in den hemel in Christus Jesus."

„ J e s u s C h r i s t u s o p g e v a r e n t e n h e m e l " , — dat feit is van groote en rijke beteekenis. De hemelvaart des Heilands was de zegetocht van den Held Gods, den Overwinnaar van al de machten der duisternis en der hel. Daarvan zingt de Gemeente in den 68sten Psalm:
Gij voert ten hemel op vol eer,
De kerker werd Uw buit, o Heer;
Gij zaagt Uw' strijd bekronen.
Hij had Zijn werk op aarde volbracht; het lijden was geleden, de strijd volstreden. — De reinigmaking onzer zonden, do verzoening is teweeggebracht; „de Heere heeft Zijn volk verlost met eene eeuwige verlossing".
En nu, onze Heere Jesus Christus, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven heeft teweeggebracht, is gezeten aan de Rechterhand der Majesteit in de hoogste hemelen. Zittende op den troon Zijner heerlijkheid, eeuwiglijk en altoos, voert Hij Zijnen scepter der rechtmatigheid over de gansche aarde, en in het bijzonder ten goede, ten zegen, tot zaligheid Zijner Gemeente.
Door Zijn bloed en dood, door Zijn lijden en strijden, door Zijne overwinning en verheerlijking is haar eene schoone erfenis geworden: de onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor allen, die in Zijnen Naam gelooven. In Zijne gemeenschap zijn al de Zijnen mede-erfgenamen van het hemelsch Paradijs, zijn gezegend met alle geestelijke zegening in den hemel in Christus Jesus. En krachtens hunne éénheid met Hem, hun verheerlijkt Hoofd, mogen zij, zoolang zij hierbeneden zijn, een goed toevoorzicht hebben op Hem, Die hen in dit vaak moeilijk leven trouwelijk leiden en doorhelpen zal, en hen te Zjjner ure tot Zich zal nemen in Zijne heerlijkheid, om hen te vervullen met eeuwige vreugde voor Zijn Aangezicht.
De lieflijkheên van 't zalig hemelleven
Zal eeuwiglijk Zijn Rechterhand hun geven.
Op die heerlijke beteekenis van het ten hemel gevaren zijn van onzen Heere wijst ons de Apostel Paulus, o. a. als hij schrijft: „ E n (God) h e e f t o n s m e d e g e z e t in den h e m el i n C h r i s t u s J e s u s " (Ef. 2 : 6b).
M e t C h r i s t u s in d e n h e m e l g e z e t , m. a. w. hoog boven zonde, nood en dood, wereld en duivel verheven, zalig in Gods gemeenschap, hemelburgers te zijn, — dat is het heil I van de Gemeente des Heeren, welke Hij Zich verkregen heeft met Zijn eigen bloed.
Laat ons dit nader overwegen en laat er ons met ernst acht op geven, dat deze zaligheid ons wordt verkondigd als: 1. door geenen mensch begeerd en door geen menschelijk werk verkregen; 2. door Gods eeuwTige liefde bereid, en door Christus' werk op aarde verworven; 3. alleen uit genade door het geloof en in het geloof ons deel.
Vooreerst dan: d e z e z a l i g h e i d w o r d t d o o r g e e n en m e n s c h b e g e e r d en d o o r g e e n m e n s c h e l i j k w e rk v e r k r e g e n .
Of wil een mensch zalig zijn ? Begeert hij dat heil, hetwelk nooit vergaat, maar blijft in eeuwigheid? Wil hij den hemel, waar God troont, omringd van Zijne heilige engelen, waar de Heere Jesus Christus gezeten is aan 'a Vaders Rechterhand, door "Wien de Vader alle dingen regeert?
Helaas, er zijn menschen, — en niet klein is hun getal, — die zich over deze vragen volstrekt niet bekommeren, die het zonder schaamte uitspreken: „wij zijn ongeloovigen, wij hebben met allen godsdienst gebroken". Voorwaar, deze verachters van Gods Koninkrijk, levende te midden eener Christelijke wereld, zijn erger dan de Heidenen, over wie het licht des Evangelies niet is opgegaan. Toch, deze goddeloozen hebben geenen vrede; daarom schuwen zij het licht der waarheid en spotten met het heil des Heeren. Hoe waarachtig is het, wat geschreven staat: „De dwaas zegt in zijn hart: er is geen God; zij verderven het, zij maken het gruwelijk met hun werk".
Ook zijn er, o hoe velen! die zeggen, dat zij de zaligheid willen. Zij willen bij hun sterven den hemel binnengaan, maar zjj vragen in hun loven slechts naar de dingen der aarde. Het hart is vervuld met de wereld en hare begeerlijkheid; de begeerlijkheid der oogen, de begeerlijkheid des vleesches en de grootschheid des levens, dat zijn de afgoden, welke zij dienen, en naar don levendon God, naar Zijn Woord, naar Zijnen Christus vragen zij niet. En duizenden en duizenden gaan daar heen, zij zijn gedoopten in den Naam des Drieëenigen Gods, Vader, Zoon en Heiligen Geest, zij heeten Christenen, maar zij zijn gehoorzame slaven der zonde en des duivels en verwoesten ziel en lichaam in den dienst der ongerechtigheid en onreinheid.
Neen, zij willen den hemel niet, hun gang is hellewaarts. Of moet het nog nader aangetoond ? Werp eenen blik rondom u op het doen en drijven der wereld. Zijn de menschenkinderen liefhebbers van Gods Woord en Wet? Is hun handel en wandel getuigende van die hemelschgezindheid, welke is een hongeren en dorsten naar de waarheid, de gerechtigheid en het eeuwige leven? Is er een vlieden van de kwade paden, van de wegen en werken der leugen en der duisternis?
In den hemel, bij God, in Zijne nabijheid, in Zijn heilig paleis woont toch geene zonde, geene onreinheid. En als wij nu dag aan dag waarnemen, hoe Gods eeuwiggeldende geboden, Zijne rechten en inzettingen al schaamteloozer worden overtreden; — als wij hooren van hoererijen, van doodslagen, van twist en gierigheid, van dronkenschap en brasserijen, van spotten met God en godsdienst, van verachten van Gods Woord en ordeningen, — zoo zij gevraagd: is dat de weg ter zaligheid, de weg ten hemel? „Neen", zegt gij, „dat is uit de hel en voert naar de hel, maar zóó is het gelukkig niet bij allen; er leeft er nog menigeen, die eenen afkeer heeft van de werken des vleesches, en wiens ziel uitgaat naar edele en hoogere dingen, naar de dingen, die in den hemel zijn." Het zij zoo; maar de vraag komt ook tot u : zijt g i j vervuld met begeerte naar de hemelsche schatten, is uw pad de weg ten hemel? De Heilige Schrift zegt, dat g e e n m e n s c h G o d s h e m e l en Z i j n e z a l i g h e id b e g e e r t . Een wandel „naar de eeuw dezer wereld, naar den overste van de macht der lucht, van den geest, die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid"; een verkeeren „in de begeerlijkheden van ons vleescb, doende den wil des vleesches en der gedachten" (Ef. 2 : 2 en 3), — dit, zegt des Heeren Woord door het getuigenis van Zijnen knecht Paulus, is van nature ons aller streven en begeeren. Ja, óók met onze g o d s d i e n s t i g h e i d, met onze v r o o m h e i d en h e i l i g h e i d , met ons h e m e l w a a r t s s t r e v e n zijn wij v i j a n d e n van Gods rechtvaardigheid, van de hooge en eeuwige dingen Zijns Koninkrijke.
Als toch de Apostel in dit Hoofdstuk van onzen wandel van nature spreekt, dan is hij ook gedachtig aan zijn „eertijds", toen hij wandelde in zijne eigene gerechtigheid, waardoor hij den hemel dacht in te nemen, j a te bezitten, en daarmee getuigt hij, dat niet alleen de wandel in de goddeloosheid, maar ook in de eigengerechtige vroomheid, een wandel des vleesches en des duivels is. Als hij aan de Gemeente te Efeze schrijft: „En wjj waren van nature kinderen des toorns. gelijk ook de anderen", „dood door de misdaden en zonden", „zonder God in de wereld, vervreemd van het eeuwige leven", dan zegt hij daarmede, dat alle menschen zonder onderscheid verre, verre van den hemel zijn, nml. zooals zij in en uit zichzelven sedert den afval van God geworden zijn. Neen, ons aangezicht is van nature niet naar den hemel gekeerd, maar tot de aarde; ons aangezicht is niet tot God gewend, en onze ziel gaat niet uit tot het licht en leven en de waarheid des Heeren Heeren, maar onze oogen en harten zijn gericht naar de leugen, wij zitten in dood en duisternis, zijn gebondenen des Satans.
En zooals ons begeeren is, zóó zijn onze werken, óók in hunnen uiterlijk vromen, godsdienstigen vorm. Vijandschap tegen God en Zjjnen hemel en Zijne zaligheid is ons bedenken, en die vijandschap toonen al onze daden. Of heeft niet de geheele wereld, vroom en onvroom, dat geopenbaard, toen de Heere Jesus Christus op aarde was gekomen, om Gods waarheid en gerechtigheid te handhaven; toen Hij gekomen was, om den hemel der zaligheid Gods ons te ontsluiten?! Hebben niet allen geroepen: „Weg met Hem, kruist Hem!"? Hebben niet zelfs de weinige discipelen, die door Zijn Woord en Geest, door de macht Zijner genade getroffen waren, zich toen aan Hem geërgerd ? Ook dezen begeerden den hemel Gods uit zichzelven niet, en hebben die zaligheid door hunne werken niet verkregen.
Neen, zij zouden veeleer de gansche zaak der zaligheid door hun verstand en hunne dwaasheid verdorven hebben. Daarom kan de Apostel Paulus, kennende de vijandschap van het menschelijk hart óók bij eigen ervaring, prediken: wij allen •waren gelijk als de geheele wereld, die goddeloos is, die God niet zoekt, naar Zijnen hemel niet vraagt. „ M a a r . . . . God, Die rijk is in barmhartigheid, door Zijne groote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft, ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus (uit genade zijt gij zalig geworden). Ea heeft ons mede opgewekt, en h e e f t ons m e d e g e z e t in den h e m e l in C h r i s t us J e s u s " (Ef. 2 : 4—6).
Van de zaligheid, van welke wij spreken, geldt dan in waarheid: „Het is niet desgenen, die wil, noch desgenen, die loopt, maar des ontfermenden Gods" (Rom. 9 : 16). Zij is d o o r G o d s e e u w i g e l i e f d e b e r e i d , en d o o r C h r i s t u s' w e r k op a a r d e v e r w o r v e n.
„De Heere heeft uit den hemel nedergezien op de menschenkinderen, om te zien, of iemand verstandig ware, die God zocht. Zij zijn allen afgeweken, te zamen zijn zij stinkende geworden; er is niemand, die goed doet; ook niet één" (Ps. 14: 2 en 3). Heeft deze algemeene goddeloosheid den Heere niet verhinderd, om Zijn heil te openbaren? om Zijnen hemel voor zondaars te openen, om onreinen tot Zijnen heiligen troon te doen naderen, om wederhoorigen bij Hem te doen wonen ?
Neen, en nogmaals neen! Laat ons aanbidden Zijne eeuwige liefde! Naar Zijn welbehagen, hetwelk Hij voorgenomen had in Zichzelven, naar den raad van Zijnen wil om zalig te maken kinderen der ongehoorzaamheid en des toorns, heeft Hij ontferming, heeft Hij barmhartigheid geopenbaard. O, Hij behoefde dit niet te doen; algenoegzaam, volzalig en volheerlijk is Hij. Hij heeft geen schepsel noodig, om Hem te verheerlijken Verdierf Hij alle menschen in Zijnen rechtvaardigen toorn, Hij zou verheerlijkt zijn in hun eeuwig verderf. Haar Zijne liefde schiep hemel en aarde, schiep den mensch. Die liefde uitte zich vrijwillig en ongedwongen, door niets buiten God bewogen. En of nu de mensch in snooden ondank, in ongehoorzaamheid die liefde versmaadde, — de eeuwige God wilde Zijne liefde eeuwig doen rusten op den mensch, en hem behouden van den toorn, die om der zonde wil hem treffen moest. Daarom zegt de Apostel: „door Zijne groote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft, ook toen wij dood waren door de misdaden". Daarmee wil hij te kennen geven, dat God in de betooning Zijner barmhartigheid niet gevraagd heeft naar des mensehen begeerte en gezindheid, naar des menschen aard en doen, willen en loopen, maar alléén naar Zijne liefde, die vrij is in haar bewegen, en machtiger is dan zonde en schuld en dood en hel, geweldiger dan vloek en toorn. Naar die groote, onuitsprekelijke, onpeilbare liefde reikt Zijne barmhartigheid dieper dan de afgrond onzer ellende. En, wat die liefde in den eeuwigen vrederaad besloot, openbaarde en vervulde zij in den tijd.
Maar gelijk zij vrij is, zoo is zij evenzeer rein en heilig.
Dies moet God toornen tegen de zonde en den overtreder Zijner Wet straffen. Zijne liefde is in overeenstemming met Zijne gerechtigheid; daarom berust de betooning Zijner barmhartigheid op eenen eeuwigen rechtsgrond, d. i. op de genoegdoening aan Zijne rechtvaardigheid. Ziedaar, waarom de Apostel schrijft, dat „de God en Vader onzes Heeren Jesus Christus ons begenadigd heeft in den Geliefde, in "Welken wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk de vergeving der misdaden, naar den rijkdom Zijner genade" (Ef. 1 : 6 en 7).
Het heil des Heeren, door Gods eeuwige liefde bereid, is verw o r v e n door C h r i s t u s ' werk op a a r d e . Geene prediking dan van de liefde en barmhartigheid Gods zonder handhaving van Zijne eeuwiggeldende Wet, zonder Christus en Zijne gerechtigheid, zonder verzoening door het bloed des kruises. „Zonder bloedstorting geschiedt er geene vergeving", is de leer des Evangelies. Wie de verlossing en zaligheid, door het lijden en sterven van Christus, door Zijn bloed en dood, door Zijne doende en lijdende gehoorzaamheid tot in den dood des kruises aangebracht en door Zijne opstanding en hemelvaart bevestigd en verzegeld, miskent, die miskent Gods heilige liefde, en tevergeefs is zijne hoop op Gods barmhartigheid, — tenzij t i j zich bekeert, zal hij Gods vriendelijk Aangezicht in eeuwigheid niet aanschouwen.

Geen slachtvee, geen altaren,
Vol spijs ten offer, waren
Het voorwerp van Uw' lust:
Gij hebt Mij, naar Uw woord,
Mijn ooren doorgeboord
En 't lichaam toegerust.

Brandofferen, noch offer voor de schuld,
Voldeden aan Uw' eisch, noch eer;
Toen zeid' Ik: zie, Ik kom, o Heer!
De rol des boeks is met Mijn' Naam vervuld.
Mijn ziel, U opgedragen,
Wil U alleen behagen;
Mijn liefd' en ijver brandt;
Ik draag Uw heil'ge Wet,
Die Gij den sterv'ling zet,
In 't binnenst ingewand.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 mei 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Op het feest van Christus' hemelvaart. (Overdenking van Efeze 2 : 6b.) (1ste Gedeelte.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 mei 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's